Rugstreeppad

Bufo calamita
Fauna
Amfibieën en reptielen

=

Behoud van het actuele areaal

=

Behoud van de actuele populaties

+

Oplossen van eutrofiëring en/of verzuring, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Rugstreeppad is met een lichaamslengte van 4 tot 7 cm een middelgrote pad en heeft relatief korte, forse poten. De rug is grijsbruin met donkere en lichte vlekken en stippen en in het midden een kenmerkende, smalle geelachtige streep. De vrij grote ogen zijn geelgroen met een horizontale pupil. Bij roepende mannetjes is de grote keelkwaakblaas erg opvallend. De gitzwarte larven worden slechts 1,5 tot 2,5 cm groot.

De Rugstreeppad wordt over heel Vlaanderen waargenomen, maar het verspreidingsgebied is sterk versnipperd. Vroeger kwam de soort verspreid voor over de ganse duinengordel maar is nu beperkt tot de westkust. Relatief dichte concentraties van vindplaatsen bevinden zich aan de westkust, het havengebied rond Antwerpen en de Antwerpse en Limburgse Kempen.

De soort is recent vooral verdwenen uit een aantal van de meer geïsoleerd gelegen vindplaatsen. Ondiepe voortplantingswateren zijn gevoelig aan verdroging door drainage of waterwinning in de omgeving. Ook eutrofiëring en aanwezigheid van vis en watervogels is ongunstig.

Door zijn voorkeur voor dynamische milieus is het van groot belang de noodzakelijke pioniersituaties van landen waterbiotopen in stand te houden of opnieuw te creëren. Het externe beheer is vooral gericht op het verhinderen van eutrofiëring en verdroging. De nieuw aangelegde poelen hebben brede randen met water van 10 tot 30 cm diepte.

De Rugstreeppad is een warmteminnende soort met een gravende levenswijze. Ze bewoont duin- en heidegebieden, waar landactieve dieren zich vooral ophouden op gestabiliseerde, zonbeschenen duinen met een schrale begroeiing van korstmossen, grassen en Struikhei. Daarnaast treffen we ze aan in geaccidenteerde terreinen die sterk door menselijke activiteiten beïnvloed zijn, zoals oude kleiwinningen, verlaten zandgroeven, bouwterreinen, koolmijnstorten en met zand opgespoten terreinen van industrie- en havengebieden. Deze terreinen bevatten veelal een kleinschalige afwisseling van onbegroeide plaatsen en plekken met ijle vegetaties. De keuze van de voortplantingsplas is afhankelijk van de aard van de landbiotoop. In heidegebieden gaat de voorkeur vooral naar erg ondiepe, zonbeschenen oeverzones en uitlopers van grotere vennen. Ook ondergelopen weilanden en akkers in de directe omgeving van heidegebieden worden als voortplantingswater gebruikt. In geaccidenteerde terreinen geven ze de voorkeur aan ondiepe plassen met weinig of geen vegetatie. Vaak betreft het tijdelijke plassen die tijdens regenarme lentes en zomers snel uitdrogen. Nieuw gegraven plassen en accidenteel ontstane ondieptes worden vaak zeer snel gekoloniseerd, maar ze worden ook even snel verlaten zodra de watervegetatie een meer permanent karakter krijgt. Rugstreeppadden verplaatsen zich dan ook vaak van de ene naar de andere paaiplaats.