Het verbinden van leefgebieden en populaties en het opheffen van barrières

3306

Het habitatrichtlijngebied bestaat uit 16 deelgebieden waartussen transportinfrastructuur en andere vormen van grondgebruik aanwezig zijn. Het effect van een barrière is afhankelijk van soort tot soort. Verkeerswegen, het kanaal Dessel-Schoten en bebouwing zijn in de context van dit gebied het meest belangrijk. Delen van het landschap kunnen als gevolg van verlichting minder goed, zelfs onbereikbaar worden voor vleermuizen. Aanleg van nieuwe wegen (zelfs buiten de SBZ) en in- en uitbreiding van bebouwde oppervlaktes (bewoning, industrie, …) zijn in de context van deze SBZ belangrijke aandachtspunten. Focus ligt hierbij op de verschillende amfibieënsoorten, vleermuizen, maar ook op andere habitattypische soorten met een beperkt dispersievermogen zoals vlinders. Ook kenmerkende planten van ‘oud bos’ (hoewel minder relevant voor deze SBZ) hebben vaak een gering dispersievermogen. Voor een aantal soorten zijn de aanwezige leef- en foerageergebieden te klein in oppervlakte en te ver van elkaar gelegen. Een aantal minder mobiele soorten hebben nood aan verbindingen en kwalitatieve refugia (zelfs tijdelijk) in deze verbindingen (gaande van natte stapstenen voor amfibieën tot vleermuiskelders). Een functionele verbinding tussen (deel)populaties is essentieel voor het behoud van gezonde populaties aan dier- en plantensoorten, en daarmee ook het duurzaam behoud van de habitats.

In grote delen van het vogelrichtlijngebied zijn natuurwaarden teruggedrongen tot het openbaar domein langsheen wegen en waterlopen (bermen, oevers). Dit probleem stelt zich ook in intensief gebruikte delen van de SBZ-H. In de ruilverkavelingen is het echter een bewuste keuze om de nog aanwezige natuurwaarden mee te verankeren in een aangepast, verbreed openbaar domein. Het openbaar domein langs wegen en waterlopen vormt op landschapsniveau de verbinding tussen de verschillende natuur- en boskernen. Daar waar de habitats vlakvormig verdwenen, zijn ze vaak nog abundant aanwezig in het openbaar domein (in casu lijnvormige grazige landschapselementen) en blijft omwille van de reservoirfunctie die ze hebben duurzaam (vlakvormig) herstel van habitats en herkolonisatie van soorten mogelijk. In dit kader is het niet enkel belangrijk om de samenhang tussen deelpopulaties zo goed mogelijk te bewaren en waar mogelijk te herstellen en te versterken (actief beleid inzake herstel van kleine landschapselementen en lineaire groene en blauwe landschapsstructuren), maar ook door de verbindingen ertussen ook (soort)gericht te beheren (bv. via een aangepast berm- en waterloopbeheer).