Beleid in Vlaanderen

Hoe wordt Natura 2000 toegepast in Vlaanderen? Hoe werden de gebieden afgebakend? 

Historiek

De Natura 2000-gebieden (Speciale Beschermingszones of SBZ) zijn door de Vlaamse regering afgebakend op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Vlaanderen telt officieel 62 gebieden, samen goed voor 12,3% van de oppervlakte (166.322 ha). Ze variëren van grote natuurgebieden zoals de Kalmthoutse Heide en het Zwin tot kleinere gebieden zoals het Dommeldal en het Heuvelland. Het grootste beslaat meer dan 13.000 ha, het kleinste minder dan 1 ha.

Er zijn twee types SBZ’s:

  • Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V): 24 gebieden, 98.243 ha (7,3% van Vlaanderen), belangrijk voor broedvogels, trekvogels en overwinteraars.
  • Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H): 38 gebieden, 105.022 ha (7,8% van Vlaanderen), gericht op Europees beschermde habitats en soorten.

Door overlappingen blijven in de praktijk 41 onderscheiden gebieden over. Beide types zijn onderverdeeld in deelgebieden: 455 voor SBZ-H en 80 voor SBZ-V.

Habitatrichtlijngebieden

De aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) in Vlaanderen verliep stapsgewijs.

  • 1996: eerste voorstel van de Vlaamse regering aan de Europese Commissie, maar dat werd onvoldoende bevonden.
  • 2001–2002: uitbreiding met 38 gebieden en omzetting in een officieel besluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
  • 2004: bevestiging door de Europese Commissie.
  • 2008: toevoeging van de waterzones van het IJzer- en Schelde-estuarium.
  • 2014: definitieve aanwijzing van de gebieden als SBZ-H met afzonderlijke besluiten per gebied, inclusief instandhoudingsdoelstellingen (S-IHD) en prioritaire inspanningen, ook voor overlappende SBZ-V.

 

Vogelrichtlijngebieden

De Vlaamse Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) werden door de Vlaamse Regering definitief aangewezen op 17 oktober 1988, op basis van de Europese Vogelrichtlijn. Daarbij werden de meest geschikte gebieden geselecteerd voor de instandhouding van soorten uit bijlage I van de richtlijn én van regelmatig voorkomende trekvogels. Er werd rekening gehouden met hun broed-, rui-, foerageer-, rust- en overwinteringsplaatsen, met bijzondere aandacht voor internationaal belangrijke watergebieden (Ramsar-gebieden).

Het voorbereidende werk gebeurde door het toenmalige Instituut voor Natuurbehoud en de administratie Natuurbehoud, in samenwerking met internationale partners zoals Birdlife International. Wetenschappers van o.a. het KBIN en de UGent verzamelden gegevens uit verschillende bronnen, waaronder de Atlas van de Belgische Broedvogels en internationale watervogeltellingen. Zo werd bepaald welke gebieden naar aantal en oppervlakte het meest geschikt waren.

Sinds 1988 werden verschillende wijzigingen en uitbreidingen doorgevoerd:

  • 1996–2000: toevoeging van poldergraslanden (IJzervallei, Zwin, Poldercomplex) en aanpassingen bij de uitbreiding van de havens van Antwerpen en Zeebrugge.
  • 2005: aanwijzing van het SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist met instandhoudingsdoelstellingen en prioritaire inspanningen.
  • 2014: vaststelling van S-IHD voor het merendeel van de SBZ-V, tegelijk met de overlappende SBZ-H.
  • 2017–2022: verdere vaststellingen en aanpassingen voor o.a. Schorren en Polders van de Beneden-Schelde, De Kuifeend en de IJzervallei.

Zo groeiden de Vogelrichtlijngebieden in Vlaanderen uit tot een fijnmazig netwerk dat de belangrijkste leefgebieden voor vogels duurzaam beschermt.

Gewestelijke natuurdoelen

De gewestelijke natuurdoelen (gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen of G-IHD’s) beschrijven wat in Vlaanderen nodig is om Europees beschermde soorten en habitats een veilige toekomst te bieden, zowel binnen als buiten Natura 2000. Ze bepalen hoeveel leefgebied en welke kwaliteit daarvan nodig is, en welke populatiegroottes levensvatbaar zijn.

Voor habitattypes gaat het om:

  • het vereiste verspreidingsgebied en de oppervlakte,
  • de kwaliteit van structuren en functies,
  • de aanwezigheid van typische soorten.

Voor soorten gaat het om:

  • het nodige verspreidingsgebied,
  • de minimale populatiegrootte,
  • de kwaliteit van het leefgebied.

Officieel zijn de G-IHD’s de verbeter- of behoudopgaven om habitats en soorten in Vlaanderen in een gunstige staat van instandhouding te brengen of te houden. Ze zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, maar houden ook rekening met maatschappelijke afwegingen en bestaande plannen, zoals het SIGMA-plan voor veiligheid en mobiliteit in het Scheldebekken.

 

Oppervlakte en kwaliteit

In Vlaanderen is er voor Natura 2000 65.000 tot 80.000 ha kwaliteitsvol habitat aanwezig. Dat slaat zowel op de oppervlakte Europees te beschermen habitattypes als op leefgebied van Europees te beschermen soorten. Toch zijn tal van habitattypes en soorten in een ongunstige staat van instandhouding. De Vlaamse opdracht bestaat erin om 41.000 tot 55.000 ha kwaliteitsvol habitat bij te creëren en 4.000 tot 7.000 ha extra leefgebied voor soorten. Daarnaast moet er in de bestaande oppervlakte ook nog gewerkt worden aan een verbetering van de kwaliteit.

Door de toegepaste aanpak per soort en habitattype werden telkens afzonderlijke oppervlaktedoelen bepaald. De doeloppervlaktes voor de afzonderlijke habitattypes of soorten mogen echter niet zomaar bij elkaar opgeteld worden. De oppervlaktes kunnen elkaar immers geheel of gedeeltelijk overlappen. Samen moeten ze wel groot genoeg zijn om te voldoen aan ecologische (oppervlakte)vereisten voor een gunstige staat van instandhouding voor alle soorten en habitats. Kortom, in plaats van de verschillende oppervlaktedoelen op te tellen moet de 'unie' gemaakt worden.

Omvorming

De oppervlaktetoename zal worden gerealiseerd door enerzijds omvorming en anderzijds uitbreiding. Met omvorming wordt in de eerste plaats de bijsturing van het beheer van bestaande natuur- en bosgebieden bedoeld. Dat kan bijvoorbeeld door de omvorming van bestaande bossen naar een bostype dat voorkomt op de lijst van Europees te beschermen (bos)habitats. Dit kan worden verwezenlijkt op een termijn van verscheidene decennia door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer. Die Criteria Duurzaam Bosbeheer zijn overigens verplicht in het Vlaams Ecologisch Netwerk. Daarnaast wordt onder omvorming ook het aanpassen van het beheer in de erkende reservaten en de overheidsdomeinen verstaan, waardoor een toename van de oppervlakte aan Europees te beschermen habitats kan worden gerealiseerd.

Uitbreiding

Uitbreiding daarentegen is de concrete, extra toename aan Europees te beschermen habitattypes, via onder meer het toepassen van het stimulerend natuur- en bosbeleid en het in beheer nemen als erkend reservaat of natuurdomein. Globaal genomen wordt verwacht dat driekwart van de gewenste toename (31.000 tot 41.000 ha) zal gerealiseerd worden via omvorming en een kwart via uitbreiding (7.500 tot 10.000 ha).

Hoe werden ze bepaald?

Op Europees niveau is afgesproken hoe bepaald wordt wanneer een soort of een habitat in een gunstige staat van instandhouding is. De gewestelijke natuurdoelen geven in feite het antwoord op die vraag. Als deze doelen zijn bereikt, dan kunnen ze duurzaam overleven en voldoen de habitattypes en soorten aan die criteria.

Voor de habitattypes wordt daarbij gekeken naar:

Areaal: De grootte van de verspreiding van het habitattype in Vlaanderen en de trend daarin. Dat areaal moet groot genoeg zijn om een duurzaam voortbestaan te garanderen.

Oppervlakte: De som van de oppervlaktes van alle plekken habitat verspreid over Vlaanderen en de trend daarin. Die oppervlakte moet groot genoeg zijn om een duurzaam voortbestaan te garanderen.

Kwaliteit: De aanwezigheid van de specifieke structuren en functies, inclusief typische soorten. De noodzakelijke structuren en functies moeten op voldoende plaatsen voorkomen opdat een habitattype over lange tijd kan blijven voortbestaan. De soorten die maken dat een habitat is wat het is, moeten duurzaam aanwezig zijn.

Voor de soorten wordt er daarbij gekeken naar:

Areaal: De grootte van de verspreiding van de soort in Vlaanderen en de trend daarin. Dat areaal moet groot genoeg zijn om een duurzaam voortbestaan te garanderen.

Populatiegrootte: De som van de aantallen van de verschillende in Vlaanderen voorkomende populaties en de trend daarin. Deze totale populatie moet groot genoeg zijn om een duurzaam voortbestaan te garanderen.

Oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied: De milieudrukken (vroeger en nu) en de toekomstige bedreigingen die de soorten in een ongunstige staat kunnen houden of brengen en daardoor de overleving op lange termijn in het gedrang kunnen brengen

De manier waarop de gewestelijke natuurdoelen werden bepaald, is vastgelegd in een onderbouwend rapport. Dit rapport beschrijft de concreet gebruikte methodes voor de habitattypes en soorten, de toepassing ervan op elk habitat en soort, en de vertaling in doelstellingen.

Het proces

Van bij de start van het proces werden de belangrijkste stakeholders via een Vlaamse overleggroep betrokken bij de methode, de inhoud en de aanpak van de natuurdoelen. Dit proces resulteerde midden 2010 in gewestelijke natuurdoelen voor elke Europees te beschermen habitattype en soort.

In de loop van 2007 maakte het INBO de eerste officiële evaluatie van de staat van instandhouding van de Europees te beschermen habitats en soorten. Aan het eind van dat jaar gaf toenmalig bevoegd minister Crevits het startschot voor de opmaak van de IHD’s, waarbij van in het begin de relevante stakeholders betrokken moesten worden.

Na consultatie van die stakeholders werd begin 2008 een Vlaamse overleggroep opgericht, die later een meer formeel karakter zou krijgen. Met die overleggroep werden de basisafspraken over methode, inhoud en aanpak gemaakt. Dat overleg resulteerde in een ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering, dat methode, inhoud en aanpak voor het opmaken van natuurdoelen vastlegt.

Het procedurebesluit werd goedgekeurd in 2009. Tezelfdertijd waren het ANB en het INBO bezig met het toepassen van de afgesproken methodes volgens de afgesproken methodiek. Eind 2009 werd een eerste ontwerp aan de Vlaamse overleggroep gepresenteerd. Dit werd op hun vraag voorgelegd aan een onafhankelijke groep wetenschappers ter kwaliteitscontrole.

Op basis van deze opmerkingen werd het rapport bijgestuurd en, na een consultatie van de betrokken Vlaamse administraties, uiteindelijk door de overleggroep aanvaard begin 2010. De resultaten van het rapport (het voorstel van gewestelijke natuurdoelen) werden in een besluit gegoten. Na advies door de officiële adviesraden werden de de doelen door de Vlaamse Regering goedgekeurd op 23 juli 2010.

De formele procedure is als volgt:

  1. Het ANB en het INBO maken een rapport op ter onderbouwing en motivering van de gewestelijke natuurdoelen.
  2. Op basis van dat rapport stelt de minister een voorontwerp van de doelen vast na, in voorkomend geval, de overleggroep te hebben gehoord.
  3. De Vlaamse Regering neemt een principiële beslissing over het vastgestelde voorontwerp van besluit betreffende de doelstellingen.
  4. Deze worden voor advies aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, de SERV en de Strategische adviesraad voor Landbouw en Visserij voorgelegd.
  5. Na die adviezen stelt de Vlaamse Regering de gewestelijke natuurdoelen definitief vast.

Hoe de doelen te lezen?

De gewestelijke natuurdoelen zijn opgemaakt voor habitattypes en voor beschermde soorten, twee groepen die op zich niet met elkaar te vergelijken zijn. Toch zijn de doelen op een vergelijkbare manier gepresenteerd met aandacht voor het natuurlijk verspreidingsgebied (areaal), kwantiteit (oppervlakte voor habitattypes of populatiegrootte voor soorten) en kwaliteit (van het habitattype zelf of van het leefgebied van een soort).

Gewestelijke natuurdoelen voor habitattypes

De gewestelijke natuurdoelen voor elk Europees te beschermen habitat worden beschreven aan de hand van een tabel die per habitat de doelstelling aangeeft voor het areaal, voor de oppervlakte en voor de kwaliteit ervan.

  • Areaal: het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat. Dit komt ruwweg overeen met de ruimtelijke grenzen waarbinnen de habitat voorkomt. Dit is niet hetzelfde als de concrete plekken waar de habitat voorkomt. Het is de oppervlakte van de kleinst mogelijke ruimte waarbinnen de alle gekende plekken habitat voorkomen of het habitattype verwacht kan worden.
  • Oppervlakte: de som van de oppervlakte van elke plek habitattype die voorkomt in Vlaanderen.
  • Kwaliteit: het amalgaam van specifieke structuren en functies en de typische soorten. De habitatstructuur en habitatfuncties verschillen sterk tussen habitattypen. Het gaat echter altijd over ecologische processen die essentieel zijn voor het functioneren van een goed ontwikkeld habitat. Voor bossen is er bijvoorbeeld sprake van natuurlijke verjonging, gevarieerde ouderdomsstructuur, nutriëntencycli en aanwezigheid van dood hout. Voor waterafhankelijke systemen is het ecohydrologische regime essentieel, zodat verstoring daarvan ongunstig kan zijn. Versnippering kan in sterke mate het functioneren van habitats beïnvloeden en moet bijgevolg een onderdeel zijn bij het bepalen van specifieke structuren en functies. Typische soorten zijn die soorten die karakteristiek zijn voor de goed ontwikkelde vormen van het habitat.

Gewestelijke natuurdoelen voor soorten

De gewestelijke natuurdoelen voor elke Europees te beschermen soort worden beschreven aan de hand van een tabel die per habitat de doelstelling aangeeft voor het areaal, voor de populatie en voor de kwaliteit van het leefgebied.

  • Areaal: het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort. Dat komt ruwweg overeen met de ruimtelijke grenzen waarbinnen de soort voorkomt. Dit is niet hetzelfde als de concrete locaties waar de soort voorkomt. Het is de oppervlakte van de kleinst mogelijke ruimte waarbinnen alle gekende populaties voorkomen of verwacht kunnen worden.
  • Populatie: de totale populatie van de betrokken soort in Vlaanderen.
  • Kwaliteit van het leefgebied: de oppervlakte en kwaliteit van de habitattypes waarin de soort voorkomt, zoals onder andere de voortplantingsgebieden, de foerageergebieden en de rustgebieden. Het leefgebied moet voldoende groot (of stabiel of toenemend) zijn en de kwaliteit moet geschikt zijn voor het op lange termijn voortbestaan van de soort.

Toelichtingen bij gewestelijke natuurdoelen

Toelichting bij areaal en populatie

Bij de toelichting van het doel voor areaal en populatie wordt met uitbreiding of behoud een concrete uitbreiding bedoeld ten opzichte van de kennis zoals die op 17 april 2009 voorhanden was over populatie of areaal of het behoud van die huidige situatie.

Toelichting bij oppervlakte

De in de toelichting voorgestelde oppervlaktedoelen zijn minimale oppervlaktes die enkel rekening houden met de invulling van de ecologische functie. Naargelang de aard en omvang van het vooropgestelde, duurzame medegebruik van natuur en bos (sociale functie, economische functie…) of de te vervullen ecosysteemdiensten moeten daarvoor bijkomende oppervlaktes - naast de voorgestelde oppervlaktedoelen - worden voorzien. De oppervlaktetoename zal worden gerealiseerd door enerzijds omvorming en anderzijds uitbreiding.

Voor de berekening van de extra benodigde oppervlakte habitattypes moet ook duidelijk zijn dat afhankelijk van de toestand van het natuurlijk milieu (abiotische elementen, ruimtelijke en landschappelijke samenhang...) de benodigde oppervlakte-uitbreiding voor een habitat kan verschillen. Bijvoorbeeld in het geval van een slechte milieukwaliteit of versnippering is de benodigde oppervlakte-uitbreiding van een habitat groter. Indien een habitat niet goed gebufferd is en niet ingebed ligt in een groter natuurnetwerk is de benodigde extra oppervlakte ook groter. De vork van voorgestelde minima en maxima van oppervlakte-uitbreiding kent dan ook een dubbele oorsprong:

  • Volgens de stand van de wetenschap is het voor habitats niet mogelijk om de benodigde oppervlakte voor het volwaardig functioneren van een habitat in een exact cijfer uit te drukken. Meestal vindt dit plaats via een oppervlaktevork.
  • Het al of niet ingebed zijn in een groter geheel. Een habitat dat goed gebufferd is en waarvan de omgevingskwaliteit goed is, behoeft op zich meestal een kleinere oppervlakte-uitbreiding om tot een gunstige staat van instandhouding te komen.

Toelichting bij kwaliteit

In de toelichting van het doel op vlak van kwaliteit wordt een korte omschrijving van het globale doel gegeven aan de hand van op te lossen knelpunten (voor soorten: met inbegrip van de oppervlakte leefgebied). Het globale behoud of de globale verbetering van de kwaliteit is echter vooral afhankelijk van de concrete lokale situatie en kan daarom vele vormen aannemen. De op te lossen knelpunten van een eventuele lijst zijn niet per definitie van toepassing voor elke concrete habitatvlek, of voor elke concrete locatie waar de soort voorkomt. De verbetering van de kwaliteit of het bewaren ervan houdt in dat deze oorzaken moeten worden weggenomen op zoveel mogelijk plaatsen zodat over een voldoende grote oppervlakte het habitattype een voldoende goede kwaliteit kent om duurzaam in stand gehouden te kunnen worden.

In de toelichting van het kwaliteitsdoel wordt aangegeven welke de verbeter- en behoudsopgaven op vlak van kwaliteit zijn. Dat gebeurt aan de hand van kernbegrippen, die hieronder toegelicht worden.

  1. De verstoring van de waterhuishouding kan worden opgelost onder meer door het herstel van de natuurlijke hydrologie (waaronder de grondwaterinvloed) of door een aangepaste hydrologie, door het verminderen van de ont- en afwatering, door het herstel van of het aanpassen aan het natuurlijk peilregime en/of overstromingsregime of –dynamiek.
  2. De ongunstige waterkwaliteit kan worden opgelost door onder meer het herstellen van een voor de habitat goede waterkwaliteit, door het voorkomen, verminderen of stopzetten van rechtstreekse en/of diffuse lozingen en overstorten, door het herstel van de structuurkwaliteit of de geschikte morfologie van waterlopen en -lichamen, door het herstel van de hydrodynamische en hydrochemische randvoorwaarden. In het geval van een goede waterkwaliteit ligt de nadruk op het behoud van die goede waterkwaliteit, het behoud of herstel van de structuurkwaliteit of de geschikte morfologie.
  3. De eutrofiëring en/of verzuring kan worden opgelost door onder meer het vermijden van voedselaanrijking, door het beperken van de (naburige) bemesting, door het realiseren van effectgerichte maatregelen zoals het afvoeren organisch materiaal of slib, door het aanleggen van oeverzones en/of bufferstroken.
  4. Vervuiling kan worden opgelost door onder meer het opheffen of beperken van de bronnen van vervuiling, door bodemsanering, door het terugdringen van het gebruik van mogelijke vervuilende stoffen zoals pesticiden, door een effectgericht beheer.
  5. Versnippering kan worden opgelost door onder meer het lokaal uitbreiden van het habitat, door het met elkaar verbinden van bestaande habitatvlekken om te komen tot een minimale oppervlakte nodig voor een lokaal goede staat van instandhouding of door het opheffen van migratieknelpunten of –barrières voor de typische soorten.
  6. Niet afgestemd menselijk gebruik kan worden opgelost door onder meer een aangepaste inrichting en/of beheer van een gebied, door het creëren van rustgebieden en/of het reguleren van de toegankelijkheid, door het beperken van overbetreding of door bepaalde activiteiten bijvoorbeeld te verplaatsen of al dan niet tijdelijk af te bouwen, door het afstemmen van een maairegime.
  7. Het ontbreken van de natuurlijke dynamiek kan worden opgelost door onder meer het herstellen van of het creëren van ruimte voor de noodzakelijke natuurlijke dynamiek voor processen zoals erosie, sedimentatiesuccessie, zandverstuivingen of de knelpunten die deze dynamiek tegenhouden weg te nemen; of mocht die natuurlijke dynamiek bestaan door het behouden ervan.
  8. Voor habitats: Vegetatiewijziging kan worden opgelost door onder meer een aangepast of geschikt beheer en/of natuurtechnische ingrepen, door het herstel, behoud of ontwikkeling van de vegetaties (waaronder kleine landschapselementen), door het afremmen van successie en/of erosie, door het beperken of bestrijden van invasieve soorten.
  9. Voor soorten: Het tekort aan kwaliteit van het leefgebied kan worden opgelost door onder meer een aangepast of geschikt beheer en/of natuurtechnische ingrepen, door het herstel, behoud of ontwikkeling van de kwaliteit van het leefgebied, door het actief aanleggen van een leefgebied of verblijfplaats, door het creëren of stimuleren van voldoende voedselaanbod of door het beperken of bestrijden van invasieve soorten.

Behoud van de kwaliteit betekent dat de kwaliteit over heel Vlaanderen in globo in een goede staat is. Dat neemt niet weg dat het nodig kan zijn om gebiedsspecifiek toch maatregelen ter verbetering van de lokale kwaliteit te nemen om die goede toestand duurzaam te bewaren

Specifieke natuurdoelen

Per habitattype of soort is zowel een kwantiteits- als kwaliteitsdoel vastgelegd voor elk Natura 2000-gebied. Het kwantiteitsdoel gaat over de oppervlakte van een bepaald habitat of de grootte van een populatie. Het kwaliteitsdoel gaat over de kwaliteitseisen die worden gesteld aan het leefgebied van een soort of aaneen habitattype. Daarbij is aangegeven welke algemene maatregelen nodig zijn om deze doelen te bereiken (de prioritaire inspanningen). Op die manier draagt elk gebied bij aan het succes van het Europese netwerk. 

De specifieke natuurdoelen(ook genoemd specifieke instandhoudingsdoelstellingen of S-IHD) geven voor elk beschermd habitat in dat gebied antwoord op volgende vragen: 

  • Kwantiteit: Welke oppervlakte moet de habitat in dit gebied innemen om zijn kenmerkende soorten te kunnen herbergen? Hoe groot moet de habitat zijn omde typische structuren en ecosysteemfuncties te hebben, die nodig zijn voor het langdurig voortbestaan van de habitat? Welke configuratie moet die hebben (bijvoorbeeld één of meerdere kernen)? Waar liggen ecologisch gezien de beste plaatsen (op niveau van een deelgebied) daarvoor?
  • Welke kwaliteit moeten de specifieke structuren en functies, die nodig zijn voor het langdurig voortbestaan van de habitat, hebben en welke typische soorten moeten aanwezig zijn? Met welke ecologische drempels moet worden rekening gehouden (bijvoorbeeld waterkwaliteit, hoeveelheid dood hout in het bos…)?

De S-IHD geven voor elk beschermde soort in dat gebied antwoord op volgende vragen: 

  • Kwantiteit: Welke grootte moet de populatie van de soort hebben om de genetische leefbaarheid te bewaren, om bestand te zijn tegen onvoorziene omstandigheden en om een gezonde voortplanting en dus leeftijdsopbouw te kennen? Welke configuratie moet die populatie hebben (bijvoorbeeld een grote of meerdere kleine deelpopulaties)? Waar liggen ecologisch gezien de beste plaatsen daarvoor?
  • Welke kwaliteit moet het leefgebied van de soort hebben op vlak van grootte en ecologische structuren en functies?
De instandhoudingsdoelstellingen voor Europees te beschermen gebieden worden uitgedrukt in termen van behoud- en verbeteropgaven betreffende de kwaliteit, de oppervlakte, de populatieomvang of de verspreiding van de desbetreffende, Europees te beschermen habitats en soorten. 

 

Hoe werden ze bepaald?

De S-IHD en de bijhorende prioritaire inspanningen werden opgesteld op basis van een ecologische analyse van een speciale beschermingszone (SBZ). Bij deze analyse is de maatschappelijke context in overweging genomen. De analyse staat per gebied neergeschreven in een S-IHD-rapport. 

De S-IHD zijn vastgesteld op basis van het S-IHD-rapport. De verschillende onderdelen van dat rapport beschrijven de redenering die moet leiden tot de doelstellingen. De inhoud ervan is vastgelegd in het procedurebesluit. De rapporten zijn op deze website te consulteren onder publicaties. 

Gestart wordt met een ecologische analyse van het gebied:

  • Het belang van het gebied voor het bereiken van de gewestelijke natuurdoelen (G-IHD);
  • Een beschrijving van het fysisch systeem;
  • Een beschrijving van het voorkomen van de Europees te beschermen habitattypes en soorten;
  • De actuele staat van instandhouding van die habitattypes en soorten en hun trends en potenties in het gebied. 

Daarnaast wordt er een beschrijving gemaakt van de maatschappelijke context waarbinnen de instandhoudingsdoelstellingen moeten worden gerealiseerd:

  • Een beschrijving van de planologische context in brede zin;
  • Een situering van de verschillende eigenaars en gebruikerscategorieën met inbegrip van een landbouwgevoeligheidsanalyse. 

Vervolgens worden de ecologische analyse en de maatschappelijke context met elkaar geconfronteerd. Met behulp van een sterktezwakteanalyse detecteert men knelpunten voor het bereiken van de goede staat van instandhouding, waarna mogelijke oplossingen voor die knelpunten worden geformuleerd. 

De S-IHD voor het gebied in kwestie, inclusief prioritaire inspanningen die nodig zijn om diedoelen te kunnen bereiken, zijn opgemaakt op basis van al deze informatie. Zo kwam voor elk gebied een rapport tot stand. Alle rapporten werden naast elkaar gelegd om te zorgen dat de som van de S-IHD paste binnen het kader van de G-IHD. Zo werden doelen herverdeeld binnen en tussen de gebieden om een maatschappelijk optimale verdeling te verkrijgen die zowel binnen de ecologische als de juridische randvoorwaarden past. Dit is de zogenaamde kalibratie-oefening. Het resultaat leidde tot de S-IHD-besluiten.

 

Het proces

Van bij de start van het proces werden de belangrijkste belanghebbenden via een Vlaamse overleggroep betrokken bij de methode, de inhoud en de aanpak van de instandhoudingsdoelstellingen.

Het procedurebesluit werd goedgekeurd in 2009. Tijdens de opmaak en bespreking van de gewestelijke natuurdoelen (G-IHD) werd samen met de Vlaamse overlegroep de opmaak van de specifieke natuurdoelen (S-IHD) en de aanpak van de consultatie erover voorbereid. 

Na goedkeuring van de G-IHD in 2010 werd gestart met de opmaak van de S-IHD. De natuurdoelen voor het overgrote deel van de gebieden werden vastgelegd in de periode 2010-2012. In 2014 volgde de finale vaststelling van de S-IHD-besluiten voor alle speciale beschermingszones in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) en ermee overlappende zones in uitvoering van de Vogelrichtlijn (SBZ-V), met de S-IHD per gebied. De S-IHD-besluiten voor de SBZ-V De Kuifeend en Antwerpen Linker-Oever werden vastgesteld in 2017. Het S-IHD-besluit voor SBZ-V IJzervallei werd op 18 maart 2022 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. 

De natuurdoelen werden opgemaakt volgens onderstaand traject: 

  • Eerst maakt het ANB een ontwerprapport op. Dit ontwerprapport wordt door een wetenschappelijke beoordelingscommissie (WBC), samengesteld uit experts uit overheden en belangengroepen, beoordeeld op zijn wetenschappelijke onderbouwing. Indien nodig past het ANB het rapport aan op basis van eventuele opmerkingen.
  • In een tweede stap wordt dit rapport voorgelegd aan de Gewestelijke Overleginstantie (GOI) en vertegenwoordigers van de betrokken Vlaamse administraties. Zij gaan na of het rapport helder en begrijpbaar is. Indien nodig past het ANB het rapport aan.
  • Daarna wordt het rapport voorgelegd aan lokale vertegenwoordigers van de verschillende betrokken belangengroepen en overheden met twee doelen: ten eerste het inbrengen van lokale kennis en ervaring zodat het rapport beter en vollediger wordt. Ten tweede het verzamelen van opmerkingen en bezwaren op basis waarvan het rapport kan worden bijgestuurd of waarmee rekening moet worden gehouden bij de realisatie van de natuurdoelen. Tijdens de consultatie maakt elke sector schriftelijk zijn opmerkingen over aan het ANB. Het ANBverwerkt die in een verslag, waarin gemotiveerd staat aangegeven hoe met de verschillende opmerkingen is omgegaan (verworpen of aanvaard) en op welke wijze het rapport al dan niet werd aangepast.
  • In een vierde stap buigen de GOI en de projectgroep van Vlaamse administraties zich finaal over het betrokken rapport en het verslag van het ANB over het overlegproces. De instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten worden voor principiële goedkeuring overgemaakt aan de Vlaamse Regering door de bevoegde minister.
  • Ten slotte volgt een adviesronde voor elk individueel dossier via de betrokken formele adviesraden: de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad), de SERV en de Strategische adviesraad voor Landbouw en Visserij (SALV). 

Begin 2013 werd voor alle afgewerkte rapporten een kalibratie-oefening gehouden. Op vraag van de GOI werd deze oefening voorgelegd aan een onafhankelijke groep wetenschappers voor een kwaliteitscontrole. De resultaten van deze oefening werden opnieuw principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Na advies van de Raad van State werden voor alle gebieden de natuurdoelen definitief goedgekeurd op 23 april 2014.

Formeel loopt de procedure als volgt: 

  • Het ANB en het INBO maken een rapport op ter onderbouwing en motivering van de specifieke instandhoudingsdoelstellingen (S-IHD) voor een gebied (in uitvoering van de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn of een cluster van beide).
  • Op basis van dat rapport en het verslag van de consultatie van de betrokken stakeholders door het ANB, stelt de minister een voorontwerp van de instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten vast na overleg met de Gewestelijke overleginstantie en legt dit aan de Vlaamse Regering voor.
  • De Vlaamse Regering neemt een principiële beslissing over het vastgestelde voorontwerp van besluit betreffende de specifieke instandhoudingsdoelstellingen van een gebied.
  • De natuurdoelen worden voor advies aan de Minaraad, de SERV en de SALV voorgelegd.
  • Na deze adviezen stelt de Vlaamse Regering de S-IHD definitief vast.
  • Een wijziging aan de S-IHD gebeurt op dezelfde manier.

 

Hoe de doelen te lezen?

De S-IHD zijn per gebied opgemaakt voor Europees te beschermen habitattypes en Europees te beschermen soorten. Daarbij zijn de doelen op een vergelijkbare manier gepresenteerd met aandacht voor kwantiteit (oppervlakte voor habitats en populatiegrootte voor soorten) en kwaliteit (van de habitat zelf en het leefgebied van een soort). 

Natuurdoelen voor habitattypes

Wanneer men spreekt van de natuurdoelen voor een habitattype, spreekt men van behouds- en verbeteropgaven betreffende de oppervlakte en kwaliteit: 

  • Oppervlaktedoelstellingen: behoud of toename van de oppervlakte. Bij toename is er een verschil tussen ‘omvorming’ (ontwikkeling van habitat via gepast beheer of inrichting van bestaande natuur of bos) en ‘uitbreiding’ (ontwikkeling van habitat via de aanleg van nieuwe natuur of bos).Indien mogelijk geeft een plaatsnaam of naam van een deelgebied aan waar dit doel gerealiseerd zal worden.
  • Kwaliteitsdoelstellingen: behoud of verbetering van de kwaliteit. De ecologische knelpunten, die het bereiken van de vereiste kwaliteit verhinderen, worden opgesomd. In het geval van een verbeterdoel zijn knelpunten aangegeven die moeten worden opgelost om deze verbetering te kunnen realiseren. Indien mogelijk geeft een plaatsnaam of naam van een deelgebied aan waar dit doel gerealiseerd zal worden. 

Natuurdoelen voor soorten

De natuurdoelen voor een soort zijn uitgedrukt in termen van behouds- en verbeteropgaven voor de populatieomvang en de kwaliteit van het leefgebied: 

  • Populatiedoelstellingen: behoud of uitbreiding van populatieomvang. Dit kan variëren van aantallen broedkoppels over aantallen individuen per populatie tot aantallen roepende mannetjes. Waar nodig geeft een plaatsnaam of naam van een deelgebied aan waar dit doel gerealiseerd zal worden.
  • Kwaliteitseisen aan de leefgebieden:behoud of verbetering van de kwaliteit. Daarbij wordt aangegeven welke habitattypes, regionaal belangrijke biotopen of andere vegetaties hiervoor vereist zijn, eventueel inclusief de benodigde oppervlaktes. Daarnaast zijn mogelijke eisen op vlak van ecologische processen, vegetatiestructuur en landschapsecologische relaties vermeld. Waar nodig geeft een plaatsnaam of naam van een deelgebied aan waar dit doel gerealiseerd zal worden. 

Habitat- versus Vogelrichtlijngebied

Er zijn twee soorten speciale beschermingszones: speciale beschermingszones in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) en zones in uitvoering van de Vogelrichtlijn (SBZ-V). Deze zones kunnen elkaar overlappen. 

Waar de Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden sterk overlappen, werd een gemeenschappelijk S-IHD-rapport opgemaakt en S-IHD-besluit vastgesteld.

Instandhoudingsdoelstellingen voor Europees te beschermen gebieden worden uitgedrukt in termen van behouds- en verbeteropgaven betreffende de kwaliteit, de oppervlakte, de populatieomvang of de verspreiding van de desbetreffende, Europees te beschermen habitats en soorten. 

 

Prioriteiten

Voor de verschillende habitats en soorten zijn doelen geformuleerd. Om deze doelen te bereiken zijn inspanningen noodzakelijk. In het S-IHD-rapport worden enkel de meest prioritaire inspanningen opgesomd. Deze zijn aangeduid op de prioriteitenkaart. 

Prioriteiten zijn een voorrangsorde van instandhoudingsdoelstellingen binnen een Europees te beschermen gebied, gelet op de Europees te beschermen soorten en habitats waarvoor het gebied is aangeduid, gelet op de desbetreffende gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen en gelet op de voor dat Europees te beschermen gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging met betrekking tot de in dat gebied te beschermen soorten en habitats.