Ingekorven vleermuis

Myotis emarginatus
Fauna
Zoogdieren
Myotis emarginatus Ingekorven vleermuis
Kaart van de speciale beschermingszones voor: Ingekorven vleermuis
Verspreidingskaart (2007) Ingekorven vleermuis
Myotis emarginatus Ingekorven vleermuis

=

Behoud van het huidige areaal

=

Behoud of groei van de huidige populatie

+

Oplossen van versnippering, niet afgestemd menselijk gebruik, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De echolocatiegeluiden van de Ingekorven vleermuis zijn relatief zacht en meestal pas op slechts enkele meters afstand van een batdetector detecteerbaar (4-5 m), net daarom wordt dit type van echolocatie aangeduid als fuistersonar.
Het FM-signaal heeft een pulsduur van 1.5-4 ms en kent een startfrequentie boven de 140 kHz en een eindfrequentie bij ongeveer 38 kHz (soms reeds bij 48 kHz maar zelden lager dan 30 kHz).
Op basis van kwalitatieve geluidsopnamen kan de soort vaak duidelijk worden herkend door de hoge begin- en eindfrequenties. Deze geluiden hoor je met een heterodyne detector als droge tikken.

De ingekorven vleemuis kent een algemene verspreiding in Europa, gaande van Noord-Afrika tot in Vlaanderen, Zuid-Nederland en Zuid-Polen. In Duitsland komt deze soort enkel voor in warmere gebieden zoals de Rijnvallei en het Rossenheinerbassin. Ons land bevindt zich dus op de noordelijke grens van haar verspreidingsgebied.
In Vlaanderen zijn er een tiental gekende kolonies, waarvan minstens 8 kraamkolonies. De winterpopulatie bedraagt enkele honderden dieren, geconcentreerd in de Limburgse mergelgroeven en de Antwerpse fortengordel.

Sinds de jaren vijftig daalde de populatie aan de noordelijke rand van het verspreidingsgebied zeer sterk door de verdwijning van geschikt jacht biotoop, door het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw (insecticiden en ontwormingsmiddelen) met een dalend insectenaanbod als oorzakelijk gevolg, door een toenemende versnippering van verschillende biotoopelementen gerelateerd aan infrastructuur aanpassingen, door het ontoegankelijk worden van veestallen en tot slot door verstoring van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen ten gevolge van lawaaihinder, renovatie, sloop en verlichting van gebouwen (of delen er van) die door de soort gebruikt worden.
Momenteel kan de populatie in Duitsland als stabiel omschreven worden terwijl in Nederland en België, een voorzichtige groei van de populatie kan worden opgetekend.
De bescherming van kraamkolonies in gebouwen en grotten, van overwinteringsverblijfplaatsen, van foerageerbiotopen in hardhoutbossen en structuurrijk cultuurlandschap alsook het voorkomen van versnippering tussen gescheiden biotopen, het toegankelijk maken van veestallen en het weren van bestrijdingsmiddelen in de landbouw, worden weerhouden als de primordiale beschermingsmaatregelen voor deze soort.

Deze kritische soort is vooral gebaat met een aangepast beheer van de winter- en zomerverblijven met speciale aandacht voor de hoge temperatuurvoorkeur. De kwaliteit van de jachtgebieden kan worden verbeterd door behoud of herstel van kleinschalige landschappen met veel houtkanten en bomenrijen en de aanleg van verbindende landschapselementen tussen de jachtgebieden. Extensieve veeteelt met open veestallen in de onmiddellijke omgeving zijn gunstig voor het voortplantingssucces. Het prooiaanbod kan worden verhoogd door een geringer gebruik van insecticiden en ontwormingsmiddelen in de landbouw.

Winterverblijfplaats:
De soort verblijft in de winter voornamelijk in grotten, forten, en grotere bunkercomplexen waar er een stabiele en vrij hoge temperatuur heerst tussen 6 en 12°C. Door deze temperatuurvoorkeur worden ze meestal vrij ver van de ingang teruggevonden waardoor kleinere objecten voor deze soort minder geschikt worden geacht. Het is een soort die bijna steeds vrijhangend wordt aangetroffen tijdens de winterslaap en dit vaak in kleine groepjes of clusters van 5-30 dieren, in Frankrijk zijn clusters bekend van meer dan 100 dieren.

Zomerverblijfplaats:
In het noorden van het verspreidingsgebied worden zomerverblijfplaatsen veelal teruggevonden in gebouwen, dit gewoonlijk onder daken van kerken en particuliere huizen en veestallen. Hierbij is er een grote voorkeur voor koele en lichte zolders. In het zuiden is er een duidelijke voorkeur voor grotten.
Jachtgebied
Het voornaamste jachtgebied van de Ingekorven vleermuis is bos maar ook in boomgaarden, in weilanden als langs houtkanten wordt er gejaagd. De jachtgebieden kunnen wel meer dan 10 km ver van de zomerverblijfplaats gesitueerd worden. Ook open veestallen wordt als jachtgebied gebruikt waar met name stalvliegen (Stomoxys calcitrans) en een soort huisvlieg (Musca autumnalis) als maaltijd wordt verorberd.

Voedsel:
Analyse van de keutels toont aan dat vliegen, spinnen en vlinders het hoofdbestanddeel uitmaken van het voedsel van de Ingekorven vleermuis. Over gans het verspreidingsgebied is de prooisamenstelling zeer gelijklopend al kunnen de verhoudingen van de prooien die in de uitwerpselen teruggevonden worden wel sterk verschillen.
De Ingekorven vleermuis kan door zijn trage en wendbare vlucht vliegen van de vegetatie en stalmuren plukken. Of dat spinnen nu door middel van gleaning worden gevangen of dat de vleermuis doorheen het spinnenweb vliegt is nog enigszins onduidelijk al toont en Franse studie aan dat de vleermuizen vaak bedekt waren met spinnenrag. Naast deze insecten worden ook andere insecten in kleinere aantallen aangetroffen in de uitwerpselen: gaasvliegen, hout- en stofluizen, wespachtigen, tripsen en kevers. Hoewel de Ingekorven vleermuis zich gespecialiseerd heeft in een aantal prooisoorten is de verhouding tussen deze prooien sterk afhankelijk van het gebied.