Wingevallei

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2400012 - Valleien van de Winge en de Motte met valleihellingen
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
2244.00ha
Algemene Beschrijving
Hier klopt het hart van het Hageland, waarvan de naam verwijst naar de talrijke bosjes, hagen en houtkanten. In het oog springt het kasteel van Horst, de heimat van de Rode Ridder. Het kasteel ligt te midden van de Hagelandse heuvels, met hun droge toppen, vochtige dalen en steile flanken.
Identificatie

Dit gebied ligt ten oosten van Leuven en ten zuiden van de E314. De riviertjes Winge en Motte vormen de levensader van het gebied, met als grootste bos het Walenbos. De Wingevallei waaiert naar het zuiden uit in een opeenvolging van kleinere natuurparels zoals Koebos in Pellenberg en de vallei van de Molenbeek. Het Meldertbos in Hoegaarden is het meest zuidelijke deelgebied.

Landelijke Beschrijving
Het sterk uitgesproken reliëf van het gebied, typisch voor het Hageland, zorgt voor een grote variatie aan bossen, heide, grasland, planten en dieren. Typisch voor de ruime omgeving van de Winge en de Motte zijn de Diestiaanheuvels en brede valleien. Het meest zuidelijke deel ligt in de leemplateaus. De Diestiaanheuvels zijn de zandbanken die overbleven toen de Diestiaanzee zich 7 miljoen jaar geleden terugtrok. Zodra de zandbank in contact kwam met de lucht oxideerde het ijzer en klitte het zand samen tot een harde, roestbruine ijzerzandsteen.
Actief in Gebied

Privéboseigenaars beheren meer dan de helft van de oppervlakte van de Wingevallei. Daardoor zijn ze een belangrijke partner om de natuurdoelen te behalen. Het Agentschap voor Natuur en Bos en Natuurpunt beheren samen ongeveer een derde van het gebied. Verschillende overheden bouwen de streek gestaag uit tot een belangrijke recreatiepool waarin natuur het centrale belevingselement vormt. Het aanbod richt zich vooral op wandelaars, fietsers en ruiters.

Gemeenten

Rotselaar (3110), Holsbeek (3220), Tielt-Winge (3390), Bekkevoort (3460), Leuven (3000), Lubeek (3210), Bierbeek (3360), Boutersem (3370), Hoegaarden (3320)

Inspanningen

Via bosbeheerplannen worden boseigenaars uitgenodigd om het beheer van hun bos af te stemmen op de natuurdoelen. In de valleigebieden en op de heuvels moet er meer grasland op een natuurlijke manier beheerd worden. Het rendement van dat beheer hangt af van de waterkwaliteit. Daarom is ook de verbetering daarvan een prioriteit. Hetzelfde geldt voor erosie in de nabije omgeving. Daarnaast hebben sommige soorten een extra duwtje in de rug nodig. Zo snakt de kamsalamander naar verbindingen, en hebben vleermuizen meer winterverblijfplaatsen nodig om te kunnen voortbestaan.

Aandacht voor mantel- en zoombeheer
Aandacht voor mantel- en zoombeheer

Een belangrijke sterkte van deze SBZ is de veelheid aan habitattypen. Een zwakte is dan weer de veelal abrupte overgang tussen de gesloten habitattypen (bos) enerzijds en open habitattypen of het omgevend landschap anderzijds. Door die plotse overgangen geleidelijker te laten verlopen langsheen een goed ontwikkelde mantelzoomvegetatie van tenminste 5 m breed, worden de habitattypen niet alleen beter gebufferd tegen invloeden van buitenaf, maar worden ze ook aantrekkelijker voor tal van habitattypische soorten waaronder vleermuizen. Deze maatregel kan zowel door privé-eigenaars, beherende instanties als overheden uitgevoerd worden.

Mantel-zoomvegetaties maken deel uit van de ruigtes (HT 6430). Om dit type in een goede staat in stand te houden is er 78 ha van dit type kwaliteitsvol te beheren in dit habitatrichtlijngebied. Extra aandacht voor deze maatregel zal dan ook gevraagd worden in de verschillende beheerplannen.

Ontwikkeling van waardevolle vochtige schrale hooilanden
Ontwikkeling van waardevolle vochtige schrale hooilanden

In de G-IHD wordt deze SBZ als essentieel naar voor geschoven voor verschillende vochtige schrale graslanden waaronder blauwgraslanden, die er momenteel echter vaak gedeeltelijk aangetast voorkomen. Deze graslanden moeten kwalitatief en landschapsecologisch versterkt worden. Daarom wordt een toename met ± 67 ha van het waardevol vochtig schraal hooilandcomplex beoogd met als richtwaarde voor uitbreiding 29 ha. Bij dit hooilandherstel wordt bij voorkeur vertrokken van verlaten of vaak met populieren beplante graslanden, waar nog relicten van de bedoelde graslandtypes voorkomen. Andere mogelijkheid zijn plaatsen met een explicieter landbouwverleden, namelijk vanuit nog enigszins schrale graslanden. Waar deze relicten nog voorkomen, zoals in bestaande natuurreservaten in de valleien van de Winge, Tieltse Motte en Molen(daal)beek en in Walen-, Zwarte en Koebos, zijn de potenties voor herstel van deze zeldzame types hooiland het grootst.

Herstel van de waterhuishouding (zie PI 4 : Verbetering van de waterhuishouding in de Wingevalle) en van het lokale greppelpatroon moet zorgen voor een optimale kwel op deze hooilanden. In zo’n optimale omstandigheden levert een zeer specifiek en aangepast hooilandbeheer vaak natuurlijke overgangen tussen verschillende graslandtypes (vermeld onder cluster ‘Ruigtes en vochtige tot natte graslanden’). Het natuurgericht beheer ervan kan mogelijk deels uitgevoerd worden door landbouwers.

Oplossen van de erosieproblematiek in hellingsbossen
Oplossen van de erosieproblematiek in hellingsbossen

De boshabitats in de hellingbossen rond o.m. Lubbeek hebben plaatselijk te lijden onder inspoelend bodemmateriaal waarop meststoffen en pesticiden geadsorbeerd zit. Een oplossing hiervoor is het ontwikkelen van bufferstroken (grasland of bos) op de bovenliggende erosiegevoelige gronden rond deze hellingbossen. Vaak dient dit te gebeuren op huidige landbouwgronden. Landbouwers kunnen ook zelf grasstroken (evt. met houtkanten) aanleggen of het perceel als grasland of als boomgaard met gras beheren.

Soortenbeschermingsplan voor de kamsalamander
Soortenbeschermingsplan voor de kamsalamander

Er wordt een soortbeschermingsprogramma opgemaakt voor de kamsalamander met daarin een aanpak voor de realisatie van de ecologische verbinding voor de kamsalamander in de Valleien van de Winge en Motte, zoals beschreven in de motiveringsnota in bijlage aan het onderbouwende rapport.

Soortgerichte maatregelen
Soortgerichte maatregelen

Via enkele ‘soortbeschermingsprojecten’ wordt het leefgebied van een aantal van deze soorten verbeterd.

Voorbeeldprojecten ten voordele van Europese soorten zoals enkele vleermuizen zijn het (her)inrichten van (kerk/kasteel)zolders en het aanleggen en onderhouden van kleine landschapselementen, waaronder ook poelen. Hiervan profiteren ook andere soorten zoals bv. ringslang. Dergelijke ecologische infrastructuur dient goed doordacht aangelegd te worden zodat soorten het als verbindingselement of stapsteen kunnen gebruiken tussen de verschillende habitatkernen.

Andere voorbeeldprojecten zijn het wegnemen van vismigratieknelpunten en het verbeteren van de waterkwaliteit en morfologie van de waterlopen voor bittervoorn (en voor ijsvogel, beide ook Europese soorten) en het aanleggen van amfibieëntunnels voor habitattypische (vuur)salamanders in de omgeving van Horst.

Verbetering van de waterhuishouding in de Wingevallei
Verbetering van de waterhuishouding in de Wingevallei

De nu meestal gedeeltelijk aangetaste blauwgraslanden, natte hooilanden, water- en moerashabitats en moerasbossen, habitattypes waarvoor deze SBZ in de GIHD vaak als essentieel werd aangeduid, hebben vaak te lijden onder verdroging en/of overstroming met vuil water.

Om de slaagkansen van een gevarieerd hooilandherstel (cfr. PI 1: Ontwikkeling van waardevolle vochtige schrale hooilanden) en bosnetwerk (cfr. PI 3: Versterken van de bossen) in de Wingevallei te verhogen, dient er enerzijds de verdroging te worden aangepakt. Een oplossing hiervoor is uitvoering van het realistisch scenario uit de ecohydrologische studie van de Winge (Haskoning 2006). Dit betreft het tot een halve meter opstuwen van verscheidene kleinere grachten, indien de waterkwaliteit dit toelaat. Indien dit scenario niet voldoende elzenbroeken oplevert, moet bv. het maximaal scenario (met opstuwing van Winge en Grote Losting zelf) uit die studie verder onderzocht worden.

Een prioritaire actie inzake de waterkwaliteit is bv. het concentreren van verschillende overstorten in één enkele beek, zoals bv. de Droge Beek te Dutsel (die niet overstroomt ter hoogte van kwetsbare vegetaties in de Wingevallei), zodat de andere beken er enkel regen- en gebiedseigen water bevatten (cfr. studie Haskoning 2006). Of het oplossen van de puntlozingen/overstorten op de waterlopen kan een andere oplossing zijn.

Versterken van de bossen
Versterken van de bossen

Meer dan 70 % van de SBZ bestaat uit bos en 50 % uit Europees te beschermen boshabitattypen. Zowel de kwaliteit als de omvang van deze boskernen is momenteel vaak onvoldoende om het voortbestaan als boshabitattype en de overleving van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. Gezien het grote aandeel privé-bossen (50 % van de bossen) is een intensieve samenwerking nodig met verschillende partners om een voldoende verbetering van de boshabitattypes te realiseren.

De landschapsecologische versterking bestaat erin een deel van de momenteel 450 ha [*] niet-habitatwaardige bossen met veelal niet-inheemse boomsoorten om te vormen naar één van de Europese boshabitattypen en dit voornamelijk in Winge-, Motte- en Molendaalbeekvallei. Het bosareaal wordt daarnaast verder ontsnipperd via een richtwaarde van 105 ha bosuitbreiding, die op bepaalde plaatsen ook dienst doet als buffering.

Voor de boshabitattypen is de kwaliteitsdoelstelling verder ook minder exoten, meer oude bomen, meer dood hout, meer open plekken, meer mantel-zoomvegetaties en meer rustzones. De uitdaging bestaat er dus in de boseigenaars ervan te overtuigen om bij het multifunctioneel bosbeheer de ecologische functie voldoende te benadrukken. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer en de doelstellingen die daarmee gepaard gaan voor de middellange termijn (20 jaar) zijn een goede opstap om de finale doelen te bereiken. Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan hierdoor gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning.

[*] ±100 ha tot doel gestelde open habitattypes dienen ook omgevormd te worden vanuit zulke ‘exoten’bossen zijnde een paar ha heide vanuit dennenaanplant, ±35 ha graslanden én ±60 ha ruigtes vanuit populierenaanplant.

Versterken van de heide en de droge graslanden
Versterken van de heide en de droge graslanden

In de G-IHD wordt deze SBZ als essentieel naar voor geschoven voor droge graslanden en als zeer belangrijk voor heide. De momenteel gedeeltelijke aangetaste heides en droge schrale graslanden (25 ha) dienen versterkt te worden. Naast een kwalitatieve verbetering van deze reeds aanwezige habitattypes in de heidesfeer, is ook toename noodzakelijk om de instandhouding te garanderen. Er wordt daarom een totale oppervlakte van ca. 40 ha (verdeeld over beide types samen) voorop gesteld en dit verspreid over verscheidene Diestiaanheuvels, met een grotere kern van meer dan 15 ha op de Beninks berg.

Waterkwaliteitsbewaking
Waterkwaliteitsbewaking

Bepaalde maatregelen in de land-, tuin- of bosbouwsector, zoals het toedienen van mest of het gebruik van bestrijdingsmiddelen, hebben nadelige gevolgen voor een aantal habitattypes.

Er moet vermeden worden dat (relicten van) habitattypes (bv. 6230, 6410, 6510, 7140, 7230, 91E0_oli, 91E0_bron, …) binnen deze SBZ, bv. in Walenbos, verdwijnen of achteruitgaan door gebruik van bepaalde bestrijdingsmiddelen of door aanrijking. Dit moet verder opgevolgd/gemonitord/onderzocht worden alvorens beperkingen(bv. in gebruik van mest & bestrijdingsmiddelen) op te leggen. De eutrofiëringsbronnen dienen afgebakend te worden zodat kostenefficiënte maatregelen ter remediëring kunnen worden opgestart.

Specifieke natuurdoelen

De kwaliteit van de bossen in dit gebied moet verbeteren en er moet bos bijkomen. In de bestaande bossen is het aandeel van uitheemse planten vaak te groot. Andere bossen zijn dan weer te klein en te versnipperd om gezond te zijn. Die moeten daarom uitbreiden. Het jarenlange beheer van Walenbos bewijst dat de aanwezigheid van open plekken en brede bosranden een geschenk is voor talrijke dieren en planten. Door meer open plekken in de andere bossen te realiseren zal de biodiversiteit ook daar toenemen. De plantenrijkdom van de graslanden staat of valt dan weer met de kwaliteit van het grondwater.

Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.

Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.

[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.

Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.

Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).

De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.

Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.

De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.

Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.

De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.

Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.

Boslandschap

details ...

Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.

Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.

[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.

Habitat - Boslandschap
  • Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
    Boslandschap
    9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 460 ha naar 512 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding30 ha, in voornamelijk Chartreuzenbos en op de Wijngaardberg (deelgebieden 1b en 4). Verder vooral via omvormingen van exotenrijke bossen in deze gebieden en ook op Troostemberg, Beninksberg, in Boven Wingevallei, Vallei van de Tieltse Motte en Koebos (deelgebieden 1b, d-e en 2, 6 en 13).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering tot een goede staat van instandhouding volgens LSVI-normen (zie algemene inleiding Landschap: Boslandschap en ook: vermindering van de verzurende of eutrofiërende atmosferische deposities).

    habitat
  • Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    habitattype_naam
    Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    Boslandschap
    9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 272 tot 355 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 39 ha. Vooral in de valleien van de Winge en Tieltse Motte (deelgebieden 1a, c-e en 6) en op kleine schaal ter buffering van de hellingbossen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie habitattype 9120: Landschap: Boslandschap. Met als extra kwaliteitsdoelstelling een aangepaste waterhuishouding zowel kwalitatief als kwantitatief (incl. grondwater) en het oplossen van de erosieproblematiek in hellingsbossen. De zones in Walenbos met > 10 % dood hout blijven zo behouden.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 388 ha tot 472 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 36 ha. Vooral in de valleien van de Winge en Tieltse Motte (deelgebieden 1a, c-d en 6); op kleine schaal gebeurt bosomvorming ook in Koebos (deelgebied 13) en bosuitbreiding ter buffering van deze boshabitats in de Molendaalbeekvallei (deelgebied 14).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie habitattype 9120: Landschap: Boslandschap. Met als extra kwaliteitsdoelstelling een aangepaste waterhuishouding zowel kwalitatief als kwantitatief (incl. grondwater) en het oplossen van de erosieproblematiek in hellingsbossen. De zones in Walenbos met > 10 % dood hout blijven zo behouden.

    habitat
Soorten - Boslandschap
  • Hazelmuis
    Boslandschap
    Hazelmuis
    Populatiedoelstelling

    De zeer kwetsbare relicten binnen deze SBZ beschermen met eventueel een kleine uitbreiding.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie bij de boshabitattypes met als extra meer mantel-zoomvegetaties en meer KLE’s zoals bij de vleermuizen.

    soort
  • Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
    Boslandschap
    Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de huidige* vaak kwetsbare vleermuispopulaties (*vermoedelijk minder dan 20 individuen per plek, paar plaatsen bekend, uitgezonderd in Lovenjoel waar zo’n 70 volwassen vrouwtjes geteld werden).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering in en nabij de bossen: zie bij de boshabitattypes (Landschap: Boslandschap) met als extra meer mantel-zoomvegetaties en meer KLE’s. Kwaliteitsverbetering in en nabij waterpartijen: zie bij de waterhabitats (Landschap: Water- en moerasvegetaties), met als extra de afwezigheid van kunstverlichting.
    Als zomer- en winterverblijfplaatsen kunnen gebouwen (bv. kerkzolders, bunkers of ijskelders) heringericht worden. De bestaande populaties in de kerken van Houwaart en Lovenjoel, dienen absoluut beschermd te worden.
    Deze kwaliteitsverbeteringen gebeuren prioritair in de deelgebieden Wingevallei en het kasteel van Horst (deelgebied 1a,e), Walenbos (deelgebied 1c) en Koebos (deelgebied 13) incl. kerken van Houwaart en Lovenjoel.

    soort

Heides en droge graslanden

details ...

Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.

Habitat - Heides en droge graslanden
  • Open graslanden op landduinen (2330)
    habitattype_naam
    Open graslanden op landduinen (2330)
    Heides en droge graslanden
    2330 - Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen, subtype 2330_dw - dwerghaververbond
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de huidige 0,5 ha op de Beninks-, Wijngaard- en Houwaartse berg (deelgebieden 2-5). Enkel op Beninksberg (deelgebied 2) is een netwerk van > 15 ha in de heidesfeer (4030 incl. 2330 en 6230) tot doel gesteld (via omvorming naar vnl. grasland in de heidesfeer, maar ook dus naar een paar ha heide).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Via herstel/beheer de kwaliteit van dit habitattype verbeteren en minder verzurende of eutrofiërende atmosferische deposities (volgens LSVI-normen). Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan (zie algemeen kwaliteitsdoel bossen).

    habitat
  • Vochtige tot natte heide (4010)
    habitattype_naam
    Vochtige tot natte heide (4010)
    Heides en droge graslanden
    4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Behoud met toename door omvorming van de huidige 0,5 ha naar 5 ha. Dit is mogelijk ter hoogte van De Roost/Horst en Bleuken (deelgebieden 1a en 6).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Via herstel/beheer de kwaliteit van dit habitattype verbeteren en minder verzurende of eutrofiërende atmosferische deposities (volgens LSVI-normen). Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan (zie algemeen kwaliteitsdoel bossen).

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Heides en droge graslanden
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Behoud van de huidige 13 ha met toename van 3 ha. De heidevegetaties die zich nu ter hoogte van de verschillende Diestiaanheuvels bevinden (Chartreuzen & Walenbos, Wijngaard-, Beninks- & Osseberg en ook relicten op Houwaartseberg-oost en Troostemberg, deelgebieden 1-6) blijven behouden. Enkel op Beninksberg (deelgebied 2) is een netwerk van meer dan 15 ha in de heidesfeer (4030 incl. 2330 en 6230) tot doel gesteld (via omvorming naar vnl. grasland in de heidesfeer, maar ook dus naar een paar ha heide). In alle vermelde deelgebieden is heide echter ook als open plek in 9120-bos tot doel gesteld.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Via herstel/beheer de kwaliteit van dit habitattype verbeteren en minder verzurende of eutrofiërende atmosferische deposities (volgens LSVI-normen). Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan (zie algemeen kwaliteitsdoel bossen).

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Heides en droge graslanden
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 10 ha droge heischrale graslanden en de 0.9 ha borstelgraslanden naar 20 ha. De heischrale vegetaties die er nu zijn ter hoogte van de verschillende Diestiaanheuvels (in de deelgebieden 1, 2, 5 en 6) blijven behouden . Op Beninksberg (deelgebied 2) wordt een netwerk van > 15 ha in de heidesfeer (6230 incl. 2330 en 4030) tot doel gesteld en in de Wingevallei en Walenbos (deelgebieden 1a en 1c) is dat eerder een schraal graslandnetwerk (6230 incl. 6510 en 6410) van telkens meer dan 30 ha in Walenbos, in Dunbergbroek en in de Wingevallei. In alle vermelde deelgebieden is heischraal grasland echter ook als open plek in 9120-bos tot doel gesteld

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Via herstel/beheer de kwaliteit van dit habitattype verbeteren en minder verzurende of eutrofiërende atmosferische deposities (volgens LSVI-normen). Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan (zie algemeen kwaliteitsdoel bossen).

    habitat

Ruigtes en graslanden

details ...

Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).

De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.

Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.

De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.

Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.

De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.

Habitat - Ruigtes en graslanden
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Ruigtes en graslanden
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmo - vochtige heischrale graslanden
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Behoud met toename van de huidige 10 ha vochtige heischrale graslanden naar 15 ha met als richtwaarde voor uitbreiding 1 ha. Deze toename is grotendeels mogelijk via omvorming van gedegradeerde graslanden en exotenbossen, voornamelijk in de valleien van de Winge en Tieltse Motte (deelgebieden 1 en 6). In de Wingevallei, in Dunbergbroek en Walenbos (deelgebieden 1a en 1c), worden schraalgraslandkernen tot doel gesteld van telkens meer dan 30 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteit van dit versnipperde habitattype, waarvan momenteel te weinig sleutelsoorten voorkomen, verbeteren (volgens LSVI-normen) en minder verzurende of eutrofiërende (atmosferische) deposities.

    habitat
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    Ruigtes en graslanden
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Behoud met toename van de huidige 2 ha veldrusgrasland én de huidige 2 ha blauwgrasland in de valleien van de Winge en de Tieltse Motte en in Zwartebos en Koebos/Bruulbos (deelgebieden 1 en 6-7 en 13) naar 18 ha in totaal (zowel subtype veldrusgrasland als subtype blauwgrasland), voornamelijk via herstel vanuit voormalige hooilanden (bv. beplant met populier). In de Wingevallei, in Dunbergbroek en Walenbos (deelgebieden 1a en 1c), worden schraalgraslandkernen tot doel gesteld van telkens meer dan 30 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteit van dit versnipperde habitattype, waarvan momenteel te weinig sleutelsoorten voorkomen, verbeteren (volgens LSVI-normen) en minder verzurende of eutrofiërende (atmosferische) deposities.

    Extra aandachtspunt: een aangepaste waterhuishouding zowel kwalitatief als kwantitatief (incl. grondwater).

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Ruigtes en graslanden
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones
    Oppervlaktedoelstelling
    =(-)

    Behoud van 78 ha van dit type, voornamelijk in de Wingevallei (in deelgebied 1, soms beplant). Een klein deel van de huidige 127 ha zal omgevormd worden naar graslandhabitattypes en een groter deel zal evolueren naar het prioritair boshabitattype 91E0. In totaal zal 49 ha 6430 worden omgevormd naar andere habitattypes.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteit van dit versnipperde habitattype, waarvan momenteel te weinig sleutelsoorten voorkomen, verbeteren (volgens LSVI-normen) en minder verzurende of eutrofiërende (atmosferische) deposities.

    Extra aandachtspunt: een aangepaste waterhuishouding zowel kwalitatief als kwantitatief (incl. grondwater).

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Ruigtes en graslanden
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Behoud met toename van de huidige 40 ha naar 88 ha met als richtwaarde voor uitbreiding 28 ha. Dit gebeurt vanuit voormalige (eventueel beplante) hooilanden, gelegen in Wingevallei en Walenbos (deelgebieden 1a en 1c) . In de Wingevallei, in Dunbergbroek en Walenbos (deelgebieden 1a en 1c), worden schraalgraslandkernen tot doel gesteld van telkens meer dan 30 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteit van dit versnipperde habitattype, waarvan momenteel te weinig sleutelsoorten voorkomen, verbeteren (volgens LSVI-normen) en minder verzurende of eutrofiërende (atmosferische) deposities.

    Extra aandachtspunt: een aangepaste waterhuishouding zowel kwalitatief als kwantitatief (incl. grondwater).

    habitat
Soorten - Ruigtes en graslanden
  • Spaanse vlag
    Ruigtes en graslanden
    Spaanse vlag
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de huidige populatie met eventuele uitbreiding.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Aan het kwaliteitsdoel van deze soort wordt beantwoord door de voorziene kwaliteitsverbetering van thermofiele habitats als 6430 en van 9120 met zomen en dit voornamelijk op diestiaanheuvels in overgangen naar valleien.

    soort

Water- en moerasvegetaties

details ...

Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.

Habitat - Water- en moerasvegetaties
  • Wateren met kranswiervegetaties (3140)
    habitattype_naam
    Wateren met kranswiervegetaties (3140)
    Water- en moerasvegetaties
    3140 - Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Behoud van de huidige relicten in Walenbos en aan de voet van Troostembergbos (deelgebieden 1c en 1d) met mogelijk kleine, pleksgewijze toename door omvorming daar of mogelijk ook in de Bierbeekse valleien en Meldertbos (deelgebieden 7, 13-16).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteitsdoelstelling voor dit habitattype is een aangepaste grondwaterstand, een goede waterkwaliteit en minder (eutrofiërende) atmosferische deposities (volgens LSVI-normen).

    habitat
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Water- en moerasvegetaties
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de huidige 0,001 ha in Walenbos (deelgebied1c).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteitsdoelstelling voor dit habitattype is een aangepaste grondwaterstand, een goede waterkwaliteit en minder (eutrofiërende) atmosferische deposities (volgens LSVI-normen).

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Water- en moerasvegetaties
    7140 - Overgangs- en trilveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Behoud met toename door omvorming van de huidige 0,01 ha in Walenbos (deelgebied 1c) naar 2 à 3 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteitsdoelstelling voor dit habitattype is een aangepaste grondwaterstand, een goede waterkwaliteit en minder (eutrofiërende) atmosferische deposities (volgens LSVI-normen).

    Bijkomend moeten de omstandigheden beheersmatig optimaal zijn ten voordele van veenontwikkeling.

    habitat
  • Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    habitattype_naam
    Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    Water- en moerasvegetaties
    7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    De voorkomende relicten van kalktufbronnen behouden en beschermen in de Molendaalbeekvallei (deelgebied 14) en Meldertbos (deelgebied 16) en mogelijk ook in Zwarte en Koebos (deelgebieden 7 en 13), als daar aanwezig.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteitsdoelstelling voor dit habitattype is een aangepaste grondwaterstand, een goede waterkwaliteit en minder (eutrofiërende) atmosferische deposities (volgens LSVI-normen).

    habitat
  • Kalkmoeras (7230)
    habitattype_naam
    Kalkmoeras (7230)
    Water- en moerasvegetaties
    7230 - Alkalisch laagveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Behoud met toename door omvorming van de huidige 0,1 ha naar 2 ha. Dit is mogelijk in Koebos, Walenbos, Zwarte bos en de Molen(daal)beekvallei (deelgebieden 1c, 7 en 13-15).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteitsdoelstelling voor dit habitattype is een aangepaste grondwaterstand, een goede waterkwaliteit en minder (eutrofiërende) atmosferische deposities (volgens LSVI-normen).

    Bijkomend moeten de omstandigheden beheersmatig optimaal zijn ten voordele van veenontwikkeling.

    habitat
Soorten - Water- en moerasvegetaties
  • Bittervoorn
    Water- en moerasvegetaties
    Bittervoorn
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de huidige bittervoornpopulatie en mogelijk uitbreiding.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De reeds voorziene waterkwaliteitsverbetering verbetert ook het leefgebied van de bittervoorn. Een bijkomende doelstelling voor deze soort is het opheffen van vismigratieknelpunten.

    soort
  • Drijvende waterweegbree
    Water- en moerasvegetaties
    Drijvende waterweegbree
    Populatiedoelstelling

    De soort komt niet meer voor binnen deze SBZ. Doel is herstel van de soort vanuit bestaande zaadbanken in Walenbos (deelgebied 1c).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Een bijkomende verbetering van de habitatkwaliteit van deze soort omhelst het periodiek en pleksgewijs creëren van meer pionierssituaties op plaatsen met mogelijke zaadbanken zoals in Walenbos (deelgebied 1c).

    soort
  • Kamsalamander
    Water- en moerasvegetaties
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Herstel van de kamsalamander-populatie van deze SBZ indien de soort nog voorkomt en duurzame herkolonisatie uit o.a. de Getevallei en van nabij deelgebied 1, gekaderd binnen een ruimer soortenbeschermingsplan.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Deze soort heeft bijkomend nood aan een verbetering van zijn habitat-kwaliteit. Dit omhelst de aanleg van meer, grotere, fragmentair of slechts deels waterhoudende, niet zure poelen. Binnen SBZ moet dit waterhabitat samenhangen met een geschikt landhabitat van graslanden met bossen, ruigtes en KLE’s.

    soort
  • Zeggekorfslak
    Water- en moerasvegetaties
    Zeggekorfslak
    Populatiedoelstelling

    Voldoende tot goede staat van instandhouding (deelgebied 1e).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering van de geschikte leefgebieden; waar de soort aanwezig is, grote zeggenrijke vegetaties en dergelijke (natte ruige overgangen, ook rond rbb dottergrasland) in een goede kwaliteit brengen/houden.

    soort

Planten en dieren

Dit gebied is rijk aan zeldzame en wellicht minder bekende soorten die eigen zijn aan deze afwisseling in leefgebieden. Onbekend is onbemind, vandaar een korte bloemlezing. Planten als dophei en vleugeltjesbloem tonen aan dat de heide heel bijzonder is. De zeldzame boskrekel, keizersmantel en kleine ijsvogelvlinder profiteren van bossen met open plekken en brede bosranden. De Spaanse vlag, een vlindersoort, komt voor op hellingen met vochtige ruigten en bosranden. Van de vleermuizen is de meest bijzondere in dit gebied de ingekorven vleermuis.

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Wingevallei
/gebied/wingevallei
Gebied Referentie
wingevallei
ID
8
BE2400012