Wingevallei
Algemene info
Dit gebied ligt ten oosten van Leuven en ten zuiden van de E314. De riviertjes Winge en Motte vormen de levensader van het gebied, met als grootste bos het Walenbos. De Wingevallei waaiert naar het zuiden uit in een opeenvolging van kleinere natuurparels zoals Koebos in Pellenberg en de vallei van de Molenbeek. Het Meldertbos in Hoegaarden is het meest zuidelijke deelgebied.
Privéboseigenaars beheren meer dan de helft van de oppervlakte van de Wingevallei. Daardoor zijn ze een belangrijke partner om de natuurdoelen te behalen. Het Agentschap voor Natuur en Bos en Natuurpunt beheren samen ongeveer een derde van het gebied. Verschillende overheden bouwen de streek gestaag uit tot een belangrijke recreatiepool waarin natuur het centrale belevingselement vormt. Het aanbod richt zich vooral op wandelaars, fietsers en ruiters.
Rotselaar (3110), Holsbeek (3220), Tielt-Winge (3390), Bekkevoort (3460), Leuven (3000), Lubeek (3210), Bierbeek (3360), Boutersem (3370), Hoegaarden (3320)
Inspanningen
Via bosbeheerplannen worden boseigenaars uitgenodigd om het beheer van hun bos af te stemmen op de natuurdoelen. In de valleigebieden en op de heuvels moet er meer grasland op een natuurlijke manier beheerd worden. Het rendement van dat beheer hangt af van de waterkwaliteit. Daarom is ook de verbetering daarvan een prioriteit. Hetzelfde geldt voor erosie in de nabije omgeving. Daarnaast hebben sommige soorten een extra duwtje in de rug nodig. Zo snakt de kamsalamander naar verbindingen, en hebben vleermuizen meer winterverblijfplaatsen nodig om te kunnen voortbestaan.
Aandacht voor mantel- en zoombeheer
Een belangrijke sterkte van deze SBZ is de veelheid aan habitattypen. Een zwakte is dan weer de veelal abrupte overgang tussen de gesloten habitattypen (bos) enerzijds en open habitattypen of het omgevend landschap anderzijds. Door die plotse overgangen geleidelijker te laten verlopen langsheen een goed ontwikkelde mantelzoomvegetatie van tenminste 5 m breed, worden de habitattypen niet alleen beter gebufferd tegen invloeden van buitenaf, maar worden ze ook aantrekkelijker voor tal van habitattypische soorten waaronder vleermuizen. Deze maatregel kan zowel door privé-eigenaars, beherende instanties als overheden uitgevoerd worden.
Mantel-zoomvegetaties maken deel uit van de ruigtes (HT 6430). Om dit type in een goede staat in stand te houden is er 78 ha van dit type kwaliteitsvol te beheren in dit habitatrichtlijngebied. Extra aandacht voor deze maatregel zal dan ook gevraagd worden in de verschillende beheerplannen.
Ontwikkeling van waardevolle vochtige schrale hooilanden
In de G-IHD wordt deze SBZ als essentieel naar voor geschoven voor verschillende vochtige schrale graslanden waaronder blauwgraslanden, die er momenteel echter vaak gedeeltelijk aangetast voorkomen. Deze graslanden moeten kwalitatief en landschapsecologisch versterkt worden. Daarom wordt een toename met ± 67 ha van het waardevol vochtig schraal hooilandcomplex beoogd met als richtwaarde voor uitbreiding 29 ha. Bij dit hooilandherstel wordt bij voorkeur vertrokken van verlaten of vaak met populieren beplante graslanden, waar nog relicten van de bedoelde graslandtypes voorkomen. Andere mogelijkheid zijn plaatsen met een explicieter landbouwverleden, namelijk vanuit nog enigszins schrale graslanden. Waar deze relicten nog voorkomen, zoals in bestaande natuurreservaten in de valleien van de Winge, Tieltse Motte en Molen(daal)beek en in Walen-, Zwarte en Koebos, zijn de potenties voor herstel van deze zeldzame types hooiland het grootst.
Herstel van de waterhuishouding (zie PI 4 : Verbetering van de waterhuishouding in de Wingevalle) en van het lokale greppelpatroon moet zorgen voor een optimale kwel op deze hooilanden. In zo’n optimale omstandigheden levert een zeer specifiek en aangepast hooilandbeheer vaak natuurlijke overgangen tussen verschillende graslandtypes (vermeld onder cluster ‘Ruigtes en vochtige tot natte graslanden’). Het natuurgericht beheer ervan kan mogelijk deels uitgevoerd worden door landbouwers.
Oplossen van de erosieproblematiek in hellingsbossen
De boshabitats in de hellingbossen rond o.m. Lubbeek hebben plaatselijk te lijden onder inspoelend bodemmateriaal waarop meststoffen en pesticiden geadsorbeerd zit. Een oplossing hiervoor is het ontwikkelen van bufferstroken (grasland of bos) op de bovenliggende erosiegevoelige gronden rond deze hellingbossen. Vaak dient dit te gebeuren op huidige landbouwgronden. Landbouwers kunnen ook zelf grasstroken (evt. met houtkanten) aanleggen of het perceel als grasland of als boomgaard met gras beheren.
Soortenbeschermingsplan voor de kamsalamander
Er wordt een soortbeschermingsprogramma opgemaakt voor de kamsalamander met daarin een aanpak voor de realisatie van de ecologische verbinding voor de kamsalamander in de Valleien van de Winge en Motte, zoals beschreven in de motiveringsnota in bijlage aan het onderbouwende rapport.
Soortgerichte maatregelen
Via enkele ‘soortbeschermingsprojecten’ wordt het leefgebied van een aantal van deze soorten verbeterd.
Voorbeeldprojecten ten voordele van Europese soorten zoals enkele vleermuizen zijn het (her)inrichten van (kerk/kasteel)zolders en het aanleggen en onderhouden van kleine landschapselementen, waaronder ook poelen. Hiervan profiteren ook andere soorten zoals bv. ringslang. Dergelijke ecologische infrastructuur dient goed doordacht aangelegd te worden zodat soorten het als verbindingselement of stapsteen kunnen gebruiken tussen de verschillende habitatkernen.
Andere voorbeeldprojecten zijn het wegnemen van vismigratieknelpunten en het verbeteren van de waterkwaliteit en morfologie van de waterlopen voor bittervoorn (en voor ijsvogel, beide ook Europese soorten) en het aanleggen van amfibieëntunnels voor habitattypische (vuur)salamanders in de omgeving van Horst.
Verbetering van de waterhuishouding in de Wingevallei
De nu meestal gedeeltelijk aangetaste blauwgraslanden, natte hooilanden, water- en moerashabitats en moerasbossen, habitattypes waarvoor deze SBZ in de GIHD vaak als essentieel werd aangeduid, hebben vaak te lijden onder verdroging en/of overstroming met vuil water.
Om de slaagkansen van een gevarieerd hooilandherstel (cfr. PI 1: Ontwikkeling van waardevolle vochtige schrale hooilanden) en bosnetwerk (cfr. PI 3: Versterken van de bossen) in de Wingevallei te verhogen, dient er enerzijds de verdroging te worden aangepakt. Een oplossing hiervoor is uitvoering van het realistisch scenario uit de ecohydrologische studie van de Winge (Haskoning 2006). Dit betreft het tot een halve meter opstuwen van verscheidene kleinere grachten, indien de waterkwaliteit dit toelaat. Indien dit scenario niet voldoende elzenbroeken oplevert, moet bv. het maximaal scenario (met opstuwing van Winge en Grote Losting zelf) uit die studie verder onderzocht worden.
Een prioritaire actie inzake de waterkwaliteit is bv. het concentreren van verschillende overstorten in één enkele beek, zoals bv. de Droge Beek te Dutsel (die niet overstroomt ter hoogte van kwetsbare vegetaties in de Wingevallei), zodat de andere beken er enkel regen- en gebiedseigen water bevatten (cfr. studie Haskoning 2006). Of het oplossen van de puntlozingen/overstorten op de waterlopen kan een andere oplossing zijn.
Versterken van de bossen
Meer dan 70 % van de SBZ bestaat uit bos en 50 % uit Europees te beschermen boshabitattypen. Zowel de kwaliteit als de omvang van deze boskernen is momenteel vaak onvoldoende om het voortbestaan als boshabitattype en de overleving van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. Gezien het grote aandeel privé-bossen (50 % van de bossen) is een intensieve samenwerking nodig met verschillende partners om een voldoende verbetering van de boshabitattypes te realiseren.
De landschapsecologische versterking bestaat erin een deel van de momenteel 450 ha [*] niet-habitatwaardige bossen met veelal niet-inheemse boomsoorten om te vormen naar één van de Europese boshabitattypen en dit voornamelijk in Winge-, Motte- en Molendaalbeekvallei. Het bosareaal wordt daarnaast verder ontsnipperd via een richtwaarde van 105 ha bosuitbreiding, die op bepaalde plaatsen ook dienst doet als buffering.
Voor de boshabitattypen is de kwaliteitsdoelstelling verder ook minder exoten, meer oude bomen, meer dood hout, meer open plekken, meer mantel-zoomvegetaties en meer rustzones. De uitdaging bestaat er dus in de boseigenaars ervan te overtuigen om bij het multifunctioneel bosbeheer de ecologische functie voldoende te benadrukken. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer en de doelstellingen die daarmee gepaard gaan voor de middellange termijn (20 jaar) zijn een goede opstap om de finale doelen te bereiken. Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan hierdoor gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning.
[*] ±100 ha tot doel gestelde open habitattypes dienen ook omgevormd te worden vanuit zulke ‘exoten’bossen zijnde een paar ha heide vanuit dennenaanplant, ±35 ha graslanden én ±60 ha ruigtes vanuit populierenaanplant.
Versterken van de heide en de droge graslanden
In de G-IHD wordt deze SBZ als essentieel naar voor geschoven voor droge graslanden en als zeer belangrijk voor heide. De momenteel gedeeltelijke aangetaste heides en droge schrale graslanden (25 ha) dienen versterkt te worden. Naast een kwalitatieve verbetering van deze reeds aanwezige habitattypes in de heidesfeer, is ook toename noodzakelijk om de instandhouding te garanderen. Er wordt daarom een totale oppervlakte van ca. 40 ha (verdeeld over beide types samen) voorop gesteld en dit verspreid over verscheidene Diestiaanheuvels, met een grotere kern van meer dan 15 ha op de Beninks berg.
Waterkwaliteitsbewaking
Bepaalde maatregelen in de land-, tuin- of bosbouwsector, zoals het toedienen van mest of het gebruik van bestrijdingsmiddelen, hebben nadelige gevolgen voor een aantal habitattypes.
Er moet vermeden worden dat (relicten van) habitattypes (bv. 6230, 6410, 6510, 7140, 7230, 91E0_oli, 91E0_bron, …) binnen deze SBZ, bv. in Walenbos, verdwijnen of achteruitgaan door gebruik van bepaalde bestrijdingsmiddelen of door aanrijking. Dit moet verder opgevolgd/gemonitord/onderzocht worden alvorens beperkingen(bv. in gebruik van mest & bestrijdingsmiddelen) op te leggen. De eutrofiëringsbronnen dienen afgebakend te worden zodat kostenefficiënte maatregelen ter remediëring kunnen worden opgestart.
Specifieke natuurdoelen
De kwaliteit van de bossen in dit gebied moet verbeteren en er moet bos bijkomen. In de bestaande bossen is het aandeel van uitheemse planten vaak te groot. Andere bossen zijn dan weer te klein en te versnipperd om gezond te zijn. Die moeten daarom uitbreiden. Het jarenlange beheer van Walenbos bewijst dat de aanwezigheid van open plekken en brede bosranden een geschenk is voor talrijke dieren en planten. Door meer open plekken in de andere bossen te realiseren zal de biodiversiteit ook daar toenemen. De plantenrijkdom van de graslanden staat of valt dan weer met de kwaliteit van het grondwater.
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.
Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).
De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.
De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.
Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.
De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
Boslandschap
details ...
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
Habitat - Boslandschap
-
Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)Boslandschap9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat -
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Boslandschap
-
Hazelmuis
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
BoslandschapHazelmuissoort -
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
BoslandschapKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvliegersoort
Heides en droge graslanden
details ...
Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.
Habitat - Heides en droge graslanden
-
Open graslanden op landduinen (2330)
Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.
habitattype_naamOpen graslanden op landduinen (2330)Heides en droge graslanden2330 - Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen, subtype 2330_dw - dwerghaververbondhabitat -
Vochtige tot natte heide (4010)
Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.
habitattype_naamVochtige tot natte heide (4010)Heides en droge graslanden4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralixhabitat -
Droge heide (4030)
Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.
habitattype_naamDroge heide (4030)Heides en droge graslanden4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Deze SBZ is belangrijk (2330 en 4010), zeer belangrijk (4030) en zelfs essentieel (6230_ha en hn) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde heischrale en heidevegetaties. De habitattypes waarvoor deze SBZ belangrijk is, komen slechts beperkt voor (± 1 ha), maar van de droge heide en droge heischrale graslanden komen telkens 10 à 15 ha voor, weliswaar versnipperd en verspreid over verschillende deelgebieden. Ze leveren samen een bijzonder diverse en wat rijkere heidegemeenschap op in deze SBZ. Al deze habitattypes bevinden zich momenteel echter in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Deze natuurgericht beheerde habitattypes in de heidesfeer mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Daarom dienen deze types, en dan vooral die waarvoor deze SBZ zeer belangrijk en essentieel is (4030 en 6230), versterkt te worden voor het bereiken van een blijvende goede staat van instandhouding. Deze versterking betekent zowel vergroten (uitbreiden), verbeteren (aangepast beheren) als verbinden (landschapsecologisch optimaliseren) van deze habitattypes. Dit komt ook habitattypische soorten als levendbarende hagedis, sikkelsprinkhaan, mierenleeuw, hazelworm, boompieper en nachtzwaluw ten goede.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Heides en droge graslanden6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat
Ruigtes en graslanden
details ...
Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).
De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.
De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.
Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.
De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.
Habitat - Ruigtes en graslanden
-
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).
De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.
De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.
Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.
De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Ruigtes en graslanden6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmo - vochtige heischrale graslandenhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).
De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.
De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.
Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.
De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Ruigtes en graslanden6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion)habitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).
De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.
De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.
Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.
De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Ruigtes en graslanden6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).
De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.
De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.
Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.
De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Ruigtes en graslanden6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)habitat
Soorten - Ruigtes en graslanden
-
Spaanse vlag
Deze SBZ is zeer belangrijk (6510) en zelfs essentieel (6410 en 6230_hmo) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties, alsook voor Europees beschermde ruigtes (6430).
De blauw- en veldrusgraslanden, 2 subtypes van 6410 waarvoor deze SBZ essentieel is, komen momenteel echter beperkt voor in deze SBZ (4 ha) en vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. Vochtige heischrale graslanden, waarvoor deze SBZ ook essentieel is, komen wat meer voor (10 ha), maar ook met weinig sleutelsoorten. Ook de meer (op 40 ha) voorkomende schrale hooilanden (type 6510) zijn aangetast. Een onaangepast beheer, overstroming met vuil water, verbossing, versnippering en verdroging vormen de voornaamste knelpunten bij deze Europees beschermde graslanden en ruigtes.
Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van vooral de graslandtypes nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. De natuurgericht beheerde hooilanden mogen geen geïsoleerde eilanden zijn te midden van grote bos- of landbouwcomplexen. Er moet een voldoende afwisselend landschap beoogd worden, dat naast boshabitattypes en naast rbb’s (zoals bv. dotter-, kamgras- en zilverschoongraslanden) en naast heide- en watergebonden habitats ook bestaat uit minstens 121 ha van dit type hooilanden (6230_hmo, 6410 én 6510). Dit komt ook de beperkt aanwezige habitattypische soorten als greppel-, moeras- en zompsprinkhaan en kwartelkoning ten goede.
De realisatie van dat 121 ha grote hooilandnetwerk behelst op ca. 67 ha ‘hooilandherstel’. Dit gebeurt bij voorkeur vanuit momenteel verlaten of met populieren beplante graslanden waar nog relictsoorten van de beoogde graslandhabitattypes voorkomen (± 35 ha). Daarnaast dienen bestaande, vaak verrijkte graslanden te worden omgevormd naar meer extensief beheerde hooilanden.
Een deel van de huidige ruigtes zal ook hersteld worden naar hooiland (d.i. in de 35 ha ‘hooilandherstel via omvorming’ vervat), terwijl een ander deel naar boshabitat zal evolueren (zie verder). Zo’n 78 ha kwaliteitsvolle ruigtes (6430) dienen in stand gehouden te worden. Hiervoor is echter vaak ook omvorming nodig vanuit populierenbossen. Dit komt ook de beperkt aanwezige Europese soort Spaanse vlag ten goede als ook de habitattypische purperstreepparelmoervlinder.
De verschillende deelgebieden hebben zowel voor deze ruigtes als voor het hooilandcomplex de grootste potenties, met een belangrijk aandeel in de Wingevallei. Bij al de omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende habitattypes.
Ruigtes en graslandenSpaanse vlagsoort
Water- en moerasvegetaties
details ...
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
Habitat - Water- en moerasvegetaties
-
Wateren met kranswiervegetaties (3140)
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
habitattype_naamWateren met kranswiervegetaties (3140)Water- en moerasvegetaties3140 - Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetatieshabitat -
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Water- en moerasvegetaties3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Water- en moerasvegetaties7140 - Overgangs- en trilveenhabitat -
Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
habitattype_naamKalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)Water- en moerasvegetaties7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)habitat -
Kalkmoeras (7230)
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
habitattype_naamKalkmoeras (7230)Water- en moerasvegetaties7230 - Alkalisch laagveenhabitat
Soorten - Water- en moerasvegetaties
-
Bittervoorn
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
Water- en moerasvegetatiesBittervoornsoort -
Drijvende waterweegbree
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
Water- en moerasvegetatiesDrijvende waterweegbreesoort -
Kamsalamander
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
Water- en moerasvegetatiesKamsalamandersoort -
Zeggekorfslak
Deze SBZ is belangrijk voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts zeer beperkt voorkomen in deze SBZ. Bovendien zijn deze vegetaties momenteel vaak gedeeltelijk aangetast (o.m. verontreiniging). Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op toename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Enkele Europese soorten die gebonden zijn aan deze habitats zijn bittervoorn en drijvende waterweegbree. Voor deze soorten wordt ook voornamelijk ingezet op kwaliteitsverbetering.
Water- en moerasvegetatiesZeggekorfslaksoort
Planten en dieren
Dit gebied is rijk aan zeldzame en wellicht minder bekende soorten die eigen zijn aan deze afwisseling in leefgebieden. Onbekend is onbemind, vandaar een korte bloemlezing. Planten als dophei en vleugeltjesbloem tonen aan dat de heide heel bijzonder is. De zeldzame boskrekel, keizersmantel en kleine ijsvogelvlinder profiteren van bossen met open plekken en brede bosranden. De Spaanse vlag, een vlindersoort, komt voor op hellingen met vochtige ruigten en bosranden. Van de vleermuizen is de meest bijzondere in dit gebied de ingekorven vleermuis.