Reddingsmaatregelen voor veenhabitats als habitat voor Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis

3403

Beide soorten zijn afhankelijk van verlandingsvegetaties en veenhabitats (7140 en 7230). Prioritair moet de kwaliteit van de bestaande veenrelicten verbeteren. Rondom elk veenrelict dient de lokale hydrologie hersteld te worden. Dit vereist dempen of verondiepen van afwateringsgrachten e.d. Boomopslag op en rondom de veenhabitats wordt verwijderd waarbij een open veenmoeras van circa 30 ha ontstaat. Ook nabijgelegen naaldbossen worden omgevormd omdat deze veel grondwater verdampen. Daarnaast dient men de venen te bufferen tegen het inwaaien van nutriënten en tegen aanvoer van nutriënten via grondwater.

Specifiek voor het uiterst zeldzame habitattype 7230 (alkalisch laagveen) en de Groenknolorchis is het complex Sluismeer/Meergoor/Buitengoor te Mol (deelgebied 12), dat doorsneden wordt door het kanaal Dessel-Kwaadmechelen, essentieel. De Gevlekte witsnuitlibel vindt er ook een volwaardig leefgebied. In dit volledige deelgebied dient, op de geschikte plekken, maximaal ingezet worden op de toename van dit habitattype. Om de overlevingskansen van de kwetsbare populatie Groenknolorchis te verbeteren, is het noodzakelijk om de populatie te spreiden over meerdere groeiplaatsen (Adriaens et al. 2008).

De uitbreiding en buffering worden maximaal gerealiseerd op terreinen van het ANB en Natuurpunt. Verbetering van de hydrologie en de grondwaterkwaliteit wordt door alle sectoren gerealiseerd zoals voorzien in het integraal waterbeleid (SGBP Schelde, BBP en DBPPn Netebekken … ).

Rekening houdende met de gevoeligheid van deze habitattypes en soorten, zal deze actie vooral uitgevoerd worden door het ANB of natuurverenigingen. Dit sluit echter niet uit dat ook privé-eigenaars of lokale besturen deze maatregelen kunnen uitvoeren.