Dijlevallei

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2400011 - Valleien van de Dijle, Laan en IJse met aangrenzende bos- en moerasgebieden
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
4661.00ha
Algemene Beschrijving
Wie Dijlevallei zegt, denkt aan het Heverleebos en Meerdaalwoud, aan de kronkelende Dijle en natuurparels zoals de Doode Bemde en het Grootbroek. In het voorjaar rollen deze bossen een tapijt van bosanemoon en daslook uit, gevolgd door graslanden met een weelderige bloemenpracht.
Identificatie

Dit gebied ligt ten zuiden van Leuven en bestaat uit grote boscomplexen en uitgestrekte vallei-natuur. Om Leuven te beschermen tegen wateroverlast ontwikkelde de overheid een natuurlijk rivierbeheer op de Dijle en haar zijlopen. Daardoor zie je als bezoeker vaak bomen liggen in de rivier. Dit beheer is een inspiratiebron voor andere valleien. De grote oude bossen op de plateaus herbergen niet alleen veel natuurschoon, maar produceren ook kwaliteitshout. Meerdaalwoud, Heverleebos en Bertembos zijn daar sprekende voorbeelden van.

Landelijke Beschrijving
De Dijlevallei ten zuiden van Leuven is een brede, diep ingesneden vallei met een natuurlijk kronkelende rivier die regelmatig overstroomt. In de valleien is er een afwisseling van natte bossen, vijvers en moerassen, wat je mooi kunt zien vanuit de trein Leuven-Ottignies. Ongeveer drie kwart van het gebied bestaat uit bos, voornamelijk op de hoger gelegen plateaus en op de hellingen. Het grootste bos is Meerdaalwoud en Heverleebos, dat gekenmerkt wordt door zijn uitgestrekte eiken- en beukenbossen en monumentale dreven.
Actief in Gebied

Talrijke gebruikers zijn actief in het gebied. Dat zijn vooral vissers, jagers, landbouwers, houtexploitanten, buitensportorganisaties en recreanten. Het Agentschap voor Natuur en Bos is de grootste beheerder. De Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud beheren de Doode Bemde, en Natuurpunt neemt de Koeheide voor zijn rekening. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) is verantwoordelijk voor het beheer van de Dijle, de IJse en de Laan. De Watergroep heeft drinkwaterwinningen in de Dijle- en Laanvallei.

Gemeenten

Bertem (3060), Bierbeek (3360), Herent (3020), Huldenberg (3040), Kortenberg (3070), Leuven (3000), Oud Heverlee (3050), Overijse (3090), Tervuren (3080)

Inspanningen

Een eerste uitdaging is het omvormen van bossen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om het kappen van naaldhout ten voordele van inlandse eik. Een andere uitdaging is het drastisch verminderen van vervuild water in de waterlopen. Zo moeten er nog heel wat woningen aangekoppeld worden op het rioleringsnet. Via het natuurinrichtingsproject Dijlevallei wordt het waterniveau bij de vijvers van Oud-Heverlee ook plaatselijk verhoogd om ruimte te geven aan moerasvogels als roerdomp en bruine kiekendief. Om te voorkomen dat de vallei te zwaar verstoord wordt, streeft men er altijd naar een goed evenwicht tussen rust en recreatie.

Afstemming van de recreatie op de ecologische waarden
Afstemming van de recreatie op de ecologische waarden

Zonering van recreatie is noodzakelijk om de doelstellingen te realiseren voor verstoringsgevoelige fauna, zoals moeras- en watervogels, grote zoogdieren en roofvogels. Zowel binnen de grote boscomplexen als in de valleien dient een aantal voldoende grote rustgebieden voorzien te worden. Er moet een duidelijke regeling komen over het afvaren van de Dijle, ook omdat dit in nauwe relatie staat met het natuurlijke rivierbeheer en de verruwing van het rivierkanaal (o.a. het niet ruimen van takken).

Omvorming van naaldhoutaanplanten en exoten
Omvorming van naaldhoutaanplanten en exoten

Het grootste deel van deze omvormingen wordt gerealiseerd in de domeinen van ANB en in bossen van openbare besturen. De overige bosomvormingen in privébossen kunnen gebeuren via het vergunningen- en subsidiebeleid en via procedures tot goedkeuring van bosbeheerplannen.

Ontwikkeling van kerngebieden voor moerasvogels, vijverhabitats en natte graslanden
Ontwikkeling van kerngebieden voor moerasvogels, vijverhabitats en natte graslanden

Inrichting en gericht beheer van geschikte leefgebieden voor Porseleinhoen, Woudaapje, Roerdomp, Blauwborst in 3-4 kerngebieden in de Dijlevallei: Vijvers van Oud-Heverlee, Doode Bemde, Grootbroek en indien haalbaar Florival. Dit gebeurt voor een deel door omvorming van natte struwelen en aanplanten binnen reservaten, voor een deel door effectieve uitbreiding, en inrichting als moeras. De inspanningen gebeuren in bestaande natuurreservaten en hun uitbreidingsperimeter om met minimaal ruimtebeslag de vereiste oppervlakte leefgebied te realiserenDaarnaast zijn ook inspanningen nodig om aanvoer van nutriënten uit aangrenzende akkers of via huishoudelijk afvalwater op te lossen. Buiten de vallei zijn anti-erosiemaatregelen op erosiegevoelige akkers noodzakelijk.

Soortbeschermingsplan voor het vliegend hert
Soortbeschermingsplan voor het vliegend hert

Er wordt een soortbeschermingsprogramma opgemaakt voor het vliegend hert met daarin een aanpak voor de realisatie van de ecologische verbindingen tussen Rodebos, Stokkembos en Koningsberg met Overijse, zoals beschreven in de motiveringsnota in bijlage aan het onderbouwende rapport.

Soortgerichte maatregelen voor vliegend hert
Soortgerichte maatregelen voor vliegend hert

Voor de kritische, zeer kwetsbare soort Vliegend hert worden gerichte beschermingsmaatregelen genomen. Binnen domeinbossen van het ANB voorziet men in totaal een aanpassing van het bosbeheer op 10 ha voor herstel van geschikt leefgebied met ijle, lichtrijke bossen met veel dood hout op warme zuidhellingen en zuidranden.

Uitbreiding van de graslandhabitats
Uitbreiding van de graslandhabitats

Realiseren van een ecologisch samenhangend geheel van hoog kwalitatieve graslanden met de nodige verbindingselementen in de valleien van Dijle en Laan, en in de omgeving van Rodebos, Margijsbos, Bertembos-Koeheide en Grevensbos, Meerdaalwoud (voormalig militair domein). Dit impliceert een toename van de oppervlakte glanshaverhooiland onder gericht beheer met 39 ha, en een toename van struisgrasland en heischraal grasland met gericht beheer (met minstens 7 ha). Dit gebeurt voor een belangrijk deel in natuurreservaat, maar kan ook in samenwerking met landbouwers.

Verbetering waterhuishouding en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Verbetering waterhuishouding en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit

Optimaliseren van waterberging en overstromingen door verspreide natuurlijke overstroming over de volledige Dijlevallei zoals voorzien in de visie voor integraal waterbeheer in de Dijlevallei ten zuiden van Leuven (project MER 1998). Dit kan door de verruwing van het rivierkanaal en het bestendigen van het natuurlijke rivier- en oeverbeheer.Een verdere verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater is noodzakelijk voor de meeste habitats en soorten in de valleien. Dit gebeurt door de combinatie van volgende inspanningen: optimalisatie van de waterzuiveringsinfrastructuur in de valleien van in Dijle, Laan en IJse, zowel in Vlaanderen en Wallonië; vermindering van de lozingen in oppervlaktewater (en grondwater); aanleg van gescheiden rioleringstelsels; anti-erosiemaatregelen op erosiegevoelige akkers; vermindering van bemesting in infiltratiegebieden van bronnen (o.a. bronhabitats in het Rodebos) en kwelzones.

Versterking van huidige boskernen
Versterking van huidige boskernen

Voor de kleinere loofbossen dient prioritair gewerkt te worden aan het versterken, beter bufferen en verbinden van de actuele kernen. Voor Heverleebos-Meerdaalwoud gaat de aandacht vooral naar het realiseren van duurzame verbindingen tussen Heverleebos en Meerdaalwoud en naar de Dijlevallei en de creatie van boszomen.Binnen het habitatrichtlijngebied wordt een richtwaarde voor bosuitbreiding van 87 ha voorzien om kleine boskernen beter te bufferen.

Specifieke natuurdoelen

Het Agentschap voor Natuur en Bos en de terreinbeherende verenigingen staan voor een belangrijke uitdaging om de natuurdoelen te behalen. Het gaat daarbij onder andere om het omvormen van bestaande bossen naar meer gevarieerde streekeigen bossen met meer dood hout, open plekken met heide, bosranden en meer variatie van oude en jonge bomen. Om de kwaliteit van de bossen te verbeteren moeten die met elkaar verbonden worden. De moerasvogels hebben ook extra moerasvegetatie nodig om in de vallei te kunnen overleven. Ten slotte moet het water dat de vijvers voedt proper zijn.

Het boslandschap is nadrukkelijk aanwezig in het gebied. Het boslandschap is belangrijk voor de volgende Europese te beschermen soorten en habitattypes:

  • Zwarte specht, Middelste bonte specht, Wespendief, Vliegend hert,
  • boshabitats 7220, 9120, 9130, 9160 en 91E0.

In de open sfeer van het boslandschap zijn voor dit gebied ook droge Europese heide (4030) en soortenrijke heischrale graslanden (6230) van belang. Er is voor deze Europese habitattypes een toename voorzien van 27 ha, deels door omvorming.

In totaal is er binnen de speciale beschermingszones slechts een effectieve bosuitbreiding voorzien van 87 ha (richtwaarde). Er wordt een totale toename voorzien van de Europees te beschermen boshabitats van 234 ha, dit door omvorming.

In de context van het boslandschap kan ook niet voorbij gegaan worden aan de rol en de nood van “buffer- en schermbossen”. Hiermee wordt gedoeld op de boszones die gelegen zijn in de rand van het habitatrichtlijngebied.

De instandhouding van natte graslanden en ruigten is in de Dijlevallei belangrijk voor de Europees te beschermen habitattypes van laaggelegen schraal hooiland (6510) en voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland (6430) waarvoor het gebied essentieel is.
Naast een herstel van de natuurlijke waterhuishouding en de verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, is er een toename nodig van natte graslanden van in totaal 39 ha. Deze habitats zijn ook van enig belang voor zeggekorfslak en als foerageergebied voor wespendief, grote zilverreiger en kleine zwaan.

Het vijver- en moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europees te beschermen soorten en habitattypes waaronder:

  • de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Blauwborst en IJsvogel
  • andere vogelsoorten zoals Grote zilverreiger en Kleine zwaan;
  • vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis, Ruige dwergvleermuis en
  • waterhabitats in de voedselrijkere sfeer (3150).

De doelstellingen voor Porseleinhoen, Woudaapje en Roerdomp vereisen een oppervlakte moeraslandschap van in totaal 130-155 ha. Dit impliceert een toename met 67-82 ha.

Waterlopen in de valleien van dit gebied zijn belangrijk voor enkele Europees te beschermen soorten. De belangrijkste doelstellingen zijn de verbetering van de kwaliteit van het leefgebied onder de vorm van een verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en de verbetering van de structuurvariatie van de waterlopen. Wanneer voor bepaalde habitats of soorten specifieke oppervlakte- en kwaliteitsdoelen vereist zijn, zullen deze in het Landschap 'Vallei - waterlopen' specifiek vermeld worden.

Boslandschap

details ...

Het boslandschap is nadrukkelijk aanwezig in het gebied. Het boslandschap is belangrijk voor de volgende Europese te beschermen soorten en habitattypes:

  • Zwarte specht, Middelste bonte specht, Wespendief, Vliegend hert,
  • boshabitats 7220, 9120, 9130, 9160 en 91E0.

In de open sfeer van het boslandschap zijn voor dit gebied ook droge Europese heide (4030) en soortenrijke heischrale graslanden (6230) van belang. Er is voor deze Europese habitattypes een toename voorzien van 27 ha, deels door omvorming.

In totaal is er binnen de speciale beschermingszones slechts een effectieve bosuitbreiding voorzien van 87 ha (richtwaarde). Er wordt een totale toename voorzien van de Europees te beschermen boshabitats van 234 ha, dit door omvorming.

In de context van het boslandschap kan ook niet voorbij gegaan worden aan de rol en de nood van “buffer- en schermbossen”. Hiermee wordt gedoeld op de boszones die gelegen zijn in de rand van het habitatrichtlijngebied.

Habitat - Boslandschap
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Boslandschap
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 5 ha naar 25ha, op de meest potentierijke plaatsen (vooral in deelgebieden BE2400011-4b Meerdaalwoud en BE2400011-4d Rodebos).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering. Instellen van een gericht heidebeheer om verbossing te voorkomen en de gewenste structuur en vegetatie te bereiken.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Boslandschap
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de actuele relicten (2.6 ha) naar een oppervlakte van minimum 10 ha. Het betreft deelgebieden BE2400011-4d (Rodebos & plaatselijk op valleiflank Laanvallei), BE2400011-4b (ex-militair domein Meerdaalwoud) en BE2400011-14 (Koeheide).
    Indien mogelijk herstel van alle relicten, o.m. in deelgebied BE2400011-3 ( Margijsbos) en BE2400011-15 (Grevensbos)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede lokale staat van instandhouding voor de struisgraslanden in Rodebos en Koeheide; een uitstekende lokale staat van instandhouding voor de heischrale vegetaties in het voormalig militair domein van Meerdaalwoud. Gericht en intensief beheer om verbossing, verstruweling en eutrofiëring te voorkomen en te herstellen. Aandacht voor open verbindingen binnen het boslandschap.

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Boslandschap
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype vochtige boszomen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de interne en externe vochtige boszomen in de vochtige bosgebieden tot 5-15 km. Doel is om per bosgebied minstens ¼ van de potentiele interne en externe bosranden als boszoom te beheren.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van de bestaande boszomen, best in het kader van mantel-zoom vegetaties en in combinatie met gericht beheer (het tegengaan van verruiging, ruderalisering en exoten).

    habitat
  • Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    habitattype_naam
    Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    Boslandschap
    7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de huidige habitatvlekken (ongeveer 0.4 ha).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Minstens behoud van de huidige kwaliteit met voor het habitat typische mossen en karakteristieke processen, behoud van de gunstige waterhuishouding en waterkwaliteit. Gezien de hoge kwetsbaarheid van dit habitattype moeten deze boszones ontrokken worden van exploitatie om degradatie van het habitat te vermijden.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    Boslandschap
    9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Toename van de huidige oppervlakte (1849 ha) naar 1989 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 27 ha. Bosuitbreidingen zijn ook nodig voor buffering en om verbindingen tussen bestaande boscomplexen te realiseren (bv. “verbindingsgebied “ Heverleebos-Meerdaalwoud). en vooral voor verbinding – en dus vergroting - en buffering van kleinere boskernen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd over de volledige bosoppervlakte binnen SBZ. Het bosbeheer wordt gericht op de verdere ontwikkeling van dit habitat, met als prioriteit de best ontwikkelde zones (oude eiken- en beukenbestanden). In deze zones is het aangewezen dat de ecologische bosfunctie primeert en zullen alle beheeringrepen er in eerste plaats gericht zijn op de verdere ontwikkeling van dit boshabitat, zodat een goede staat van instandhouding kan bereikt worden. Ook in de andere, sterker gedegradeerde habitatvlekken wordt gestreefd naar een substantiële verbetering via volgende verbeteropgaven:

    • terugdringen van naaldhout en exoten;
    • verbeteren van de horizontale en verticale structuur, met bijzondere aandacht voor open plekken en interne en externe bosranden (verbindingen voor fauna van habitats 4030 en 6230);
    • verhogen aandeel oude bomen en staand en liggend dood hout;
    • voorkomen van verruiging en vergrassing.

    Voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit: Havik, Boommarter, Das, Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Vleermuizen, Fluiter, Levendbarende hagedis, Hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder, Vliegend hert [*].

    [*] Onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I, II, III of IV van het natuurdecreet.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    Boslandschap
    9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Behoud en waar mogelijk toename van de bestaande habitatvlekken van 42 ha naar een oppervlakte van 49 ha. Richtwaarde voor bosuitbreiding is 3 ha. De belangrijkste deelgebieden voor de realisatie van de doelstelling zijn BE2400011-16 (Moorselbos) en BE2400011-17 (Hogenbos).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een voldoende tot goede staat van instandhouding nagestreefd. Verbeteropgaven:

    • terugdringen van naaldhout en exoten;
    • verbeteren van de horizontale en verticale structuur, met bijzondere aandacht voor open plekken en interne en externe bosranden (fauna!);
    • verhogen van de lichtinval in het bos;
    • herintroduceren van voor dit habitattype typische boomsoorten die een verbetering van de standplaats (goede humusvormers) verzekeren (terugdringing verzuring) zowel in de boom- als struiklaag. Boomsoorten die het verzuringsproces van de bodem versterken worden indien nodig teruggedrongen (o.a. beuk);
    • verhogen aandeel oude bomen en staand en liggend dood hout;

    Voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit: Houtsnip, Havik, Wespendief (Bijlage IV-soort), Zwarte specht (Bijlage IV-soort), Middelste bonte specht (Bijlage IV-soort), Vleermuizen (Bijlage II & III-soorten), Das, Hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder, Vliegend hert [*].

    [*] Onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I, II, III of IV van het natuurdecreet.

    habitat
  • Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    habitattype_naam
    Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    Boslandschap
    9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Minstens behoud van de aanwezige habitatoppervlakte (409 ha) en toename tot 413 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 3 ha. Er wordt een maximaal herstel van het habitattype beoogd door omvorming van niet habitatwaardige bossen en op locaties waar verzuring van de bodem tot de teloorgang van het habitattype hebben geleid en de verzuring nog omkeerbaar is. Nader onderzoek moet deze zones lokaliseren en de herstelmogelijkheden kwantificeren. Realiseren van bosuitbreidingen (3 ha binnen SBZ) om kleinere, geïsoleerd gelegen bossen te bufferen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd. In die bosbestanden die reeds uitzonderlijke kwaliteiten bezitten (hoge dichtheid oude bomen, hoge structuurrijkdom) wordt een bosbeheer gevoerd dat deze maximaal behoudt. Verbeteropgaven:

    • terugdringen van naaldhout en exoten;
    • verbeteren van de horizontale en verticale structuur, met bijzondere aandacht voor open plekken en interne en externe bosranden (fauna!);
    • verhogen van de lichtinval in het bos;
    • herintroduceren van voor dit habitattype typische boomsoorten die een verbetering van de standplaats (goede humusvormers) verzekeren (terugdringing verzuring) zowel in de boom- als struiklaag. Boomsoorten die het verzuringsproces van de bodem versterken worden indien nodig teruggedrongen (o.a. beuk);
    • verhogen aandeel oude bomen en staand en liggend dood hout.

    Voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit: Houtsnip, Havik, Boommarter , Wespendief (Bijlage IV-soort), Zwarte specht (Bijlage IV-soort), Middelste bonte specht(Bijlage IV-soort), Vleermuizen (Bijlage II & III-soorten), Vuursalamander, Das, Hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder, Vliegend hert, Grote weerschijnvlinder [*].

    [*] Onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I, II, III of IV van het natuurdecreet.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype bronbos
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de huidige habitatvlekken, aanwezig in de vorm van vegetatielinten rond bronnen in een matrix van zure beukenbossen (9120), Eiken-Haagbeukenbossen (9160) of alluviale bossen (91E0).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    In deelgebieden met voldoende oppervlakte wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd (m.u.v. criterium oppervlakte). Vaak hangt de algemene kwaliteit (structuur, dood hout, exoten, ...) samen met die van het omringende bostype, en moeten ook daar maatregelen genomen worden. Behoud en waar nodig herstel van een gunstige waterhuishouding (kwaliteit en kwantiteit grondwater). Dit impliceert o.a. een aanpassing van de bemestingsdruk en/of aanpassing van het landgebruik van de infiltratiegebieden (bv. aan Rodebos). Exploitatieschade moet vermeden worden in deze kwetsbare habitatvlekken. Het habitat moet voldoen aan de ecologische vereisten van voor het habitat typische soorten als de Gewone bronlibel en Grote weerschijnvlinder. Verdere voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit zijn Vinpootsalamander, Vuursalamander, Houtsnip, Goudvink, Matkop, Kleine bonte specht.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype Eutroof elzenbroekbos
    Oppervlaktedoelstelling
    =(-)

    Maximale omvorming van dit bostype) naar vogelkers-essenbos of mesotroof broekbos door herstel van de waterhuishouding. De actuele oppervlakte is minder dan 10 ha.
    Behoud van het habitattype op enkele natuurlijke standplaatsen en op locaties waar herstel van vogelkers-essenbos en mesotroof broekbos onmogelijk is.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding, nagestreefd waar dit het herstel van mesotroof broekbos of vogelkers-essenbos niet hypothekeert. Voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit: Gewone bronlibel, Vinpootsalamander, Vuursalamander, Grote weerschijnvlinder, Houtsnip, Goudvink, Matkop, Kleine bonte Specht.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype mesotroof broekbos
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van ±45 ha naar 55 ha, voornamelijk door herstel van een gunstige waterhuishouding in bossen waar van nature een constante aanvoer van kwel aanwezig is, voornamelijk in de deelgebieden BE2400011-4c (Doode Bemde), BE2400011-4d (Laanvallei), BE2400011-6 (ten zuiden van vijvers van Oud-Heverlee) en BE2400011-7 (Ormendaalbos). De richtwaarde voor bosuitbreiding is 54 ha (voor alle subtypen 91E0 samen).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd.Behoud of herstel van de voor het habitattype gunstige waterhuishouding (kwalitatief en kwantitatief). Hiertoe dienen plaatselijk het natuurlijk waterpeil hersteld te worden (o.a. deelgebied BE2400011-5) en dient de waterkwaliteit te verbeteren. Voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit: Gewone bronlibel, Vinpootsalamander, Vuursalamander, Grote Weerschijnvlinder, Houtsnip, Goudvink, Matkop, Kleine bonte Specht.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype Oligotroof broekbos
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de huidige habitatvlekken, fragmentair aanwezig rond zure bronnen in andere bostypen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd. Vaak hangt de algemene kwaliteit (structuur, dood hout, exoten, ...) samen met die van het omringende bostype, en moeten ook daar maatregelen genomen worden. Behoud en waar nodig herstel van een gunstige waterhuishouding (kwaliteit en kwantiteit grondnwater). Dit impliceert o.a. een aanpassing van de bemestingsdruk en/of aanpassing van het landgebruik van de infiltratiegebieden (oa bij Rodebos). Hiertoe dient de herkomst van het water van deze bronnen onderzocht te worden. Voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit: Gewone bronlibel, Vinpootsalamander, Vuursalamander, Grote weerschijnvlinder, Houtsnip, Goudvink, Matkop, Kleine bonte Specht.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype Vogelkers-essenbos
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte (± 150 ha) tot een totale oppervlakte van 223 ha. Deze toename mag niet ten koste gaan van andere Europees beschermde habitats en soorten. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 54 ha (voor alle subtypen 91E0 samen).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede staat van instandhouding nagestreefd. Behoud of herstel van de voor het habitattype gunstige waterhuishouding. Kunstmatige overstromingen met voedselrijk water moeten vermeden worden. Voor het habitat typisxceh soorten voor een goede habitatkwaliteit: Gewone bronlibel, Vinpootsalamander, Vuursalamander, Grote Weerschijnvlinder, Houtsnip, Goudvink, Matkop, Kleine bonte Specht.

    habitat
Soorten - Boslandschap
  • Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Boslandschap
    Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bescherming en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en haar omgeving en, indien mogelijk, inrichting van nieuwe verblijfplaatsen (o.a. bunkers in het ex-militair domein in Meerdaalwoud).

    Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) in de bossen, met een goede spreiding ervan over het gehele bos. Richtwaarde uit de literatuur:7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een maximaal behoud van de aanwezige oude bomen en een verdere toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) waar ze ontbreken is dan ook aangewezen.

    Vergroten horizontale structuur van de bossen: verhogen aandeel open plekken (ruigte, hooiland) en goed ontwikkelde interne en externe bosranden, behoud van oude bomen in bosverband en in dreven. Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120. Het creëren van een netwerk van open plekken en boswegen met mantel en zoomvegetaties in en in de directe omgeving van de grote bosgebieden. Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120, en 6510, 6230, 6430, moeras en rietland. Behoud landschappelijke diversiteit en creëren ecologische verbindingen tussen de bosgebieden.

    soort
  • Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Bosvleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Boslandschap
    Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Bosvleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bescherming en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en haar omgeving en, indien mogelijk, inrichting van nieuwe verblijfplaatsen (o.a. bunkers in het ex-militair domein in Meerdaalwoud).

    Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) in de bossen, met een goede spreiding ervan over het gehele bos. Richtwaarde uit de literatuur:7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een maximaal behoud van de aanwezige oude bomen en een verdere toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) waar ze ontbreken is dan ook aangewezen.

    Vergroten horizontale structuur van de bossen: verhogen aandeel open plekken (ruigte, hooiland) en goed ontwikkelde interne en externe bosranden, behoud van oude bomen in bosverband en in dreven. Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120.

    soort
  • Middelste bonte specht
    Boslandschap
    Middelste bonte specht
    Populatiedoelstelling

    Minstens het behoud van de huidige populatie van 20-25 koppels in het SBZ-H. De populatie zal wellicht verder stijgen door de kwaliteitsverbetering van de habitattypes 9120 en 9160.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering van het habitat 9120 en vooral 9160- Eiken-haagbeukenbossen. Met name de verdere ontwikkeling van structuurrijke Eiken- en beukenbossen, het algemene bewarend beleid ten aanzien van oude en dikke bomen, in het bijzonder inlandse eiken (of andere loofhoutsoorten met ruwe stam) en het verhogen van het aandeel dood hout.

    soort
  • Vliegend hert
    Boslandschap
    Vliegend hert
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkelen van minimum 3 duurzame populaties in de SBZ. Hiervan komt er telkens 1 in Meerdaalwoud, in Heverleebos en in Rodebos), met elk meerdere broedplaatsen (minimum 4) en op een onderlinge afstand van maximum 3 km. Realisatie van in totaal minimum 10 ha geschikt leefgebied, verspreid gelegen in de SBZ. Iedere geschikte zone moet echter een minimum oppervlakte van 1 ha hebben. De meest potentievolle zones zijn zuidhellingen en zuidranden van het bos. Deze doelstelling overlapt met de doelstellingen voor de habitattypes 9160, 9130 en 9120.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwalititeit van het leefgebied om over een oppervlakte van minstens 10 ha een geschikt leefgebied te realiseren. Realisatie van ijle bosstructuren en open plekken aan de zuidranden en zuidhellingen van het bos. Maximale overschaduwing boomlaag: 50 %. Continuïteit beschikbaarheid van voldoende dood hout, verspreid over het bos maar in het bijzonder nabij potentiële en effectieve broedplaatsen. Streefcijfers: min. 3 dikke (diam. > 50 cm) dode bomen/ha en de continuïteit van dit aanbod garanderen. Aanleg van kunstmatige broedhopen op geschikte locaties tot deze streefcijfers gerealiseerd worden. Maximaal behoud van oude of zieke, aftakelende bomen (kwijnende bomen). Richtcijfer > 3 dikke levende bomen/ha.

    soort
  • Vroedmeesterpad
    Boslandschap
    Vroedmeesterpad
    Populatiedoelstelling

    In deelgebied BE2400011-11 Tersaart: bijdrage aan een populatie van minimum 200 roepende mannetjes, kaderend in een soortenbeschermingsplan

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied in deelgebied BE2400011-11 (Tersaart): Een deel van het hellingbos ten oosten van de poel dient zoveel mogelijk open gehouden te worden.

    soort
  • Wespendief
    Boslandschap
    Wespendief
    Populatiedoelstelling

    Minstens het behoud van de bestaande populatie van 10-20 broedparen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verdere ontwikkeling van de oudere, structuurrijke bossen met aandacht voor voldoende open plekken en boszomen. Herstel van grote kwalitatieve graslandcomplexen.

    soort
  • Zwarte specht
    Boslandschap
    Zwarte specht
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de bestaande populatie van ongeveer 30 broedparen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Behoud van de kwaliteit van het leefgebied.

    soort

Vallei - natte graslanden en ruigten

details ...

De instandhouding van natte graslanden en ruigten is in de Dijlevallei belangrijk voor de Europees te beschermen habitattypes van laaggelegen schraal hooiland (6510) en voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland (6430) waarvoor het gebied essentieel is.
Naast een herstel van de natuurlijke waterhuishouding en de verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, is er een toename nodig van natte graslanden van in totaal 39 ha. Deze habitats zijn ook van enig belang voor zeggekorfslak en als foerageergebied voor wespendief, grote zilverreiger en kleine zwaan.

Habitat - Vallei - natte graslanden en ruigten
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype vochtige en natte ruigte
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van 80 ha. Dit zal gerealiseerd worden in de deelgebieden BE2400011-4c, BE2400011-4d, BE2400011-4e en BE2400011-8, door het instellen van gericht beheer.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Kwaliteitsverbetering in de habitatvlekken waar momenteel nog geen goede lokale staat is. Hierbij is gericht ruigte beheer nodig (o.a. verruiging tegengaan, standplaatsen met sleutelsoorten detecteren).

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 23 ha (actueel) naar 62 ha, en ontsnippering voor het duurzaam behoud van dit habitattype; herstel van samenhangende hooilandcomplexen met hoge faunawaarde. Het grootste deel hiervan gebeurt in de Dijle- en Laanvallei. Daarnaast is ook versterking van de relicten van hellinggraslanden aangewezen (Grevensbos, Koeheide, Rodebos, Margijsbos). Deze hooilanden zijn bijna uitsluitend nog aanwezig in de natuurreservaten. Een toename van de huidige glanshavergraslanden wordt tot doel gesteld. Waar mogelijk nemen ze verder toe tot de minimale oppervlakte voor een goede staat van instandhouding gekoppeld aan de ecologische vereisten van de voor het habitat typische soorten (30 ha per deelgebied).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Er zal gestreefd worden naar een goede habitatkwaliteit. Dit vereist een gericht natuurbeheer.

    habitat
Soorten - Vallei - natte graslanden en ruigten
  • Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bescherming en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en haar omgeving en, indien mogelijk, inrichting van nieuwe verblijfplaatsen (o.a. bunkers in het ex-militair domein in Meerdaalwoud).

    Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) in de bossen, met een goede spreiding ervan over het gehele bos. Richtwaarde uit de literatuur:7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een maximaal behoud van de aanwezige oude bomen en een verdere toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) waar ze ontbreken is dan ook aangewezen.

    Het creëren van een netwerk van open plekken en boswegen met mantel en zoomvegetaties in en in de directe omgeving van de grote bosgebieden. Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120, en 6510, 6230, 6430, moeras en rietland. Behoud landschappelijke diversiteit en creëren ecologische verbindingen tussen de bosgebieden.

    soort

Vallei - vijver- en moeraslandschap

details ...

Het vijver- en moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europees te beschermen soorten en habitattypes waaronder:

  • de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Blauwborst en IJsvogel
  • andere vogelsoorten zoals Grote zilverreiger en Kleine zwaan;
  • vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis, Ruige dwergvleermuis en
  • waterhabitats in de voedselrijkere sfeer (3150).

De doelstellingen voor Porseleinhoen, Woudaapje en Roerdomp vereisen een oppervlakte moeraslandschap van in totaal 130-155 ha. Dit impliceert een toename met 67-82 ha.

Habitat - Vallei - vijver- en moeraslandschap
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 0 ha naar 33 ha-door omvorming. Herstel van dit habitat: geschikte deelgebieden hiervoor zijn BE2400011-5 Florival, BE2400011-4e Grootbroek en BE2400011-4c Doode Bemde. De grootste oppervlakte kan hersteld worden in Grootbroek.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Herstel van een goede waterkwaliteit en een gunstige waterhuishouding door het tegengaan van directe en indirecte waterverontreiniging. Oa. garanderen van een goede waterkwaliteit van de waterlopen die de vijvers voeden (Dijle, IJse). Instellen van een gericht vijverbeheer.

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    7140 - Overgangs- en trilveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Beperkte toename van de bestaande habitatvlek in deelgebied BE2400011-4c van 0.1 naar 1 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Minstens behoud van de actuele kwaliteit.

    habitat
Soorten - Vallei - vijver- en moeraslandschap
  • Blauwborst
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Blauwborst
    Populatiedoelstelling

    Minstens het behoud van de bestaande populatie van 20-25 broedparen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering en toename van rietland en natte ruigte.

    soort
  • Europese bever
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Europese bever
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de huidige deelpopulatie van minstens 25 adulte bevers in de Dijle- en Laanvallei ten zuiden van Leuven.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bestendigen natuurgericht rivierbeheer en natuurlijke waterberging in de valleien van de Dijle, Laan en IJse. Verzekeren van voldoende rust door o.a. het instellen van rustzones.

    soort
  • Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bescherming en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en haar omgeving en, indien mogelijk, inrichting van nieuwe verblijfplaatsen (o.a. bunkers in het ex-militair domein in Meerdaalwoud).

    Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) in de bossen, met een goede spreiding ervan over het gehele bos. Richtwaarde uit de literatuur:7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een maximaal behoud van de aanwezige oude bomen en een verdere toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) waar ze ontbreken is dan ook aangewezen.

    Handhaving of herstel van ecologisch waardevolle vijvers: goede waterkwaliteit, natuurlijk visbestand in evenwicht met de draagkracht van het systeem en natuurlijke oevers (o.a. vijvers van Zoet Water zijn belangrijk). Deze is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 3150.

    Verlichting in de omgeving van open water kan de kwaliteit van de zone als jachtgebied sterk doen afnemen (o.a. voor de lichtschuwe Watervleermuis). Waar mogelijk moet verlichting worden verminderd (of uitgeschakeld). Nieuwe verlichting of verhoogde blootstelling aan verlichting (bvb. door verwijderen van vegetatiescherm) wordt best vermeden.

    Het creëren van een netwerk van open plekken en boswegen met mantel en zoomvegetaties in en in de directe omgeving van de grote bosgebieden. Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120, en 6510, 6230, 6430, moeras en rietland. Behoud landschappelijke diversiteit en creëren ecologische verbindingen tussen de bosgebieden.

    soort
  • Grote zilverreiger
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Grote zilverreiger
    Populatiedoelstelling

    Minstens het behoud als doortrekker, pleisteraar en overwinteraar.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie doelen voor Roerdomp, Woudaapje en Porseleinhoen.

    soort
  • Kleine dwergvleermuis, Bosvleermuis, Watervleermuis
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Kleine dwergvleermuis, Bosvleermuis, Watervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bescherming en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en haar omgeving en, indien mogelijk, inrichting van nieuwe verblijfplaatsen (o.a. bunkers in het ex-militair domein in Meerdaalwoud).

    Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) in de bossen, met een goede spreiding ervan over het gehele bos. Richtwaarde uit de literatuur:7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een maximaal behoud van de aanwezige oude bomen en een verdere toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) waar ze ontbreken is dan ook aangewezen.

    Handhaving of herstel van ecologisch waardevolle vijvers: goede waterkwaliteit, natuurlijk visbestand in evenwicht met de draagkracht van het systeem en natuurlijke oevers (o.a. vijvers van Zoet Water zijn belangrijk). Deze is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 3150.

    Verlichting in de omgeving van open water kan de kwaliteit van de zone als jachtgebied sterk doen afnemen (o.a. voor de lichtschuwe Watervleermuis). Waar mogelijk moet verlichting worden verminderd (of uitgeschakeld). Nieuwe verlichting of verhoogde blootstelling aan verlichting (bvb. door verwijderen van vegetatiescherm) wordt best vermeden.

    soort
  • Kleine zwaan
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Kleine zwaan
    Populatiedoelstelling

    Behoud als overwinteraar.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behoud en ontwikkeling van een geschikt foerageergebied, door de herinrichting van de viskweekvijvers tot een rijk waterecosysteem met voldoende waterplanten (fonteinkruiden). Herstel van de voormalige vijvers van Florival is in dat opzicht erg belangrijk. Ontwikkeling van een groot complex van kwalitatieve valleigraslanden.

    soort
  • Porseleinhoen
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Porseleinhoen
    Populatiedoelstelling

    Toename van de populatie van 2-3 naar 3-6 broedparen. Dit vereist een toename van specifiek leefgebied : (grote zeggenvegetaties, jonge gemaaide rietlanden en/of lage grazige vegetaties in permanent ondiep water van 7 (actueel) naar 30-40 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Specifieke inrichting en beheer (Grote zeggenvegetaties, ondiepe oevervegetaties, jong rietland, dotterbloemgraslanden …) met overgangszones naar natte graslanden in in de meest geschikte gebieden.

    soort
  • Roerdomp
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Roerdomp
    Populatiedoelstelling

    Populatie van 2-3 broedparen.
    Naast de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor het habitattype 3150 (33 ha) in SBZ-H is een toename met 67-75 ha geschikt leefgebied nodig voor roerdomp. Van deze in totaal 100-115 ha leefgebied is 45-50 ha nodig onder de vorm van waterriet.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteitseisen voor deze soort zijn sturend voor Woudaap en Blauwborst. Landschappelijk open waterrijke moerassen met de volgende kenmerken zijn nodig:

    • geschikt leefgebied, bestaande uit rietland, moerasvegetaties (>50%) en open water (> 30%);
    • voldoende geschikte randzones (waterriet/ondiep water/oeverplantenvegetaties
    • helder water met goede waterkwaliteit en een hoog voedselaanbod (jonge vis, ongewervelden, amfibieën);
    • voldoende rust en waar mogelijk het creëren van predatievrije broedgelegenheden tijdens broedperiode;
    • open vijverlandschap;
    • gevarieerde leeftijdsstructuur van de rietvegetaties: per broedkoppel is er nood aan minimaal 0,5 tot 2ha overjarig riet of lisdodde met een voldoende dikke kniklaag (opstapeling van oude stengels);
    • aanwezigheid verlandingsvegetaties (niet enkel riet/lisdodde, maar ook ondergedoken en drijvende watervegetaties);
    • hoog waterpeil in de leefgebieden tijdens het broedseizoen.

    De meest kansrijke gebieden voor de vestiging van roerdomp zijn de vijvercomplexen van Oud-Heverlee-Langerode en Grootbroek-Florival.

    soort
  • Woudaap
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Woudaap
    Populatiedoelstelling

    Toename van 0-1 naar 3 broedparen. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen inzake het leefgebied worden volledig gedekt door de doelen voor Roerdomp (zie Roerdomp).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Creëren van geschikte broedhabitat, aan vijvercomplex Grootbroek, vijvers van Oud-Heverlee en de Langerodevijver en zo nodig de Vijvers van Florival : moerassen met een afwisseling van open water, rietkragen, waterplanten, veel waterriet, ondiep helder water en veel kleine prooien. Verbetering van de waterkwaliteit.

    soort
  • Zeggekorfslak
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Zeggekorfslak
    Populatiedoelstelling

    Minimum behoud van de gekende populaties

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Minstens behoud van de geschikte leefgebieden: Grote Zeggenvegetaties, zeggenrijke broekbossen en overgangen naar rietruigten en dottergraslanden.

    soort

Vallei - waterlopen

details ...

Waterlopen in de valleien van dit gebied zijn belangrijk voor enkele Europees te beschermen soorten. De belangrijkste doelstellingen zijn de verbetering van de kwaliteit van het leefgebied onder de vorm van een verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en de verbetering van de structuurvariatie van de waterlopen. Wanneer voor bepaalde habitats of soorten specifieke oppervlakte- en kwaliteitsdoelen vereist zijn, zullen deze in het Landschap 'Vallei - waterlopen' specifiek vermeld worden.

Soorten - Vallei - waterlopen
  • Bittervoorn
    Vallei - waterlopen
    Bittervoorn
    Populatiedoelstelling

    Minimaal de instandhouding van de actuele populaties.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behoud of herstel van de kwaliteit van de leefgebieden. waterplantrijke, traag stromende of stilstaande waters met zoetwatermossels en voldoende zuurstof (viswaterkwaliteit karperachtigen). Dit geldt zowel voor vijvers als voor grachtenstelsels en waterlopen.

    soort
  • Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Vallei - waterlopen
    Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bescherming en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en haar omgeving en, indien mogelijk, inrichting van nieuwe verblijfplaatsen (o.a. bunkers in het ex-militair domein in Meerdaalwoud).

    Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) in de bossen, met een goede spreiding ervan over het gehele bos. Richtwaarde uit de literatuur:7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een maximaal behoud van de aanwezige oude bomen en een verdere toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) waar ze ontbreken is dan ook aangewezen.

    Het creëren van een netwerk van open plekken en boswegen met mantel en zoomvegetaties in en in de directe omgeving van de grote bosgebieden. Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120, en 6510, 6230, 6430, moeras en rietland. Behoud landschappelijke diversiteit en creëren ecologische verbindingen tussen de bosgebieden.

    soort
  • Ijsvogel
    Vallei - waterlopen
    Ijsvogel
    Populatiedoelstelling

    Minstens het behoud van de huidige populatiegrootte (15 broedparen).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied. Dit impliceert:

    • bestendigen van het natuurgericht waterbeheer in de Dijlevallei (behoud natuurlijke rivierdynamiek);
    • verbeteren van de waterkwaliteit van Dijle en zijlopen;
    • tegengaan van de verstoring van de broedplaatsen.
    soort
  • Rivierdonderpad
    Vallei - waterlopen
    Rivierdonderpad
    Populatiedoelstelling

    Realisatie van een duurzame reproducerende populatie van rivierdonderpad (Streefcijfer: 0,1-0,3 individuen per m² geschikte rivierbedding), indien bijkomend onderzoek de aanwezigheid van een relictpopulatie aantoont.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verdere verbetering van de waterkwaliteit van waterlopen, met bijzondere aandacht voor de onderlinge verbinding van de voor rivierdonderpad geschikte leefgebieden. De Ijse en haar zijlopen zijn daarbij prioritair (o.a. Nellebeek). Bestendigen van natuurlijk rivier- en oeverbeheer.

    soort

Planten en dieren

De meest tot de verbeelding sprekende soort in dit gebied is de bever. Hij leeft in de vallei dicht bij de waterlopen. Zijn directe buren zijn de moerasvogels roerdomp, porseleinhoen en woudaap. In de moerassen groeien ook zeggeplanten, waarop de zeggekorfslak leeft. In de bossen met oude bomen leven de middelste bonte specht, zwarte specht en vleermuizen.

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Dijlevallei
/gebied/dijlevallei
Gebied Referentie
dijlevallei
ID
28
BE2400011
vogelrichtlijngebied
BE2422315