U bent hier
- Home
- Planten en dieren
- Vroedmeesterpad
Waarschuwingsbericht
Vroedmeesterpad
De Vroedmeesterpad is met een lichaamslengte van slechts 3 tot 5 cm een kleine paddensoort. De lichaamsbouw is ietwat gedrongen en de kop is relatief groot. De ogen hebben een verticale, spleetvormige pupil. Onmiskenbaar zijn de mannetjes die tijdens de voortplantingsperiode de eisnoeren rond hun achterpoten wikkelen en met zich mee dragen. De larven kunnen een totale lengte van 8 tot 9 cm bereiken, maar blijven meestal kleiner (5 tot 7 cm).
De Vlaamse populaties liggen op de noordwestelijke grens van het verspreidingsgebied. In of nabij de grote boscomplexen in het Brabants heuvelland (Halle, Sint-Genesius-Rode, Tervuren, Overijse, Huldenberg) bevindt zich een aantal vindplaatsen, waar de soort recent echter veelal is verdwenen of sterk is achteruitgegaan. De belangrijkste groep vindplaatsen bevindt zich In de Voerstreek. Er is ook een geïsoleerde populatie in het zuiden van Haspengouw (Borgloon).
De belangrijkste oorzaak voor de achteruitgang en het verdwijnen van populaties zijn de toenemende verbossing van de landbiotopen en beschaduwing en verdroging, eutrofiëring of verlanding van de voortplantingswaters. Door de beperkte mobiliteit is de soort erg gevoelig voor isolatie en versnippering, bijvoorbeeld door aanleg van wegen.
In de landbiotopen van deze warmteminnende soort vormen het terugdringen van verbossing en het creëren van open, zonbeschenen plekken de belangrijkste instandhoudingsmaatregelen. De variatie in microklimaat kan verhoogd worden door het neerleggen van houtstapels en kleine hopen steenpuin. Beschaduwing van de waterpartijen moet vermeden worden. Voortplantingspoelen mogen niet uitdrogen of beschaduwd zijn. Uitbreiding van populaties is mogelijk door in de nabijheid van geschikte landbiotopen nieuwe poelen te creëren en verlande poelen te herstellen.
Vroedmeesterpadden zijn honkvast en komen in Vlaanderen voor in biotopen met een relatief warm microklimaat. Het is een soort van heuvelachtige gebieden, waar ze wordt aangetroffen op zonbeschenen, open plaatsen zonder vegetatie en met voldoende mogelijkheden om overdag te schuilen. Als landbiotoop komen o.a. in aanmerking: hellingen met een rotsachtige ondergrond, terreinen met een losse stenige bodem, open groeven en ruderale terreinen. De Vroedmeesterpad wordt ook aangetroffen in of nabij menselijke constructies zoals boerderijen, kerkhoven, kelders en ruïnes. Als waterbiotoop komen een grote verscheidenheid van waterpartijen in aanmerking: veedrinkpoelen, bronpoelen, kleine vijvers en zelfs kunstmatige veedrinkbakken. De belangrijkste vereiste is dat de voortplantingsplaats het hele jaar door water bevat. Plassen die tijdens de zomer opdrogen zijn ongeschikt, aangezien minstens een deel van de larven in het water overwintert en pas tijdens het volgende jaar metamorfoseert. Het is aangewezen dat de waterpartij hoogstens op enkele tientallen meters afstand van de landbiotoop ligt.
Natuur en Bos maakt enkel gebruik van functionele cookies op deze website. Lees onze privacyverklaring en ontdek ons cookiebeleid.