Zoeken
Dit habitattype omvat voedselrijke ruigten langs waterlopen en boszomen. In Vlaanderen vallen hieronder 3 natuurtypes: 1) Ruigtes op natte tot vochtige voedselrijke grond zonder een duidelijk graslandkarakter. Typische soorten zijn Moersspirea, Poelruit en Moesdistel. 2) Natte ruigten langs waterlopen op vaak voedselrijkere standplaatsen dan het 1ste type. Hier zal Harig wilgenroosje vaak dominant zijn. 3) Voedselrijke boszomen met soorten als Dagkoekoeksbloem, Geel nagelkruid en Bosandoorn. Voor de aanduiding als habitat in Vlaanderen zijn de hoger genoemde gemeenschappen met minder algemene planten- en diersoorten het meest relevant.
Blauwgraslanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die 's winters plasdras staan en 's zomers oppervlakkig uitdrogen. Ze danken hun naam aan de aspectbepalende blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als Pijpenstrootje, Blauwe zegge, Zeegroene zegge, Blonde zegge, Tandjesgras en Blauwe knoop. Blauwgraslanden kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als Biezenknoppen. Vertegenwoordigers op minerale bodems zijn veel bloemrijker dan hun tegenhangers op meer venige bodem.
Dit habitattype bevat soortenrijke gesloten graslanden van voedselarme bodems. Dit zijn graslanden met een lage productie en vooral meerjarige soorten. het gaat om de heischrale graslanden met kenmerkende soorten zoals Borstelgras, Tandjesgras, Tormentil en Liggend walstro. Ook soortenrijke Struisgraslanden met soorten als Zandblauwtje, Grasklokje en Muizenoor behoren tot dit type.
Kalkgraslanden zijn droge tot halfdroge graslanden op basenrijke bodems. Het kalkrijke substraat en de naar het zuiden georiënteerde helling zorgen voor een warm microklimaat met kenmerkende, warmteminnende soorten die doorgaans een Midden- tot Zuid-Europees verspreidingsareaal hebben. Zowel de kruidlaag als de moslaag zijn goed ontwikkeld en vertonen een zeer hoge soortenrijkdom. Kalkgraslanden komen vrijwel niet voor in Vlaanderen.
Stroomdalgraslanden vind je op droge niet zure zandgronden langs grote rivieren. In Vlaanderen vind je dit enkel langs de Grensmaas. Dicht bij de rivier vind je pioniervegetaties met soorten als Muurpeper en Wit vetkuid. Op plekken die minder vaak overstromen zal deze pioniersvegetatie evolueren naar een open grasland. Indicatieve soorten voor dit open stroomdalgrasland zijn Sikkelklaver, Veldsalie en Wondklaver.
In Vlaanderen komen Jeneverbesstruwelen alleen voor in heidevegetaties. Op basis van hun typische groeiwijze in struwelen of groepjes zijn ze echter gemakkelijk te onderscheiden van de veel lagere heidevegetaties. De struiken bereiken een maximale hoogte van circa 5 meter. Ze vormen een overgangsstadium tussen droge heide en eikenberkenbossen. Elders in Europa komen jeneverbesstruwelen ook op droge, kalkrijke gronden voor. Een goed ontwikkeld Jeneverbesstruweel vinden we in Vlaanderen alleen nog in het Heiderbos te As. Dit habitattype wordt opgesplitst in twee subtypes in functie van de LSVI: namelijk in 'Jeneverbesstruweelen in heide' (5130_heide) en 'Jeneverbesstruweel in kalkgrasland' (5130_kalk). Hoewel deze laatste in Vlaanderen momenteel niet voorkomt, wordt het herstel van dit habitatsubtype overwogen op enkele geschikte standplaatsen in Vlaanderen.
Droge heidevegetaties worden gedomineerd door de altijdgroene dwergstruiken van Struikhei. De vegetatie is vaak niet hoger dan 1 m. Plaatselijk kan boom- of struikopslag aanwezig zijn. Deze halfnatuurlijke vegetaties zijn van nature rijk aan mossen en korstmossen, vooral op oudere leeftijd als de heidestruiken open vallen. Op arme, zure zandbodems is het aantal plantensoorten beperkt; op meer lemige bodems en voormalig beakkerde heidebodems is de heidevegetatie doorgaans rijker aan kruiden en grassen. Grassen zoals Pijpenstrootje, Bochtige smele en Fijn schapengras hebben steeds een gering aandeel in goed ontwikkelde heiden.
Vochtige heide komt voor op voedselarme zure zandgrond. De vegetatie bestaat uit dwergstruiken van Gewone dophei en Struikheide, vaak met een goed ontwikkelde moslaag met diverse soorten veenmossen en levermossen. Mozaïeken van Pijpenstrootjevegetaties of Gagelstruwelen met natte heide behoren ook tot het habitattype. Geïsoleerde, monotone Pijpenstrootjegraslanden zonder bijkomende typische soorten van natte heide, worden niet tot het habitattype gerekend. Deze monotone Pijpenstrootjesgraslanden zijn een gedegradeerde vorm, welke met het juiste beheer vaak kan hersteld worden naar vochtige heide.
Dit habitattype omvat slikoevers met pioniergemeenschappen van éénjarige plantensoorten op voedselrijke, vooral stikstofrijke bodems in dynamische riviersystemen. De kale slikbodems zijn binnen het riviersysteem semipermanent aanwezig op plaatsen waar langdurige winterse overstromingen of zoetwatergetijdendynamiek, in combinatie met slibafzettingen, de vestiging van meerjarige soorten onmogelijk maken. De typische pioniervegetatie van slikoevers bestaat uit open, lage begroeiingen met kensoorten als Waterereprijs en Witte waterkers. Na enkele weken tot maanden ontwikkelt zich een hogere kruidlaag met diverse Ganzenvoet- en Tandzaadsoorten.
Dit habitattype bestaat uit ondiepe, zowel relatief snel als traag stromende, rivieren en beken, respectievelijk submontane en laaglandbeken, met helder water en een goed ontwikkelde waterplantenvegetatie. De samenstelling van de vegetatie kan sterk variëren naargelang voedselrijkdom, (variatie in) stroomsnelheid, waterdiepte en bodemsubstraat. Ook de mate van beschaduwing speelt, vooral bij smallere waterlopen, een rol. Sommige waterlopen kunnen 's zomers gedeeltelijk droogvallen. Kenmerkend zijn ondergedoken of drijvende waterranonkelvegetaties (vooral Vlottende en Grote waterranonkel), naast andere waterplanten zoals diverse soorten sterrenkrozen en fonteinkruiden