

Noord-Oost Limburg
Algemene info
Noord-Oost Limburg wordt ingedeeld in 3 habitatrichtlijngebieden. De Abeekvallei vormt een snoer van natuurpareltjes: de Abeekvallei vanaf het militair domein, Smeetshof, De Luysen, St-Maartensheide, Stamprooierbroek, Hasselterbroek, Grootbroek, Zuurbeekvallei en De Zig. Deze gebieden bestaan grotendeels uit gevarieerde moeras- en heidegebieden. Het Hageven met de Dommelvallei, de Beverbeekse heide, de Warmbeekvallei en de Wateringen. Het Hageven-De Plateaux en de Achelse Kluis-Leenderbos-Groote Heide zijn grote grensoverschrijdend heide- en bosgebieden. De Itterbeekvallei omvat gebieden als de Brand en het Tösch-Langeren waarin goed bewaarde kleinschalige landbouwlandschappen met door houtkanten omgeven weilanden liggen. Samen met oude wateringen (Schootshei) en voormalige zandwinningen (Bergerven) vormt dit het zuidelijke deel van het GrensPark Kempen~Broek.
In het gebied zijn verschillende natuurgebieden aanwezig van natuurverenigingen zoals Natuurpunt, Limburgs landschap en het Agentschap voor Natuur en Bos. Ook beheert Werkgroep Isis vzw een aantal natuurgebieden van de stad Peer. Samen is ‘de natuursector’ goed voor ca. 1.400 ha in beheer. Privéboseigenaars beheren ongeveer 2.000 ha bos en zijn dus ook belangrijke spelers in het gebied. In dit gebied, vooral in het gedeelte dat enkel vogelrichtlijngebied is, is de landbouwsector sterk vertegenwoordigd met een oppervlakte van ca. 7.700 ha in landbouwgebruik en ca. 800 actieve landbouwers. Veel wandelaars en fietsers genieten als recreatief medegebruiker mee van deze prachtige natuurparels.
Bocholt (3950), Bree (3960), Kinrooi (3640), Meeuwen-Gruitrode (3670), Peer (3990), Lommel (3920), Neerpelt (3910), Hamont-Achel (3930), Dilsen Stockem (3650), Maaseik (3680)
Inspanningen
Het herstel van natuurlijke waterhuishouding en waterkwaliteit speelt een centrale rol in dit gebied. Ook voor kwaliteitsverbetering en oppervlakte uitbreidingen bij het herstel van o.a. het moeraslandschap, het laagveencomplex, en voor de (natte) bossen. Daarnaast is het herstel van het leefgebied van grauwe klauwier een prioritaire inspanning. Hiervoor moet worden samen gewerkt met de waterbeheerders en de landeigenaars (voornamelijk de natuurorganisaties en de landbouwers). De grote natuurkernen worden (binnen de SBZ) met elkaar verbonden door middel van kleine landschapselementen. Poelen en landbiotoop worden aangelegd voor de boomkikker, net als een moerassig vijvergebied, met als doel roerdomp, porseleinhoen en bruine kiekendief. De wateringen worden zoveel mogelijk hersteld. Het Hageven en de Achelse Kluis worden verder ingericht en beheerd als goed ontwikkelde heidekernen.
Bosuitbreiding
Op enkele plaatsen is bosuitbreiding van droog bos (habitattypes 9120 en 9190) noodzakelijk voor het kunnen bereiken van een lokaal goede staat van instandhouding van deze habitats en van de habitattypische soorten zoals Wespendief, Middelste bonte specht en Groot Vliegend hert:
- a) totaal van 359 ha met als richtwaarde 19 ha bosuitbreiding in SBZ-H BE2200032, vooral in en rond de Warmbeekvallei en de Achelse Kluis;
- b) totaal van 270 ha met als richtwaarde 48 ha bosuitbreiding in SBZ-H BE2200033, vooral in en rond het Groot-Broek;
- c) totaal van 368 ha met als richtwaarde 65 ha bosuitbreiding in SBZ-H BE2200034, vooral in en rond Jagersborg.
Op enkele plaatsen is bosuitbreiding van nat bos (HT 91E0) nodig voor het kunnen bereiken van een lokaal goede staat van instandhouding van dit habitat en van de habitattypische soorten zoals Wespendief, Grote weerschijnvlinder en Kleine ijsvogelvlinder:
- a) totaal van 194 ha met als richtwaarde 53 ha bosuitbreiding in SBZ-H BE2200032, vooral in en rond de Warmbeekvallei;
- b) totaal van 556 ha met als richtwaarde 50 ha bosuitbreiding in SBZ-H BE2200033, vooral in de bovenloop van de Abeekvallei;
- c) totaal van 228 ha met als richtwaarde 41 ha bosuitbreiding in SBZ-H BE2200034, vooral in en rond Jagersborg en de Tösch.
Herstel en uitbreiding (mesotroof) moeras
Het herstel van dit moeraskarakter kan enkel plaats vinden door een combinatie van de uitbreiding van de bestaande moeraskernen met behoud van de sterke verweving Europese habitats en regionaal belangrijke biotopen, het herstellen en realiseren van voldoende leefgebied voor de Europees te beschermen soorten Roerdomp (8 – 10 bp), Woudaap (3 - 4 bp), Porseleinhoen (3 -bp) en Bruine kiekendief (4 bp) en het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding (zie ook prioritaire inspanning 3) gevolgd door een gericht beheer. Buiten het habitatrichtlijngebied Abeek komen eveneens grotere moerasgebieden voor in enkele deelgebieden van andere SBZ’s, met name in het Hageven, de Lozerheide en Smeetshof.
Herstel van de belangrijkste laagveencomplexen in de Abeekvallei
Om te kunnen komen tot een goede lokale staat van instandhouding is het realiseren van een meer ecologisch samenhangend laagveen (overgangs- en trilveen 7140) in de Abeekvallei nodig. Dit vergt onder meer grote(re) aaneengesloten oppervlakten en een natuurlijke waterhuishouding (zie prioritaire inspanning 3). Er wordt gestreefd naar 40 ha laagveen . In de bovenloop van de Abeek (stroomopwaarts van de Zuid-Willemsvaart) zal binnen de afbakening van het Habitatrichtlijn het laagveen slechts in mozaïek kunnen voorkomen met beekbegeleidende broekbossen (91 E0) maar vooral als open plekken tot minstens 3 ha binnen deze broekbossen. In het Stramprooierbroek wordt er gestreefd naar een grotere aaneengesloten laagveenkern.
Herstel van de natuurlijke waterhuishouding
Binnen SBZ-H en ter hoogte van het Smeetshof wordt de natuurlijke waterhuishouding hersteld in functie van vooral de grondwaterafhankelijke habitats van laagveen en alluviaal elzenbroekbos en in functie van natte ruigtes en natte heide. Dit vereist herstel van het natuurlijke beekbodempeil van de Dommel, Abeek, Warmbeek, Itterbeek, Bosbeek en Zanderbeek. Ter hoogte van de meest kwetsbare zones dient de verdroging (vooral ontstaan door lokale ont- en af watering) op geheven te worden.
Ontwikkeling van 2 grotere heidekernen, die overgaan naar open beekvalleien
Ter hoogte van de Achelse Kluis en het Hageven worden 2 samenhangende heide- en landduingebieden hersteld die aansluiten op de beekdalen van respectievelijk de Warmbeek en de Dommel.
Versterking mozaïeklandschap
De prioritaire inspanning “versterking mozaieklandschap” omvat enerzijds het versterken van de grote natuurkernen en anderzijds het verbinden van deze kernen via de versterking van de basisnatuurkwaliteit en het behoud en herstel van de bocagelandschappen Langeren-Den Tösch, de Brand en de St-Maartensheide. Het behoud en de versterking van de basisnatuurkwaliteit is noodzakelijk voor het kunnen realiseren of behouden van een goede lokale staat van instandhouding van de leefgebieden van Wespendief (grote delen van het Vogelrichtlijngebied), Grauwe klauwier en Boomkikker, maar ook voor een goede lokale staat van instandhouding van enkele Europees te beschermen vleermuizen en habitats. In concreto komt dit neer op de volgende maatregelen:
- a) het behoud van de grote kwaliteitsvolle bos- en natuurkernen maar vooral het minimaal behoud en herstel van de kwaliteitsvolle open ruimte met hoge basisnatuurkwaliteit onder de vorm van kleinere natuur- en boskernen en kleine landschapselementen, die noodzakelijk zijn voor het behoud van de goede lokale staat van instandhouding van de grote populatie Wespendief.
- b) het herstellen en uitbreiding van het leefgebied van Grauwe klauwier vooral door herstel en ontwikkeling van kleine landschapselementen, het herstellen en verbeteren van graslanden in de gebieden St-Maartensheide en Brand en het versterken van de connectiviteit tussen twee gebieden door herstel een ontwikkeling van kleine landschapselementen,
- c) de uitbreiding van het leefgebied van Boomkikker door herstel en ontwikkeling van kleine landschapselementen, vooral lage houtkanten met bramenranden en poelen en anderzijds het versterken van de connectiviteit tussen de gebieden de Brand, de St-Maartensheide en de Tösch door herstel en ontwikkeling van kleine landschapselementen.
Dit alles impliceert enerzijds minimaal het behoud van de aanwezig regionaal belangrijke biotopen en andere minder waardevolle tot waardevolle biotopen volgens de biologische waarderingskaart en anderzijds het herstel en de ontwikkeling van kleine landschapselementen.
Zoveel mogelijk herstel van de vloeiweiden
In de Vloeiweiden Lommel-Kolonie worden de vloeiweiden, inclusief het historisch bevloeiingssysteem in functie van het zeer zeldzaam subtype van glanshaverhooilanden met grote pimpernel en weidekervel en de unieke flora van de Limburgse vloeiweiden, hersteld. In de overige vloeiweiden( Hageven, De Wateringen in Sint-Huibrechts Lille Broekkant, De Holen, Bocholt, watering Neeroeteren) wordt het oorspronkelijk vloeiweidepatroon met wateringssysteem behouden in functie van het behoud met kwaliteitsverbetering en/of herstel van schrale graslanden (6510) en natte ruigten (6430).
Specifieke natuurdoelen
In Noord-Oost Limburg tref je 4 natuurlandschappen aan: het moeras-, bos-, heide- en bocagelandschap met graslanden. Het meest ambitieuze doel is het herstel van minstens 40 ha laagveenmoeras in het Stamprooierbroek, waar de meest zeldzame vogelsoorten broeden. Hiervoor moet er ruimte voor veel en zuiver water gemaakt worden. In de beekvalleien worden ruigten, broekbossen en natuurlijke beekprofielen tot doel gesteld. Waardevolle, vochtige graslanden worden niet meer (over)bemest en wemelen van de insecten, kleine zoogdieren, amfibieën, waardoor ze een rijk gevulde voorraadkamer zijn voor talrijke weidevogels en roofvogels. Ook zijn netwerken van kleine landschapselementen hier prioritair met het ultieme doel 10 broedparen grauwe klauwier. De galigaanmoerassen en bossen worden sterk uitgebreid. De heidegebieden zijn een complex van droge heide, landduinen, venige heide en vennen.
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:
- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).
De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Heidelandschap
details ...
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
Habitat - Heidelandschap
-
Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
habitattype_naamDroge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)Heidelandschap2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)Heidelandschap3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojuncteahabitat -
Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
habitattype_naamVochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)Heidelandschap4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporionhabitat -
Droge heide (4030)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
habitattype_naamDroge heide (4030)Heidelandschap4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Heidelandschap6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat
Soorten - Heidelandschap
-
Boomleeuwerik
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapBoomleeuweriksoort -
Drijvende waterweegbree
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapDrijvende waterweegbreesoort -
Gevlekte witsnuitlibel
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapGevlekte witsnuitlibelsoort -
Gladde slang
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapGladde slangsoort -
Heikikker
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapHeikikkersoort -
Ingekorven vleermuis
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapIngekorven vleermuissoort -
Nachtzwaluw
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapNachtzwaluwsoort -
Rugstreeppad
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- heidehabitats van landduinen (habitattype 2310 en 2330), Vochtige heide en Snavelbiesvegetaties (habitattype 4010 en 7150), Droge heide (habitattype 4030) en Heischrale graslanden (habitattype 6230); rbb struisgrasland;
- voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (habitattype 3130);
- planten zoals de Drijvende waterweegbree;
- ongewervelden zoals Gevlekte witsnuitlibel;
- amfibieën zoals Heikikker, Poelkikker en Rugstreeppad;
- reptielen zoals Gladde slang;
- de broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw;
- Ingekorven vleermuis;
Volgende habitattypes en soorten worden als zeer belangrijk bestempeld in de G-IHD: Voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren: 3130 (BE2200034); Droge heide: 4030 (BE2200032, BE2200033 en BE2200034); Heischrale graslanden: 6230 (BE2200034); Gevlekte witsnuitlibel (BE2200032) en Boomleeuwerik (SBZ-V BE2221314).
De doelstellingen liggen bij de ontwikkeling en het herstel van grote, aaneengesloten, heide- en vennencomplexen in het Hageven en het complex Achelse Kluis / Beverbeekse heide. Beide gebieden vormen een grensoverschrijdend natuurgebied. Op kleinere schaal worden de heidehabitats in Bergerven vergroot. Er wordt gestreefd naar een totaal van 368 ha droge heide en droge, schrale graslanden en vochtige heide en venige habitats.
Essentieel is het realiseren van een aaneengesloten open heidegebieden om voldoende leefgebied voor duurzame populaties van Heikikker (landhabitat in Hageven en Warmbeekvallei), Rugstreeppad (Landhabitat Bergerven), Gevlekte witsnuitlibel (Warmbeekvallei en Hageven), Gladde slang (leefgebied Bergerven) en populaties van Boomleeuwerik (foerageergebied) en van Nachtzwaluw ) te bekomen. Voor een aantal soorten (amfibieën en vleermuizen) is het verbinden van de actueel gescheiden leefgebieden (door ontsnipperingsmaatregelen) noodzakelijk binnen SBZ.
Grote delen vochtige heide zijn vergrast met pijpenstrootje of verbost. Door onder meer het dempen van ontwateringsgrachten kan hier de verzuring en verdroging verder worden tegengegaan. In de droge sfeer zijn landduinvegetaties en open stuivend zand vaak door gebrek aan beheer geëvolueerd naar een naaldbos. Een belangrijke taak ligt in het herstellen van deze landduinvegetaties en van het heischraal grasland.
Voor talrijke Europese soorten zijn ook regionaal belangrijke biotopen zoals bremstruwelen belangrijk alsook vennen en struisgraslanden. Hiervoor is behoud van de actuele oppervlaktes van deze rbb’s noodzakelijk. Deze doelstellingen zijn ook nodig voor een goede lokale staat van instandhouding van een hele reeks habitattypische soorten en zoals Heidesabelsprinkhaan, Blauwvleugelsprinkhaan, Veldkrekel, Heivlinder, Groentje, Heivlinder, Heideblauwtje, Gentiaanblauwtje, Kommavlinder, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Kempense heidelibel, Noordse en gewone venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, en Klokjesgentiaan.
HeidelandschapRugstreeppadsoort
Moeraslandschap
details ...
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:
- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).
De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
Habitat - Moeraslandschap
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Moeraslandschap3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
habitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Moeraslandschap3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Moeraslandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Moeraslandschap7140 - Overgangs- en trilveenhabitat -
Galigaanvegetaties (7210)
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
habitattype_naamGaligaanvegetaties (7210)Moeraslandschap7210 - Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianaehabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Moeraslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Moeraslandschap
-
Beekprik
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapBeekpriksoort -
Bittervoorn
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapBittervoornsoort -
Blauwborst
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapBlauwborstsoort -
Bruine kiekendief
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapBruine kiekendiefsoort -
Europese bever
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapEuropese beversoort -
Grote modderkruiper
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapGrote modderkruipersoort -
Ijsvogel
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapIjsvogelsoort -
Ingekorven vleermuis
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapIngekorven vleermuissoort -
Otter
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapOttersoort -
Porseleinhoen
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapPorseleinhoensoort -
Roerdomp
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapRoerdompsoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuissoort -
Spaanse vlag
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapSpaanse vlagsoort -
Woudaap
Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:- voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
- waterhabitats van beken (habitattype 3260);
- ruigtes (habitattype 6430);
- overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
- galigaanmoeras (habitattype 7210);
- elzenbroekbossen (91E0);
- vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
- insecten zoals de Spaanse vlag;
- zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
- de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;
Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.
Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).
Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…
Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…
Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.
MoeraslandschapWoudaapsoort
Bocagelandschap met graslandcomplexen
details ...
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Habitat - Bocagelandschap met graslandcomplexen
-
Blauwgraslanden (6410)
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Bocagelandschap met graslandcomplexen6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion)habitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Bocagelandschap met graslandcomplexen6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)habitat
Soorten - Bocagelandschap met graslandcomplexen
-
Blauwe kiekendief
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Bocagelandschap met graslandcomplexenBlauwe kiekendiefsoort -
Boomkikker
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Bocagelandschap met graslandcomplexenBoomkikkersoort -
Grauwe klauwier
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Bocagelandschap met graslandcomplexenGrauwe klauwiersoort -
Heikikker
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Bocagelandschap met graslandcomplexenHeikikkersoort -
Kamsalamander
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Bocagelandschap met graslandcomplexenKamsalamandersoort -
Poelkikker
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Bocagelandschap met graslandcomplexenPoelkikkersoort -
Wespendief
Het bocagelandschap is belangrijk voor een reeks van Europese soorten en habitattypes waaronder:
- Glanshaverhooilanden met Grote pimpernel 6510;
- Blauwgraslanden 6410;
- amfibieën zoals Boomkikker, Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker;
- verschillende vleermuissoorten (zie ook doelstellingen landschap Boslandschap);
- de broedvogels Grauwe klauwier,;
Hierbij wordt onderstreept dat de gebieden voor het habitattype Glanshaverhooilanden met subtype Grote pimpernel: 6510 (BE2200032) en de soorten Boomkikker en Grauwe klauwier essentieel en Kamsalamander (BE2200034) zeer belangrijk zijn op Vlaamse schaal (cfr. G-IHD).
Bepalend voor de oppervlakte en kwaliteitsdoelstellingen zijn in de eerste plaats de noodzaak aan voldoende leefgebied voor een populatie Grauwe klauwier. Er worden twee kernen van telkens 10 broedparen voorzien, één in Sint-Martensheide en één in de Brand. Per kern van 10 BP is er 100 ha geschikt leefgebied nodig. Dit leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit bloem- insectenrijke graslanden met doornstruweel. Hiervoor wordt er 120-130 ha extra leefgebied voorzien. Buiten de voorgestelde doelen van 6510 en 6230 bestaat dit extra leefgebied hoofdzakelijk uit rbb’s zoals kamgraslanden: rbb , doornstruweel: rbbsp, oligo- en mesotrofe wateren: rbbbao/am, en bloemrijke graslanden: hp*). Deze worden voorzien in Sint-Maartensheide en Itterbeek-Brand om de versnippering van leefgebied Grauwe klauwier tegen te gaan. Met deze doelstelling wordt deels ook het leefgebied van de Boomkikker en Kamsalamander uitgebreid. Voor deze amfibieën is echter een verbinding nodig om via kleine landschapselementen zoals hagen, bosranden, poelen de omliggende potentiële gebieden te kunnen koloniseren. Deze verbindingen zijn nodig telkens beginnende van de bronpopulatie in de Brand naar enerzijds Stamprooierbroek en Sint-Maartensheide en anderzijds via Jagersborg naar den Tösch (Ook wordt er 1 ha toename voorzien onder de vorm van poelen waarvan ca. 0,25 ha in Sint-Maartensheide, ca. 0,25 ha in de Brand en ca. 0,5 ha in den Tösch. Ook voor Grauwe klauwier is het voorzien van een effectieve verbinding onder de vorm van kleine landschapselementen tussen de Brand en de St-Maartensheide ideaal als onderdeel van zijn leefgebied. Aangezien voor al deze Europese soorten (Grauwe klauwier, Boomkikker, Kamsalamander, Hei-, Poelkikker, de verschillende vleermuissoorten) en de habitattypische soorten (zoals, Bramensprinkhaan, Geel- en Zwartsprietdikkopje, Koninginnepage, Oranje en Bruin zandoogje, Groot dikkopje…)… rbb’s en bloemrijke graslanden noodzakelijk zijn is één van de doelstellingen ook minstens het behoud van deze actuele graslanden en RBB’s. Ook weidevogels als Wulp en Grutto hebben nood aan deze graslanden.
In de Wateringen in Lommel streeft men naar een kern Glanshaverhooiland met Grote pimpernel van 25 ha hierbij is een toename voorzien van 7 ha boven op de actuele 18 ha. Het herstellen van het bevloeiingssysteem en van het hooilandbeheer is noodzakelijk samen met een goede waterkwaliteit om deze doelstellingen te halen.
Om voldoende oppervlakte habitat en/of leefgebied voor deze soorten te bekomen is het aaneensluiten en versterken van de bestaande leefgebieden noodzakelijk. Dit aangezien het bocagelandschap versnipperd voorkomt over heel het gebied. Ook continue aanvoer van kanaalwater moet gegarandeerd zijn in tijden dat er bevloeid moet worden, dit voor behoud en verbetering van 6510 als ook voor soorten als Bittervoorn.
Bocagelandschap met graslandcomplexenWespendiefsoort
Boslandschap
details ...
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.
Habitat - Boslandschap
-
Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.habitattype_naamEiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)Boslandschap9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Boslandschap
-
Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Baardvleermuis, Laatvlieger
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.BoslandschapGewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Baardvleermuis, Laatvliegersoort -
Kleine dwergvleermuis
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.BoslandschapKleine dwergvleermuissoort -
Middelste bonte specht
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.BoslandschapMiddelste bonte spechtsoort -
Vliegend hert
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.BoslandschapVliegend hertsoort -
Wespendief
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.BoslandschapWespendiefsoort -
Zwarte specht
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
- boshabitats 9120, 9190, 91E0 (zie ook beekdalgrasland in het landschap: Moeraslandschap);
- insecten als Vliegend hert en Juchtleerkever;
- zoogdieren als Europese bever (zie ook vijver- moeras- en beekdallandschap: Moeraslandschap) en vleermuizen als Ingekorven vleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis en Baardvleermuis;
- vogels als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht;
Daarbij moet aangestipt worden dat de gebieden voor het habitattype elzenbroekbos: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034) en de soorten Vliegend hert (SBZ-H BE2200033), Zwarte specht (SBZ-V BE2221314) en Wespendief (SBZ-V BE2221314) als zeer belangrijk worden ingedeeld volgens de G-IHD.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel Europese en habitattypische soorten ten goede zullen komen. Dood hout is belangrijk voor o.a. de verschillende vleermuizen en vogels maar ook insecten zoals het Vliegend hert en de Juchtleerkever.
Binnen de bosdoelstellingen worden er 10-15% open plekken voorzien die elk tot 3 ha groot kunnen zijn, deze kunnen zowel bestaan uit rbb’s (dottergraslanden, moerasspirearuigten, kleine en grote zeggevegetaties, gagelstruweel, vochtig wilgenstruweel, moerasbos van breedbladige wilgen... ) als habitattypes zoals 4010, 4030, 6230, 6430, 7140 (bovenloop Abeekvallei), … . Deze variatie van open plekken en mantelzoomvegetaties zijn nodig voor een aantal Europese soorten zoals de verschillende vleermuissoorten, Spaanse vlag, Wespendief, , Boomleeuwerik, Nachtzwaluw … maar ook voor de habitattypische soorten zoals, Nachtegaal , Zomertortel, Hazelworm, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder, Bont dikkopje, Groentje, Kommavlinder, (Spiegeldikkopje), Nachtpauwoog, Boswitje, Bruine eikenpage en Boskrekel. Een goede lokale staat van instandhouding van de waterafhankelijke habitattypes en soorten kan enkel gerealiseerd worden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding: een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte ontwatering) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met een natuurlijk overstromingsregime …. Met het oog op een goede waterkwaliteit dient men de inspoeling van nutriëntenrijk water zoveel mogelijk te vermijden of te beperken. Dit kan bepaalde maatregelen in de infiltratiegebieden vereisen.
De nadruk in verband met de kwaliteitsverbetering voor de droge bossen ligt op de omvorming van naaldbossen naar habitatwaardig bos. Bij de broekbossen is de voornaamste kwaliteitsdoelstelling het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en abiotiek. Bij het herstel van de waterhuishouding zijn voorafgaande studies nodig om te kijken hoever deze invloed reikt. Het bestrijden van exoten in de bossen blijft belangrijk. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote en kwalitatieve boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende habitattypische soorten, is een belangrijk streefdoel om een goede lokale staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-complex voor de boshabitats.
In de droge sfeer (9190) wordt een grote kern van ongeveer 300 ha in Jagersborg beoogd, naast belangrijke kernen in het Grootbroek en de Warmbeekvallei. Hier wordt ook gestreefd naar een populatie van Groot vliegend Hert. Zo kunnen lange termijngaranties gegeven worden voor een stabiele populatie van onder meer de Europese soorten Zwarte specht, Middelste Bonte specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel). De realisatie van grote boskernen in mozaïek met open plekken in de alluviale sfeer (91E0) is van belang voor een belangrijke populatie van de Europese esoort Wespendief, en de verschillende vleermuissoorten maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten van natte bossen, zoals Wielewaal, Matkop, Nachtegaal, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder etc… Kernen van deze alluviale bossen worden voorzien in het Grootbroek, in de Abeekvallei en in de Itterbeekvallei. Deze dienen voor een goede lokale staat van instandhouding van de habitattypische soorten minstens 150 ha groot te zijn.
Waar mogelijk wordt er eerst gestreefd naar deze grote kernen door middel van omvorming van niet habitatwaardig bos naar habitatwaardig bos. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding deze grote kernen vervolledigd worden. - 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA (minimum structuurareaal) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleine landschapselementen. Bovendien zijn deze verbindingen noodzakelijk voor de verschillende vleermuissoorten die deze lijnvormige elementen gebruiken om te migreren van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden (zie ook doelstellingen Moeraslandschap).
Waar mogelijk wordt er eerst door middel van omvorming deze doelstelling behaald. Vervolgens zal door effectieve uitbreiding, naar deze verbindingen en kleine boskernen gestreefd worden.
Dit zijn de drie hoofdlijnen die gevolgd werden om te komen tot volgende doelen.
In totaal wordt er gestreefd naar 978 ha habitatwaardige, natte bossen. Om deze streefcijfers te bekomen is een toename nodig van 342 ha met als richtwaarde 144 ha bosuitbreiding. Het totale doel voor droge bossen is een totale oppervlakte van 997 habitatwaardig bos. Hiervoor is een uitbreiding van 637 ha nodig met als richtwaarde 132 ha bosuitbreiding.
Voor een aantal Europese soorten (zie hierboven) zijn ook regionaal belangrijke biotopen belangrijk alsook de kleine landschapselementen. Hiervoor is behoud van deze actuele oppervlakte noodzakelijk : Wilgenstruweel rbbsf actueel 221 ha waarvan 106 ha in SBZ-H en 115 ha in zuiver l SBZ-V en vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem rbbso actueel 70 ha waarvan 36 ha in SBZ-H en 34 ha in zuiver SBZ-V…
Met het oog op de realisatie van de doelen van het heidelandschap en het vijver- moeras en beekdallandschap (landschap: Moeraslandschap) is het soms nodig om kleine bossen om te zetten in open biotiopen en habitats.BoslandschapZwarte spechtsoort
Vogelrichtlijngebied buiten Habitatrichtlijngebied
details ...
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Soorten - Vogelrichtlijngebied buiten Habitatrichtlijngebied
-
Blauwe kiekendief
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Vogelrichtlijngebied buiten HabitatrichtlijngebiedBlauwe kiekendiefsoort -
Boomkikker
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Vogelrichtlijngebied buiten HabitatrichtlijngebiedBoomkikkersoort -
Bruine kiekendief
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Vogelrichtlijngebied buiten HabitatrichtlijngebiedBruine kiekendiefsoort -
Grauwe klauwier
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Vogelrichtlijngebied buiten HabitatrichtlijngebiedGrauwe klauwiersoort -
Roerdomp
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Vogelrichtlijngebied buiten HabitatrichtlijngebiedRoerdompsoort -
Wespendief
Er wordt gestreefd naar behoud van de actuele natuurwaarden zowel op vlak van Europese habitattypes, Europese soorten maar ook naar behoud van huidige oppervlakte RBB’s en andere natuurwaarden graslanden, houtkanten, poelen, … en Regionaal Belangrijke soorten zoals de weidevogels Wulp en Grutto. Wel wordt er naar een kwaliteitsverbetering gestreefd in deze habitattypes, RBB’s en leefgebieden (zie doelstellingen van habitats en soorten).
Vogelrichtlijngebied buiten HabitatrichtlijngebiedWespendiefsoort
Planten en dieren
In de bossen leven talrijke soorten spechten, vleermuizen en het vliegend hert. De beken zijn belangrijk voor de beekprik, de grote modderkruiper, het bermpje en de ijsvogel. De vijvers met rietkragen zijn de ideale broedkamer voor roerdomp en porseleinhoen. Verder is het een hotspot voor libellen, zoals de gevlekte witsnuitlibel. De opvallende en mooie, grote weerschijnvlinder is een bijzondere verschijning. Het (bocage)landschap, doorweven met houtkanten, doornstruwelen, poelen en bloemrijk grasland, is het leefgebied van onder meer de grauwe klauwier, een zeldzame vogel met een Zorro-masker die zijn prooien aan scherpe doornen spietst. In de poelen leeft de kleine boomkikker en op de heide snort de mysterieuze nachtzwaluw. Tot slot komen ook topsoorten als de gladde slang en de drijvende waterweegbree in bepaalde gebieden voor.