Haspengouw

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2200038 - Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
2604.00ha
Algemene Beschrijving
Haspengouw is het Toscane van Vlaanderen: de glooiende akkers, de bloeiende boomgaarden, kastelen en vierkantshoeves geven je een instant vakantiegevoel. In dit mozaïeklandschap van graslanden, houtkanten, hagen, poelen, holle wegen, beken en bossen leeft Europese topnatuur.
Identificatie

Het habitatrichtlijngebied Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw ligt in het zuiden van de provincies Limburg en deels Vlaams-Brabant. De totale oppervlakte bedraagt 2604 ha, maar het is in feite een verzameling van 24 kleinere gebiedjes verspreid over een grote oppervlakte. De belangrijkste natuurelementen zijn: grote bossen omgeven door soortenrijke graslanden, het bocagelandschap met kalkrijke graslanden en de soms snelstromende beken met een bijzondere visfauna. Het Vinne in Zoutleeuw is een groot binnenmeer dat vooral voor vogels een belangrijke trekpleister is.

Landelijke Beschrijving
Het gebied is opgedeeld in 3 streken, nl. Droog-Haspengouw, Vochtig-Haspengouw (Limburg) en Hageland (Vlaams-Brabant). Typisch voor deze gebieden zijn de oude boscomplexen op de toppen van de heuvels, zoals het Klein en Groot Begijnbos, Zwartaarde-Duras, Nieuwenhovenbos, Jongenbos en Bellevuebos. In combinatie met de omliggende soortenrijke graslanden, vaak in de beekvalleien, zijn dit de meest waardevolle en te behouden natuurkernen. Vaak liggen deze kernen van elkaar gescheiden in een zeer soortenarm landbouwlandschap. Hier en daar, op hellingen die te steil zijn om te bewerken, komen door de kalkrijke ondergrond nog waardevolle graslanden voor. Ook is er een groot meer gelegen in Zoutleeuw en vinden we mergelgrotten in Vechmaal.
Actief in Gebied

Drie vierde van deze speciale beschermingszone heeft ook effectief een groene bestemming. De rest is landbouwgebied. Het gebied bevindt zich grotendeels in privébezit. Het ANB en de natuurverenigingen hebben 20 % van deze speciale beschermingszone in beheer. Dit betekent dat er nauw moet worden samengewerkt met landbouwers en privé-eigenaars om de natuurdoelen te bereiken. Industrie en wonen is niet of nauwelijks aanwezig binnen het gebied.

Gemeenten

Alken (3570), Borgloon (3840), Diepenbeek (3590), Glabbeek Zuurbemde (3380), Hasselt (3500), Heers (3870), Hoeselt (3730), Kortenaken (3470), Kortessem (3720), Nieuwerkerken (3850), Sint Truiden (3800), Tienen (3300), Tongeren (3700), Zoutleeuw (3440)

Inspanningen

De structuur van de bossen wordt verbeterd: meer open plekken, voldoende dood hout, brede en soortenrijke bosranden brengen leven in het bos. De oppervlakte van het waardevolle bos wordt vergroot. Privéboseigenaars spelen hierbij een zeer belangrijke rol. Voor het onderhoud en de uitbreiding van een netwerk van soortenrijke graslanden, boomgaarden, doornstruweel, hagen en poelen tussen de natuurkernen zijn eigenaars of grondgebruikers belangrijk. Samenwerking wordt hier een kernbegrip. Om waardevolle beekdalen te krijgen, zijn inspanningen nodig op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit.

Bosuitbreidingen
Bosuitbreidingen

Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk van circa 198-282 ha (totaal van alle boshabitats). Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:

  • 5 grotere, robuuste boskernen meer dan ca. 100 ha in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwartaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos.
  • De kleinere boskernen (met waardevolle historische kernen) worden tot doel gesteld in deelgebieden 1 Herkwinning/Zammelen/Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 de Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos.
Ecologisch herstel van Het Vinne, te Zoutleeuw
Ecologisch herstel van Het Vinne, te Zoutleeuw

In het oosten van Vlaanderen is het Vinne vrijwel de enige grote oppervlakte van habitattype 3150 (van nature eutrofe meren). Het behoud en een kwalitatieve verbetering ervan, is dan ook essentieel.

Volgende maatregelen zijn essentieel voor behoud en verdere ontwikkeling van de habitats en doelsoorten:

  • herstel habitat 3150: natuurontwikkeling en optimalisatie waterkwaliteit in het meer naar habitatvereisten
  • realisatie van leefgebiedeisen voor woudaap, roerdomp, zwarte stern
  • realisatie van habitattypes 7140, 6230_hmo, (7230), 6430 en 91EO rond het meer.
Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes
Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes

De aangemelde habitattypes in de SBZ bezitten allen een actueel gedegradeerde staat van instandhouding. Kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes moet gerealiseerd worden door verbeteringen van de habitatstructuur en het verlagen van verstoringsindicatoren. Een ecologisch beheer, afgestemd op de habitats, is hierbij essentieel.

Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het betreft maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of van de erkende terrein beherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden.

Bij de grasland- en moerasvegetaties gaat het vaak om een combinatie van inleidende inrichtingsmaatregelen en optimale beheervormen, afgestemd op het beoogde habitattype (zie ook verdere prioritaire inspanningen).

Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes echter een blijvend knelpunt (zie ook verdere prioritaire inspanningen).

Omvorming van bosaanplantingen naar beukenbossen , haagbeukenbossen of elzenbroekbos en open plekken van graslandhabitats (4030, 6230, 6510)
Omvorming van bosaanplantingen naar beukenbossen , haagbeukenbossen of elzenbroekbos en open plekken van graslandhabitats (4030, 6230, 6510)

Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuur beherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn minimaal 80 % van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.

Verwacht wordt dat hierdoor reeds aanzienlijke oppervlakten van de voorziene oppervlaktedoelstellingen voor de habitattypes 9120, 9190, 91E0 kunnen gerealiseerd worden.

Plaatselijk herstel van de hydrologie
Plaatselijk herstel van de hydrologie

Herstel van een meer natuurlijke hydrologie, zodat herstel en toename van (grond)waterafhankelijke habitattypes (3150, 6410, 6430, 6510, 7230, 9160 en 91E0) duurzaam kan gerealiseerd worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat een zodanige oppervlakte van deze habitattypes dient gecreëerd te worden, zodat een duurzame ontwikkeling, herstel en behoud mogelijk is.

Verder onderzoek is noodzakelijk naar de technische mogelijkheden en concrete afstemming van het peilbeheer, rekening houdend met andere aanwezige functies (waaronder landbouw) in en buiten de SBZ. Te onderzoeken maatregelen, welke kaderen in een algemener integraal waterbeheer zijn onder meer aanpassing drainage, verhoging van zomer- en winterpeilbeheer, hydrologische isolatie, inschakeling overstromingsgebieden en verhoging van bergingscapaciteit, vertraagde oppervlaktewaterafvoer,… Dit dient op maat van de lokale ecologische noden en maatschappelijke randvoorwaarden te worden ingevuld.

Dit geldt voornamelijk in deelgebieden: 1, 2, 5, 13, 15, 17, 18, 20, 23, 26 en 27.

Realisatie van aaneengesloten beekdalmozaïek van moeras- en natte graslandencomplexen met ruigte en broekbosjes
Realisatie van aaneengesloten beekdalmozaïek van moeras- en natte graslandencomplexen met ruigte en broekbosjes

Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding van de typische schraallanden, graslanden en ruigtetypes van dit landschap is er een extra netto oppervlakte van 21 ha tot doel gesteld. Deze moeten versterkt, verbonden en gebufferd worden door een inbedding tussen regionaal belangrijke biotopen (dottergrasland, natte ruigten, groot zeggenmoeras, broekbosjes…) met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.

Voldoende grote en aaneengesloten oppervlakten van dergelijke beekbegeleidende vegetaties maakt het voor de zeggekorfslak mogelijk om duurzame populaties uit te bouwen.

Voor de grasland- en moerashabitattypes is beschaduwing niet gewenst. Aanplanten van populieren moeten afgebouwd worden.

De oppervlaktetoenames moeten uiteindelijk leiden tot volgende globale doelen:

  • enkele grote moeraskernen van dit type (> 15 ha) worden tot doel gesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen, Kolmont, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken.
  • Een kleiner (ca. 10 ha) in deelgebied 2 Hardelingen.
Realisatie van aaneengesloten complexen van graslandhabitats in een bocagelandschap
Realisatie van aaneengesloten complexen van graslandhabitats in een bocagelandschap

Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding van graslandhabitats in Haspengouw (voornamelijk alle varianten van glanshavergrasland 6510 ls) is er een extra oppervlakte van 61ha tot doel gesteld. Deze moeten versterkt en gebufferd worden door een inbedding tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5 % doornig struweel) ter grootte van 62-72 ha (waarvan 53,5-63 ha uitbreiding, 4,5-5 ha omvorming). ha. In geval van intensief landbouwgebruik bovenop (schrale) hellinggraslandhabitats moeten voldoende bufferende maatregelen genomen worden (o.a. in deelgebieden 1, 7, 9, 17, 18 en 23).

Op het behoud van een deel oude hoogstamboomgaarden na, moet het aandeel hoogstamaanplant afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze ecologische doelen.

Voldoende grote oppervlakten van deze graslandcomplexen met goed ontwikkelde landschapselementen en bosranden, aangevuld met 49-61ha extra leefgebied (regionaal belangrijke graslandbiotopen en struweel) vormen het leefgebied van 10-11 broedparen grauwe klauwier .

De oppervlaktetoenames moeten uiteindelijk leiden tot volgende globale doelen:

  • Grotere complexen van graslandhabitats(> 15 ha) zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8 Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont.
  • Kleinere graslandkernen (ca. 10 ha) zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.

Specifieke natuurdoelen

De Haspengouwse bossen moeten een verzameling van Europese topsoorten zijn. Deze boskernen liggen ingebed in grote complexen van soortenrijke (helling)graslanden, hoogstamboomgaarden omzoomd met hagen, houtkanten en doornstruweel, poelen en holle wegen. Het herstel van de volledige overgang – van de bossen bovenaan de heuvels, via de droge graslanden op de hellingen tot de natte graslanden, ruigten, moerassen in de beekdalen – is belangrijk. Het landschap rond het Vinne, een binnenmeer van 70 ha, wordt aantrekkelijker gemaakt voor de soorten als roerdomp, woudaap en zwarte stern.

De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.

De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)

Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).

Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.

Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).

Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.

Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.

Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.

Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.

De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.

Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.

Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.

Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.

In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)

Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).

Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.

Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:

  • 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).

    Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:

    • A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.

    • B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.

    • C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.


  • 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur

    • Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.

    • Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.

    • Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
      Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
      Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.


  • 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
    Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.

Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.

Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.

(Half)open beekdalmozaïek

details ...

De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.

De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)

Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).

Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.

Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).

Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.

Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.

Habitat - (Half)open beekdalmozaïek
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    (Half)open beekdalmozaïek
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 0,35 ha.
    Toename door omvorming in deelgebieden 1, 14 en 18; met 2 ha.
    Einddoel: 2,35ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behoud begeleidende soorten / streven naar sleutelsoorten van habitattype, zodat habitattype terug voorkomt in SBZ.

    habitat
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    (Half)open beekdalmozaïek
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgrasland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 5 ha.
    Toename met + 14ha voor beide voorkomende types, met als richtwaarde voor uitbreiding 7 ha, voornamelijk in deelgebieden 1, 9, 10, 13, 14, 17, 18, 19, en 23.
    Einddoel:19 ha
    Bijkomende versterking van de habitats 6410 door aanleg van zonbeschenen open plekken van 1-3ha in omliggende bostypes 9120/9160 (o.a. in deelgebied 10, 14, 18, 19, 20)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De habitat bestaat uit mesotrofe graslanden met een vegetatie 30 % en, indien aanwezig heeft de strooisellaag en de verruiging een bedekking

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    (Half)open beekdalmozaïek
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype natte ruigte
    Oppervlaktedoelstelling
    =(-)

    Actueel 69 ha, effectieve inkrimping van 10 ha van het actueel habitat, door omzetting naar de habitattypes 6510_hua en 6410 of tot rbb_mc in functie van de zeggekorfslak en het herstel van samenhangende hooiland- en moerascomplexen met hoge faunawaarde.
    Einddoel: 59

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Afwisseling tussen pioniersvegetaties en ruigten door het toelaten van een dynamisch systeem waarin erosie- en sedimentatieprocessen kunnen plaatsvinden met >70% bedekking van sleutelsoorten (en uitbreiding van soorten als blauw guichelheil en gevlekte dovenetel),

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    (Half)open beekdalmozaïek
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_hua - grote vossestaartgraslanden
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 0 ha (kennishiaat).
    Toename door omvorming van 14 ha voornamelijk in deelgebieden 1, 13, 15, 17 en 18.
    Einddoel:14 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde graslanden die niet aangerijkt worden, niet behandeld worden met bestrijdingsmiddelen, en gebufferd zijn tegen externe invloeden. Ter versterking van de habitattypische soorten bestaat de buffering voornamelijk uit regionaal belangrijke biotopen (Rbb_hc, Rbb_hf, Rbb_mc, Rbb_mr en Rbb_zil).

    Hoge grassen, middelhoge en lage grassen zijn gelijkmatig aanwezig met frequentie en bedekking van sleutelsoorten > 70 %, door perceel te maaien met afvoer.

    Geen beschaduwing. Geen aanplant van populieren.

    Er wordt gestreefd naar natuurlijke gradiëntvegetaties in de beekdalen van de oostelijke Leemstreek: een mozaïek met rbb_hc, rbb_mc, 6430. De potenties voor het herstel van dit habitattype op ruigten van het type rbb_hf in de Mombeekvallei is zeer kansrijk. Een sleutelsoort als Weidekervel komt in deze vallei actueel nog voor.

    habitat
  • Kalkmoeras (7230)
    habitattype_naam
    Kalkmoeras (7230)
    (Half)open beekdalmozaïek
    7230 - Alkalisch laagveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 1 ha.
    Toename met 1 ha in deelgebied 17 (en in beperkte mate in deelgebied 1), door effectieve uitbreiding.
    Einddoel:2ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkeld alkalisch laagveen, dat niet aangerijkt wordt en dat maximaal doorstroomd wordt met mineraalrijk grondwater (drainage in omgeving minimaliseren). In ondiep grondwater voldoende lage concentraties fosfaat, ammonium en kalium. Ter versterking van de habitattypische soorten bestaat de buffering voornamelijk uit regionaal belangrijke biotopen (Rbb_hc, Rbb_hf, Rbb_mc, Rbb_mr en Rbb_zil).

    Geen beschaduwing. Geen aanplant van populieren.

    Deze vegetaties mogen niet overstroomd worden met (vervuild) oppervlaktewater. Vermijden van strooisellaag (maaibeheer). Minimale bedekking met > 70 % sleutelsoorten.

    habitat
  • -
    (Half)open beekdalmozaïek
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 20ha, uitbreiding met 23-27 ha in deelgebieden 1, 2, 10, 17 en 18. uitbreiding door omvorming 7-8 ha en door effectieve uitbreiding 23-27ha. 
    Einddoel: 50-55 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed beheerde regionaal belangrijke biotopen, die niet aangerijkt worden en die niet behandeld worden met bestrijdingsmiddelen, vormen ecologische verbinding tussen habitats en zorgen voor ecologische buffering van deze grasland- en moerasvegetaties, zodat een duurzaamheid van habitat en van habitattypische soorten mogelijk wordt. Typische soorten: zeggekorfslak, Spaanse vlag, zompsprinkhaan, moerassprinkhaan, purperstreepparelmoer, sprinkhaanrietzanger, rietgors.

    habitat
Soorten - (Half)open beekdalmozaïek
  • Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    (Half)open beekdalmozaïek
    Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Overwinteraars in vleermuizengrot Vechmaal
    Minstens behoud van de bestaande populatie Ingekorven vleermuis in het Hasselbos (DG 24)

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Winterverblijf: behoud of kwalitatief verbeteren van bestaande overwinteringsplaats Landschappelijke inrichting rond deze grot moet in functie staan van de optimalisatie van deze site voor vleermuizenoverwintering.

    soort
  • Zeggekorfslak
    (Half)open beekdalmozaïek
    Zeggekorfslak
    Populatiedoelstelling

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot de populaties in deelgebieden 1, 10 en 17; waarbij een continu lint van geschikt leefgebied (zie ‘beekdalmozaïek’) wordt nagestreefd doorheen het deelgebied SBZ. Het leefgebied bestaat uit verschillende beekdalmozaïekhabitats, aangevuld met regionaal belangrijke biotopen die tevens voor de buffering en verbinding van de habitats fungeren (uitbreiding met 18-20ha).

    Goede staat van instandhouding wordt gehaald bij > 80 exemplaren/m2, bestaande uit adulten en juvenielen levend binnen een samenhangend gebied van > 20 ha binnen een bekken met deelpopulaties.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met een goede habitatkwaliteit: een langgerekt geschikt leefgebied van jaarrond vochtige beekdalbiotopen: regionaal belangrijke biotopen rbb_hc, rbb_mc, rbb_mr, rbb_hf, 6430_natte ruigte, 6510_vossenstaart, 6410 en wilgen of elzenbosjes. (cfr. landschapstype beekdalmozaïek)

    soort

Bocagelandschap met (helling)graslanden

details ...

Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.

Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.

De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.

Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.

Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.

Habitat - Bocagelandschap met (helling)graslanden
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 1 ha.
    Toename met 4 ha (omvorming) verdeeld over de deelgebieden 14 en 19; waarbij habitatvlekken versterkt worden door de aanleg van open plekken van 1-3 ha in de omliggende boshabitattypes 9120 (o.a. deelgebied 4).
    Einddoel: 5 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Droge heide met een goede structuurvariatie en een zo beperkt mogelijke boomopslag (maximum 20 %). De verschillende habitatvlekken en de omliggende open plekken in de bossfeer dienen via corridors met mekaar verbonden te zijn.

    habitat
  • Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    habitattype_naam
    Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    6210 - Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende substraten (Festuco-Brometalia), subtype 6210_sk kalkstruweel
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Doel: actueel 2 ha, behoud en kwalitatieve verbetering habitat

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitattype bestaat actueel vaak uit verboste of verstruweelde relicten. Doel is opnieuw herstellen van zonbeschenen warme hellingen met een beperkte boomopslag (Aanvullend leefgebied voor vroedmeesterpad en grauwe klauwier.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 2 ha.
    Toename met 10 ha voor alle voorkomende types, met als richtwaarde voor uitbreiding 7 ha voor alle 6230 in dit SBZ, voornamelijk in deelgebieden 1, 7, 13, 14, 18, 19 en 23. Versterking van bestaande relicten van heischrale graslanden en waar mogelijk de ontwikkeling van gradiënten tussen de verschillende subtypes en overgangen naar droge heide en/of kalkrijke kamgraslanden, glanshavergraslanden en boshabitats.
    Einddoel: 12 ha
    Bijkomende versterking van de habitats 6230 door aanleg van zonbeschenen open plekken van 1-3 ha in omliggende bostypes 9120/9160 (o.a. in deelgebied 4, 14, 20)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitattype moet een korte vegetatie bevatten ( 30 % van de sleutelsoorten en

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 41 ha, versterking van het hooilandlandschap door een toename met 40 ha, met als richtwaarde voor uitbreiding 30 ha voor alle subtypes van 6510, in deelgebieden 1, 3, 5, 8, 9, 10, 13, 15, 17, 18, 23, 24 en 26 .
    Einddoel: 81 ha.
    Bijkomende versterking van de habitats 6510 door aanleg van zonbeschenen open plekken van 1-3 ha in omliggende bostypes 91_E0/9160 (o.a. in deelgebied 1, 2, 3, 10, 15, 20, 21, 24, 25)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde graslanden die niet aangerijkt worden, niet behandeld worden met herbiciden, en gebufferd zijn tegen externe invloeden (vb bij landbouwactiviteit bovenop helling/plateau). Ter versterking van de habitattypische soorten bestaat de buffering voornamelijk uit regionaal belangrijke biotopen als Rbb_kam, Rbb_zil en Rbb_sp.

    Hoge grassen, middelhoge en lage grassen zijn gelijkmatig aanwezig met een frequentie en bedekking van sleutelsoorten > 70 % door te maaien (en/of nabegrazing).

    Deze graslanden zijn bij voorkeur zonbeschenen (geen boomgaard, wijnbouw).

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype kalkrijke kamgraslanden
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 8 ha.
    Toename van de actuele oppervlakte en voorkomende relicten met in totaal 17 ha, waarvan 10% toename door omvorming en 90% effectieve uitbreiding. Het realiseren van kernen kalkrijk kamgrasland situeert zich in deelgebieden 1, 7, 8, 10, 17, en een beperkte toename in deelgebied 22.
    Einddoel: 26 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde graslanden die niet aangerijkt worden, niet behandeld worden met herbiciden en gebufferd zijn tegen externe invloeden (vb bij landbouwactiviteit bovenop helling/plateau). Ter versterking van de habitattypische soorten bestaat de buffering voornamelijk uit regionaal belangrijke biotopen als Rbb_kam, Rbb_zil en Rbb_sp.

    De bedekking van rozetplanten en sleutelsoorten is groter dan 30 % door begrazing (en/of bij omvorming een verschralingsbeheer door te maaien met afvoer).

    Vegetatietype met veel thermofiele soorten. Tegengaan van beschaduwing (geen hoogstamboomgaard, wijnbouw).

    habitat
  • Niet voor het publiek opengestelde grotten (8310)
    habitattype_naam
    Niet voor het publiek opengestelde grotten (8310)
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    8310 - Niet voor het publiek opengestelde grotten
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    0.83 ha, behoud van de actuele oppervlakte

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Extensiveren van landgebruik boven de grotten door middel van omvorming naar grasland en bos (o.a. erosiegevaar voor grotten vermijden)
    Versterken van landschapscorridors in de omgeving van de overwinteringsplaatsen.

    Behouden, verbeteren en bufferen van het geschikt microklimaat in mergelgrot van Vechmaal zodat aan volgende kwaliteitseisen voldaan is:

    • geen verstoring van de betreffende soorten
    • stabiele vorstvrije temperatuur
    • zeer hoge relatieve luchtvochtigheid (> 90 %)
    • tochtvrije winterverblijfplaatsen
    • behouden of creëren van geschikte spleten of nissen om in weg te kruipen

    Verbeteren van de ecologische kwaliteit van het omliggende SBZ door het behouden en versterken van aanwezige boselementen, graslanden, kleine landschapselementen en habitat-types zoals 6510_huk, 6510 en 9160.

    habitat
  • Regionaal belangrijk biotoop rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Regionaal belangrijk biotoop rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 3,9 ha Toename van 49-61 ha in deelgebieden 1, 3, 5, 7, 8, 9, 17, 18 en 26; door omvorming 4,5-7,5 ha en door effectieve uitbreiding 53,5-56,5 ha.
    Einddoel: 53-65

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke uitbreiding van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare sattelietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert. De grote bloemrijke habitatcomplexen gebufferd tussen deze regionaal belangrijke biotopen vormt het leefgebied van grauwe klauwier.

    habitat
Soorten - Bocagelandschap met (helling)graslanden
  • Blauwe kiekendief, Grauwe kiekendief
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Blauwe kiekendief, Grauwe kiekendief
    Populatiedoelstelling

    Deelgebieden Manshoven (21), Vechmaal (22), Bollenberg (8) en Mettekoven (10), liggen op de rand van de potentiële broedgebieden van grauwe of blauwe kiekendief. Binnen de deelgebieden worden aanvullende maatregelen voorgesteld die de realisatie van broedparen grauwe/ kiekendief buiten SBZ versterken.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Aanwezigheid van afgebakende beheer-gebieden voor akkervogels (beheerpakket VLM) in de randzones binnen en aangrenzend SBZ van deelgebieden 21 Mansho-ven-Zalenberg en 22 Mergelkuilen van Vechmaal. Op deze manier kan de kwaliteit van het jachtgebied geoptimaliseerd worden.
    • Ligging van de zuidelijke deelgebieden nabij de prioritaire kerngebieden voor akkervogels en grenzend aan leefgebied hamster.
    • Voor blauwe kiekendief:
      • Creëren van mantel- zoomvegetaties, doornstruwelen en open plekken binnen boshabitats en struweel binnen deelgebieden 21 Manshoven en 8 Bollenberg en 22 Mergelkuilen van Vechmaal.
      • Vergroten areaal ontoegankelijk doornstruweel grenzend aan open akkerbouwgebied.
      • Ontwikkeling van 6210_sk als kleine open plekken en randen in deelgebieden 21, 22 en 8.
      • Hakhoutbeheer van de struwelen en bossen deelgebieden 22 en 21 en 8 (in functie van herstel graslandvegetaties en doelen grauwe klauwier).
      • Voldoende rust op de potentiele broedplaatsen gedurende het broedseizoen.
    soort
  • Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Overwinteraars in vleermuizengrot Vechmaal
    Minstens behoud van de bestaande populatie Ingekorven vleermuis in het Hasselbos (DG 24)

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Winterverblijf: behoud of kwalitatief verbeteren van bestaande overwinteringsplaats Landschappelijke inrichting rond deze grot moet in functie staan van de optimalisatie van deze site voor vleermuizenoverwintering.

    soort
  • Grauwe klauwier
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Grauwe klauwier
    Populatiedoelstelling

    10-11 broedparen in deze SBZ met hoge broedpotentie (3-5 broedparen) in de vallei van de Mombeek (deelgebied 1, 8, 18) en aan de bovenloop van de Herk (deelgebied 17) en aanvullend leefgebied in 9 en 23.
    Deze populatie vormt een onderdeel van de Haspengouwse kernpopulatie van 15-16 broedparen, die naast de populaties langs Mombeek en Herk, aangevuld wordt met 5 broedparen langsheen de Jeker (De Kevie, Tongeren).
    Dit vereist een oppervlakte leefgebied van minstens 50-110 ha, waarvan 49-61 ha extra leefgebied onder de vorm van regionaal belangrijke biotopen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitseisen voor broedgebied:

    • Complex van minimaal 10 ha bloemrijke graslanden (glanshavergraslanden 6510_hu, 6510_huk, heischrale graslanden 6230, aangevuld met doornig struweel en/of bloemrijke regionaal belangrijke biotopen zoals rbb_kam)
    • Leefgebied heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grote insecten, voornamelijk mestkevers en loopkevers. Vandaar het belang van bloemrijke percelen en een goed ontwikkelde fauna die zich voedt met mest (vrij van bestrijdingsmiddelen).
    • Voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
    soort
  • Hamster
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Hamster
    Populatiedoelstelling

    Aanvullend leefgebied voor populatie buiten SBZ ter hoogte van deelgebied Vechmaal (22) en Manshoven (21).
    Binnen de deelgebieden worden aanvullende maatregelen voorgesteld die de realisatie van populaties hamster buiten SBZ versterken.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Deelgebied Manshoven (21) en Vechmaal (22) liggen deels binnen het leefgebied van de hamster. Deze zones maken deel uit van afgebakende beheergebieden voor akkervogels, waar beheerovereenkomsten afgesloten kunnen worden, die naast een optimalisatie voor de hamster ook de hele akkerleefgemeenschappen ten goede komt.

    soort
  • Hazelmuis, Groenknolorchis
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Hazelmuis, Groenknolorchis
    Populatiedoelstelling

    Actuele status is onzeker. Nog waarnemingen in jaren ’90 van deelgebied 26. relictpopulaties vb. Bellevuebos zijn nog steeds realistisch.

    (Bij herbevestiging) Herstel leefgebied bij de grote potentiele boscomplexen zodat eventuele relicten opnieuw kunnen opleven tot populaties.

    De hazelmuis komt in Vlaanderen enkel met zekerheid voor in de Voerstreek. Leefgebied liep/loopt door naar Haspengouw (waarnemingen Kevie, Sterrebos, Zuurbeemde).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Heterogene, ongelijkjarige loofbossen met > 50 % houtachtige voedselplanten (soorten die bloesems, nectar, pollen of vetrijke zaden produceren) in de boom- en struiklaag en goed ontwikkelde mantel-zoom vegetaties. Het leefgebied heeft bovendien geen negatieve invloed van ongepast beheer of landgebruik op aanliggende gronden.

    soort
  • Kamsalamander
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Uitbouw van populatie in goede staat van instandhouding in en rond deelgebieden: 1, 3, 5, 8, 13 en 18 . en bijkomend een voldoende tot goede staat van instandhouding in deelgebieden: 7, 14 en 20.
    In al deze gebieden werd de soort recent nog in of op de rand van deelgebied waargenomen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- en landhabitat: uitbouw van minimum 2 complexen van telkens meer dan 5 permanente poelen (of één of meer grote plassen) ingebed in kleinschalig landschap van bos, ruigte en houtwallen, binnen 300 m rond geschikte waterbiotopen. Voor een goede staat van instandhouding volstaat een complex van minimaal 5 kleine of meerdere grote plas.

    soort
  • Kamsalamander
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Uitbouw van populatie in goede staat van instandhouding in en rond deelgebieden: 1, 3, 5, 8, 13 en 18 . en bijkomend een voldoende tot goede staat van instandhouding in deelgebieden: 7, 14 en 20.
    In al deze gebieden werd de soort recent nog in of op de rand van deelgebied waargenomen.

    Soort wordt als zeer belangrijk voor deze SBZ beschouwd in G-IHD. De soort komt buiten de speciale beschermingszone nog voor op tientallen locaties langsheen Herk en Mombeek, maar deze zijn niet afdoende beschermd en kennen een neerwaartse trend. Speciale maatregelen binnen SBZ dienen zich aan om de soort regionaal in goede staat van instandhouding te houden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- en landhabitat: uitbouw van minimum 2 complexen van telkens meer dan 5 permanente poelen (of één of meer grote plassen) ingebed in kleinschalig landschap van bos, ruigte en houtwallen, binnen 300 m rond geschikte waterbiotopen.

    Voor een goede staat van instandhouding volstaat een complex van minimaal 5 kleine of meerdere grote plas.

    soort
  • Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van zomerkolonies van deze soorten, met jaarlijks zwangere wijfjes en/of juvenielen. De aanwezigheid van duurzame populaties van elk van deze soorten wordt nagestreefd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Zomerleefgebied: verhoging van habitatkwaliteit in de bossen en in insectenrijke, bloemrijke graslanden en ruigtes in bocagelandschap. Creatie van geleidelijke bosranden en kwalitatieve open plekken in bossen (graslandhabitats) in het bijzonder in de nabijheid van open waterpartijen. Behoud en verbetering van waterpartijen. Deze doelen worden gerealiseerd in het kader van doelen voor habitats 3150, 6230, 6510, 6430, 9120 en 9160. Bijkomende aandacht dient besteed aan het behoud en de versterking van ecologische verbinding tussen bossen en foerageergebieden (via netwerk van bos-mantel-zomen en open plekken). Behoud en versterking overwinteringsgebieden.

    soort
  • Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvlieger
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Behoud en uitbreiding van de bestaande populatie

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Behoud van de bestaande kwaliteit, behoud en uitbreiding van connectiviteit tussen de gebieden

    soort
  • Vroedmeesterpad
    Bocagelandschap met (helling)graslanden
    Vroedmeesterpad
    Populatiedoelstelling

    1 populatie bestaande uit > 200 roepende mannetjes en jaarlijks een talrijke aanwezigheid van juvenielen in deelgebied 8 Bollenberg.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- en landhabitat op zuidflank van deelgebied 8: Uitbouw van telkens > 5 visloze, onbeschaduwde mesotrofe tot matig eutrofe waterpartijen met in de directe omgeving reliëfrijke open vegetaties (6210_sk, 6230 hnk, 6510-huk) met een warm microklimaat en voldoende schuilplaatsen.

    soort

Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats

details ...

Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.

In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)

Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).

Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.

Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:

  • 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).

    Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:

    • A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.

    • B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.

    • C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.


  • 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur

    • Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.

    • Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.

    • Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
      Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
      Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.


  • 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
    Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.

Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.

Habitat - Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoom
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Doel: ¼ van de bosranden (9160, 91E0)ontwikkelen als goed ontwikkelde boszomen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Voldoende tot goede staat van instandhouding, met zoomvegetaties van meer dan 5 meter breedte (mantel-zoom samen minimum 10 m). De vegetatie heeft geleidelijke overgangen van grazige en kruidige delen (met beperkte strooisel-ophoging), die aansluiten op de mantel (struwelen) van het aangrenzende bos.

    habitat
  • Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    habitattype_naam
    Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Behoud van de actuele locaties en waar mogelijk toename tot een goede staat van instandhouding.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Aanwezigheid van kalkafzettingen >100 m² met verschillende bronniveau’s die ingebed liggen in andere habitattypes en gebufferd zijn tegen externe invloeden door de bescherming van hoger gelegen infiltratiegebieden. Voldoende hoge bodem-pH en oligo- tot mesotroof grondwater rijk aan Ca2+ en HCo3-.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 463 ha.
    Toename met 134ha met een richtwaarde van 68 ha voor bosuitbreiding aangrenzend aan boskernen of relicten van habitattype, waarvan een belangrijk aandeel in de deelgebieden 14, 18, 20 en 21 is gelegen.
    Einddoel: 597 ha.

    Zeer goed ontwikkelde voorbeelden van dit type komen voor te Kolmont, Nieuwenhoven en Zwartaardebos. Grote aaneengesloten kernen in Groot en Klein Begijnbos en Nieuwenhoven.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde structuurrijke beukenbossen met een degelijke heterogene leeftijdsopbouw, boszomen (min 25% van de bosranden) en open plekken (5-15 %). De open plekken (1-3 ha per plek) bestaan uit habitattype 4030 of 6230. Deze worden bij voorkeur in brede mantel-zomen ingebed in het boscomplex (om schaduwwerking tegen te gaan). Deze open plekken zijn bij voorkeur gelegen aansluitend aan graslandhabitatcomplexen rond de boskern. De bossen bevatten voldoende dood hout, geen exoten en zijn gebufferd tegen externe invloeden.
    Verhoging structuurdiversiteit is tevens noodzakelijk in het kader van de realisatie van gezonde populaties van habitattypische soorten (o.a. oehoe, kleine ijsvogelvlinder) en de verbetering van het leefgebied voor de Europees beschermde vleermuizen en hazelmuis (kennishiaat). Lichtrijk eikenbos met ontoegankelijk braamstruweel op open plekken in het bos en omgeven door open ruimte, vormt een uitstekende nestgelegenheid voor de blauwe kiekendief. Beschikbaarheid van voldoende voedsel in nabijheid is cruciaal (graslanden, aangepast akkerbeheer). Dit doet zich binnen deze SBZ actueel voor in deelgebied 21 (Manshoven).
    De toename van de hoeveelheid, zonbeschenen, staand dood hout is noodzakelijk voor o.a. groot vliegend hert, middelste bonte specht e.v.a.

    habitat
  • Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    habitattype_naam
    Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 301 ha.
    Toename met 203 ha, met een richtwaarde van 97 ha effectieve bosuitbreiding (grenzend aan bestaande kernen habitat of relicten ervan). De bosuitbreidingen situeren zich in hoofdzaak in deelgebieden 1, 2, 3, 5, 10, 18, 20, 21, 24, 25 en 27.
    Einddoel: 504 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Goed ontwikkelde structuurrijke beukenbossen met een degelijke heterogene leeftijdsopbouw, de aanwezigheid van voldoende boszomen (25 % van de bosranden), open plekken (5-15 %). Als open plekken worden relicten van bloemrijke habitattypes behouden en versterkt tot oppervlakten van 1-3 ha. (habitat 6230, 6510_hu, 6510_huk of leefgebied van richtlijnsoorten)
    • De bossen bevatten voldoende dood hout, geen exoten en zijn gebufferd tegen externe invloeden zodat de bedekking en het aantal sleutelsoorten kunnen toenemen.
    • Verhoging structuurdiversiteit met dood hout, holle bomen en mantel-zoomvegetaties is tevens noodzakelijk in het kader van de verbetering van het leefgebied van habitattypische soorten zoals de Europees beschermde vleermuizen, de hazelmuis e.a.
    • Mozaiëklandschap van 9160 met doornig struweel (rbb_sp) of kalkgrasland of -struweel (habitat 6210_sk) vormt een geschikt onderdeel van het leefgebied van blauwe kiekendief en van grauwe klauwier.
    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 63 ha (subtypes samen)
    Toename met 53 ha met een richtwaarde van 25 ha bosuitbreiding (steeds grenzend aan bestaand habitat, of relicten ervan) in deelgebieden 1. en 13
    Einddoel: 116 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Ontwikkeling van complexen die bestaan uit mozaïek van verschillende subtypes en waar mogelijk aaneensluitende gradiënten vormen met eiken-haagbeukenbossen. Bronzones met permanent uittredend bronwater van geschikte kwaliteit zijn maximaal aanwezig en de pH-HCL van de bodemtoplaag in beide subtypes is zuur tot neutraal zodat kensoorten zich kunnen ontwikkelen en een bedekking van >70% kennen. Als open plekken (5-15 %) worden bloemrijke hooiland- of ruigtevegetaties behouden en versterkt in oppervlakten van 1-3 ha (6510_hua, rbb_hc, rbb_mc, rbb_hf). Mooi ontwikkeld subtype 91E0_veb komt voor in deelgebied 14, 20 en 13; subtype 91E0_vm: in deelgebieden 24 en 25 en subtype 91E0_vm in deelgebieden 14, 15 en 19.

    habitat
Soorten - Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
  • Bechsteins vleermuis
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Bechsteins vleermuis
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van zomerkolonies van deze soort met jaarlijks zwangere wijfjes en/of juvenielen. De aanwezigheid van een duurzame populatie wordt nagestreefd op deze plaatsen waar een populatie werd vastgesteld, met name in deelgebieden 2, 18, 19 en 20. Wanneer in andere deelgebieden populaties worden vastgesteld (kennislacune) wordt hier hetzelfde populatiedoel naar voren geschoven (mogelijks in deelgebieden 16, 24)
    Optimalisatie overwinteringsplaatsen (vleermuisgrot Vechmaal: deelgebied 22)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zomerverblijfplaats: soort is sterk aan bos gebonden: Belangrijke kwaliteitseis zijn holle bomen (aandeel dood hout/ zieke bomen cfr. vliegend hert). Foerageergebied moet bestaan uit oude, structuurrijke loofbossen met een weelderige ondergroei. Poelen en bosbeken zijn belangrijk. Een geschikt mantel-zoombeheer en kwalitatieve open plekken (graslandhabitats) zorgen voor een verrijking van het insectenaanbod. Doel winter: zie kwaliteitseis overige vleermuizengroep.

    soort
  • Bittervoorn
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Bittervoorn
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de huidige populatie op de Velp (doorheen deelgebied 26: Zuurbeemden)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Voldoende tot goede staat van instandhouding. Streven naar een voldoende tot goede habitatkwaliteit.

    soort
  • Blauwe kiekendief, Grauwe kiekendief
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Blauwe kiekendief, Grauwe kiekendief
    Populatiedoelstelling

    Deelgebieden Manshoven (21), Vechmaal (22), Bollenberg (8) en Mettekoven (10), liggen op de rand van de potentiële broedgebieden van grauwe of blauwe kiekendief. Binnen de deelgebieden worden aanvullende maatregelen voorgesteld die de realisatie van broedparen grauwe/ kiekendief buiten SBZ versterken.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Aanwezigheid van afgebakende beheergebieden voor akkervogels (beheerpakket VLM) in de randzones binnen en aangrenzend SBZ van deelgebieden 21 Manshoven-Zalenberg e n 22 Mergelkuilen van Vechmaal. Op deze manier kan de kwaliteit van het jachtgebied geoptimaliseerd worden.

    Ligging van de zuidelijke deelgebieden nabij de prioritaire kerngebieden voor akkervogels en grenzend aan leefgebied hamster.

    Voor blauwe kiekendief: Creëren van mantel- zoomvegetaties, doornstruwelen en open plekken binnen boshabitats en struweel binnen deelgebieden 21 Manshoven en 8 Bollenberg en 22 Mergelkuilen van Vechmaal. Vergroten areaal ontoegankelijk doornstruweel grenzend aan open akkerbouwgebied.

    • Ontwikkeling van 6210_sk als kleine open plekken en randen in deelgebieden 21, 22 en 8.
    • Hakhoutbeheer van de struwelen en bossen deelgebieden 22 en 21 en 8 (in functie van herstel gras-landvegetaties en doelen grauwe klauwier).
    • Voldoende rust op de potentiele broedplaatsen gedurende het broedseizoen.
    soort
  • Bosvleermuis
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Bosvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van duurzame populaties (jaarlijkse voortplanting) van de soort wordt nagestreefd in deelgebied 15 én in andere deelgebieden waar de soort populaties zou kennen (kennishiaat, mogelijks het geval in deelgebied 1 Kolmont)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zowel zomerverblijven als foerageergebieden dienen als leefgebied een voldoende hoge kwaliteit te bezitten.

    • Verhoging structuurdiversiteit van bossen. Vooral de aanleg van mantel- en zoomvegetaties en open plekken in het bos (insectenaanbod), en het doorbreken van monotone bosbestanden zijn maatregelen die het aantal insecten positief beïnvloeden en indirect dus ook voor soort gunstig zijn. Ook de connectiviteit van het omliggende landschap dient voldoende groot te zijn.
    • Het in stand houden van insectenrijke, boszomen, open plekken in het bos met grasland of ruigtehabitat en hooilanden tegen de bossen is belangrijk met het oog op een voldoende voedselaanbod (cfr. hellinggraslanden- en beekdalmozaïekdoel).
    soort
  • Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Overwinteraars in vleermuizengrot Vechmaal
    Minstens behoud van de bestaande populatie Ingekorven vleermuis in het Hasselbos (DG 24)

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Winterverblijf: behoud of kwalitatief verbeteren van bestaande overwinteringsplaats Landschappelijke inrichting rond deze grot moet in functie staan van de optimalisatie van deze site voor vleermuizenoverwintering.

    soort
  • Hazelmuis, Groenknolorchis
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Hazelmuis, Groenknolorchis
    Populatiedoelstelling

    Actuele status is onzeker. Nog waarnemingen in jaren ’90 van deelgebied 26. relictpopulaties vb. Bellevuebos zijn nog steeds realistisch.

    (Bij herbevestiging) Herstel leefgebied bij de grote potentiele boscomplexen zodat eventuele relicten opnieuw kunnen opleven tot populaties.

    De hazelmuis komt in Vlaanderen enkel met zekerheid voor in de Voerstreek. Leefgebied liep/loopt door naar Haspengouw (waarnemingen Kevie, Sterrebos, Zuurbeemde).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Heterogene, ongelijkjarige loofbossen met > 50 % houtachtige voedselplanten (soorten die bloesems, nectar, pollen of vetrijke zaden produceren) in de boom- en struiklaag en goed ontwikkelde mantel-zoom vegetaties. Het leefgebied heeft bovendien geen negatieve invloed van ongepast beheer of landgebruik op aanliggende gronden.

    soort
  • Kamsalamander
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Uitbouw van populatie in goede staat van instandhouding in en rond deelgebieden: 1, 3, 5, 8, 13 en 18 . en bijkomend een voldoende tot goede staat van instandhouding in deelgebieden: 7, 14 en 20.
    In al deze gebieden werd de soort recent nog in of op de rand van deelgebied waargenomen.

    Soort wordt als zeer belangrijk voor deze SBZ beschouwd in G-IHD. De soort komt buiten de speciale beschermingszone nog voor op tientallen locaties langsheen Herk en Mombeek, maar deze zijn niet afdoende beschermd en kennen een neerwaartse trend. Speciale maatregelen binnen SBZ dienen zich aan om de soort regionaal in goede staat van instandhouding te houden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- en landhabitat: uitbouw van minimum 2 complexen van telkens meer dan 5 permanente poelen (of één of meer grote plassen) ingebed in kleinschalig landschap van bos, ruigte en houtwallen, binnen 300 m rond geschikte waterbiotopen. Voor een goede staat van instandhouding volstaat een complex van minimaal 5 kleine of meerdere grote plas.

    soort
  • Middelste bonte specht
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Middelste bonte specht
    Populatiedoelstelling

    Behoud populatie

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Kwalitatieve verbetering van de oppervlakte loofbossen Deze eisen worden gedekt door de doelen die vooropgesteld worden voor de boshabitats.

    soort
  • Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van zomerkolonies van deze soorten, met jaarlijks zwangere wijfjes en/of juvenielen. De aanwezigheid van duurzame populaties van elk van deze soorten wordt nagestreefd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Zomerleefgebied: verhoging van habitatkwaliteit in de bossen en in insectenrijke, bloemrijke graslanden en ruigtes in bocagelandschap. Creatie van geleidelijke bosranden en kwalitatieve open plekken in bossen (graslandhabitats) in het bijzonder in de nabijheid van open waterpartijen. Behoud en verbetering van waterpartijen. Deze doelen worden gerealiseerd in het kader van doelen voor habitats 3150, 6230, 6510, 6430, 9120 en 9160. Bijkomende aandacht dient besteed aan het behoud en de versterking van ecologische verbinding tussen bossen en foerageergebieden (via netwerk van bos-mantel-zomen en open plekken). Behoud en versterking overwinteringsgebieden.

    soort
  • Vliegend hert
    Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
    Vliegend hert
    Populatiedoelstelling

    Herstel geschikt leefgebied in deelgebied 20 Bellevuebos; 19 Jongenbos, 14 Nieuwenhoven en 5 Middenloop Mombeek-Kolmont. Herstel leefgebied kan ook in omliggende (kleinere) boscomplexen satellietpopulaties creëren

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Realisatie van geschikt leefgebied in deelgebieden 20, 19, 14 en 5. Bijkomend leefgebied is wenselijk in tussen- of omliggende kleinere boskernen. Specifieke aandachtspunten voor de inrichting van leefgebied zijn

    • Realisatie van ijle bosstructuren en open plekken aan de zuidranden en zuidhellingen van bossen. Maximale overschaduwing boomlaag: 50 %.
    • Herstellen oude knotbomen in bosranden of houtkanten.
    • Continuïteit voorzien in de beschikbaarheid van voldoende dood hout, verspreid over het bos, en geconcentreerd rond potentiële en effectieve broedplaatsen. Streefcijfer: min. 3 dikke (> 40 cm diameter) dode bomen per hectare.
    • Ziek/aftakelende bomen behouden: richtcijfer: > 3 dikke exemplaren/ha
    • Aansluitend op de zuidhellingen/zuidrand van het bos: versterken of herstellen van historische houtkanten met knotbomen van eik, haagbeuk, enz.
    soort

Vinne, Zoutleeuw

details ...

Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.

Habitat - Vinne, Zoutleeuw
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Vinne, Zoutleeuw
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Actueel 71 ha.
    Toename (peilverhoging) met 10 ha tot 81ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behoud begeleidende soorten/streven naar sleutelsoorten van habitattype, zodat habitattype terug voorkomt in SBZ.

    • Optimalisatie van hydrologie -> zie SWOT
    • Helder, matig nutriëntenrijk (niet hypertroof) water met een matige stikstof- en fosforconcentratie en een min of meer neutrale tot matig alkalische pH.
    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Vinne, Zoutleeuw
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype voornamelijk 6230_hmo
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 5 ha.
    Toename door uitbreiding met 3 ha tot 8 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitattype moet een korte vegetatie bevatten ( 3 % van de sleutelsoorten en

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Vinne, Zoutleeuw
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype ruigte
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 0 ha.
    Toename door uitbreiding met 10 ha, ten behoeve van moerasvogels rond het Vinne

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Doel: Afwisseling tussen pioniersvegetaties en ruigten met > 70 % bedekking van sleutelsoorten (en uitbreiding van soorten als blauw guichelheil en gevlekte dovenetel),

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Vinne, Zoutleeuw
    7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 1 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkeld habitat met moslaag van > 70 %, strooisellaag 70 % sleutelsoorten.

    habitat
  • Kalkmoeras (7230)
    habitattype_naam
    Kalkmoeras (7230)
    Vinne, Zoutleeuw
    7230 - Alkalisch laagveen
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Ontwikkelingspotentie

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Beperkte potentie in Heerbroek en in de ‘meerlob’.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Vinne, Zoutleeuw
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) en 6510 en 6430
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    In de onmiddellijke omgeving van het binnenmeer van het Vinne vinden we elzenbroekbos, natte ruigten en glanshavergraslanden. De doelen hiervoor zijn respectievelijk mee uitgeschreven in de landschapstypes boslandschap en (half)open beekdalmozaïek.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+
    habitat
Soorten - Vinne, Zoutleeuw
  • Blauwborst
    Vinne, Zoutleeuw
    Blauwborst
    Populatiedoelstelling

    8-15 broedparen in deelgebied 15 (Vinne, Heerbroek, Kleine Vinne) en in beperkte mate in deelgebied 5 Meertsheuvel: 1-2 bp.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Leefgebiedeisen gedekt door uitbreiding habitat 6430 (11-16ha) rond het Vinne en ter hoogte van Heerbroek/Klein Vinne. (actueel voor een deel jonge loofhoutaanplant)

    soort
  • Roerdomp
    Vinne, Zoutleeuw
    Roerdomp
    Populatiedoelstelling

    Actueel: 0-1 broedpaar.
    Doel: Vinne: 1–2 broedparen, dit vereist een minimale oppervlakte leefgebied van 30-100 ha. Dit houdt een extra uitbreiding van het leefgebied in van 7 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Het leefgebied bestaat uit

    • een gevarieerde vegetatieopbouw (o.a. grote oppervlakte overgang van open water naar opgaande moerasvegetatie en rietland) en aansluitend drijvende en ondergedoken watervegetaties.
    • Helder water met goede waterkwaliteit en een hoog voedselaanbod (jonge vis, ongewervelden, amfibieën)
    • Voldoende rust, 40 - 60 % van de oeverzone jaarrond vrij van verstoring is en uitbreiding tot 75% tijdens het broedseizoen.
    • Herstel van de laagveenzones en kwelgebieden in Heerbroek en noordelijke meerlob (herstel 7140, 7230,6230 en 6430).
    soort
  • Woudaap
    Vinne, Zoutleeuw
    Woudaap
    Populatiedoelstelling

    Actueel: 0-2 broedparen
    Doel: Vinne: 2–4 broedparen. Er is geen extra oppervlakte leefgebied nodig. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen inzake het leefgebied worden volledig gedekt door de doelen voor Roerdomp.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Gedekt met de kwaliteitsdoelstellingen voor Roerdomp en 3150.

    soort
  • Zwarte stern
    Vinne, Zoutleeuw
    Zwarte stern
    Populatiedoelstelling

    Actueel : Het Vinne : broedpogingen, pleistergebied. Geen populatiedoel.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering 3150 Vinne met > 10 % open water en > 10 % drijvende waterplanten en aansluitend op het wateroppervlak open, kruidenrijke vegetaties (> 20 %). Voldoende rust, 40-60 % van de oeverzone jaarrond vrij van verstoring is en uitbreiding tot 75% tijdens het broedseizoen.

    soort

Planten en dieren

De verscheidenheid aan bossen, het glooiende landschap met bijzondere graslanden, de valleigebieden en de kleine landschapselementen zorgen voor een enorme soortenrijkdom. De Bechsteins vleermuis, ook wel langoorvleermuis genoemd, is zonder twijfel dé ambassadeur van de oude bossen. Daarnaast zijn ook de eikelmuis, de oehoe, het vliegend hert en de wielewaal in de bossen aanwezig. De kalkrijke graslanden herbergen dan weer soorten als vroedmeesterpad, mannetjesorchis, klaverblauwtje, karwijselie en de talrijke wasplaten (de orchideeën onder de paddenstoelen). In sommige deelgebieden liggen deels leefgebieden van de hamster en van de grauwe kiekendief, stuk voor stuk juweeltjes in deze schatkamer vol leven.

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Haspengouw
/gebied/haspengouw
Gebied Referentie
haspengouw
ID
4
BE2200038