Zoeken
Een wijziging van het natuurdecreet van juli 2014 omvat onder andere de inzet van een nieuw en globaal concept van beheerplannen: het natuurbeheerplan. Dit natuurbeheerplan vervangt de vroegere bos- en natuurbeheerplannen.
De regels moeten verder vastgelegd worden in drie Besluiten van de Vlaamse Regering (BVR): BVR natuurbeheerplannen en reservaten, BVR criteria geïntegreerd natuurbeheer en BVR subsidies. De goedkeuring van deze BVR worden momenteel voorbereid.
In afwachting van het in voege treden van deze besluiten stimuleert het ANB al ruim een jaar om beheerplannen voortaan volgens dit nieuwe concept uit te werken. Alle info hierover en over de overgangsmaatregelen vind je op de ANB-website.
(http://www.natuurenbos.be/beleid-wetgeving/natuurbeheer/beheerplan/het-n...)
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de habitattypische soorten en de Europees te beschermen soorten. Habitattypische soorten zijn soorten die kenmerkend zijn voor één of meerdere habitattypes. Voor deze soorten zijn er geen expliciete doelen, gezien zij zullen ‘meeliften’ met de habitatdoelen. Op Vlaams niveau moeten ze wel in een goede staat van instandhouding zijn. Als dat niet zo is, kan het overeenkomstig habitat niet beschouwd worden als ‘in goede staat’. Dit betekent dus dat ook met deze soorten voldoende rekening moet worden gehouden.
Voor de Europees te beschermen soorten zijn er specifieke doelen opgesteld - natuurdoelen voor soorten. Om deze doelen te halen, moet er voldoende leefgebied voor deze soorten bestaan. Naast het behoud en de bescherming van het bestaande leefgebied, moet er voor heel wat soorten, ook leefgebied bij gecreëerd worden. Vaak valt dit leefgebied samen met habitat, maar voor een aantal soorten bestaat het leefgebied ook uit niet-habitat. Dit extra leefgebied moet via soortbeschermingsmaatregelen gecreëerd worden. Om hieraan al gedeeltelijk tegemoet te komen, worden binnen het zoekzonemodel voor vier soorten (porseleinhoen, roerdomp, grauwe klauwier en kwartelkoning) zones afgebakend waarbinnen in een latere fase leefgebied kan gecreëerd worden. In deze fase wordt voor soorten nog niet met een zoekzone gewerkt.
Voor een aantal soorten is het ook nodig om verbindingen te voorzien tussen leefgebiedsdelen om een duurzame populatie te verzekeren. Deze verbindingen bestaan niet noodzakelijk uit habitat en kunnen ook buiten een speciale beschermingszone (SBZ) liggen. De realisatie van zulke verbindingen is opgenomen in de prioritaire inspanningen in de specifieke instandhoudingsdoelstellingenbesluiten (S-IHD). Het instrument om ze te realiseren zijn de soortenbeschermingsprogramma's.
Tot de sterkste schouders behoren niet enkel het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en Natuurpunt, maar ook andere openbare besturen (zoals steden en gemeenten, provincies) en de andere terreinbeherende verenigingen (zoals vzw Durme, Limburgs Landschap, Lila, Orchis).
Voor de managementplannen 1.1 worden enkel de beheerplannen van de sterkste schouders gescreend. In een volgende fase - de voorbereiding van de managementplannen 1.2 - zullen ook de (bos)beheerplannen van privé-eigenaars gescreend worden en zal aan hen gevraagd worden of ze de Europese natuurdoelen mee willen realiseren. Indien ja, dan wordt het beheerplan meteen aangepast of wordt een overeenkomst gesloten tussen het ANB en de eigenaar, waarin de eigenaar zich engageert om binnen een periode van drie jaar een natuurbeheerplan op te maken.
De zoekzones worden gevrijwaard om de instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszone (natuurdecreet art 2 70°) optimaal te plaatsen. Zoekzones geven dus per habitat een concreet ruimtelijk kader waaraan vergunningsaanvragen getoetst worden. Bij de voortoets en bij de passende beoordeling wordt dus gekeken naar de gevolgen inzake hinder en milieudruk die kan ontstaan door een te vergunnen activiteit binnen de volledige zoekzone. Ook al is er nog geen habitat echt aanwezig in die zone. Bedoeling is immers om de zoekzones te vrijwaren van te sterke hinder om de ontwikkelingskansen van een habitat niet te hypothekeren.
Dit verhindert niet dat er voortdurend maatregelen moeten worden genomen als dat noodzakelijk is om verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de Europees te beschermen habitats, hun soorten en hun leefgebieden te vermijden of te beëindigen (natuurdecreet art 50septies§2).
We begrijpen dat het opstellen van een beheerplan grote inspanningen vergt, zeker voor een individuele eigenaar. Daarom stimuleren we de opmaak van gezamenlijke beheerplannen. Die hebben verschillende voordelen: er wordt één visie voor het gebied opgesteld, het beheer wordt op elkaar afgestemd en de relatieve kost is lager door schaalvoordelen. Het ANB kan ondersteuning bieden bij de opmaak van beheerplannen. Er bestaan ook organisaties zolas de bosroepen die een ondersteunende en coördinerende rol kunnen spelen bij opmaak en uitvoering van dergelijke beheerplannen.
Uit de evaluatie van de bestaande beheerplannen blijkt dat er twee scenario’s mogelijk zijn:
A) Er zijn geen wijzigingen nodig: het bestaande beheerplan geldt als natuurbeheerplan vanaf de datum vermeld in het evaluatieverslag. Dat verslag is het bewijs dat het bestaande plan kan fungeren als natuurbeheerplan. Die beslissing van het ANB gaat gepaard met aanpassingen van termen (zoals bepaling van de natuurstreefbeelden) zodat vanaf dan de nieuwe subsidies kunnen worden ingezet.
B) Er zijn wel wijzigingen of aanvullingen nodig: het aangepaste beheerplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het ANB. Na goedkeuring geldt het als natuurbeheerplan (en treedt de nieuwe subsidieregeling in werking).
Als de wijzigingen of aanvullingen beperkt zijn, vallen die onder de klassieke evaluatie van het beheerplan en zijn ze dus ten laste van de beheerder.
Bij grote aanpassingen, zoals het wijzigen van de beheervisie (bijvoorbeeld bos wordt omgevormd tot heide, grasland moet evolueren tot elzenbroekbos… ) wordt er een nieuw beheerplan opgesteld dat de volledige goedkeuringsprocedure moet doorlopen. Voor het opmaken van een nieuw beheerplan kan de beheerder subsidies aanvragen bij het ANB.
Het Bosdecreet omschrijft ‘ontbossing’ als volgt: iedere handeling waardoor het bos geheel of gedeeltelijk verdwijnt en aan de grond een andere bestemming of gebruik wordt gegeven.
Toch bestaat in de praktijk nog verwarring tussen het kappen van bomen in een bos en een ontbossing. Om bomen te kappen voor het beheer van bos is een kapmachtiging of een beheerplan vereist. Een kapping, zoals vergund via een beheerplan, mag nooit tot ontbossing leiden. Daarom wordt een machtiging voor kaalslag (het kappen van alle bomen op een perceel of een deel van het perceel) alleen verleend onder de voorwaarde van herbebossing. In een beheerplan moet voor elke voorziene kaalkap aangegeven zijn wanneer en op welke manier zal worden herbebost.
Ontbossing is dus in principe verboden. Een uitzondering vormen ontbossingen in functie van het realiseren van Europese natuurdoelen, vastgesteld voor een speciale beschermingszone (SBZ) of voor beschermde soorten op grond van het natuurdecreet. Deze moeten niet gecompenseerd worden als daarvoor een goedgekeurd bosbeheerplan, een beheerplan voor een bosreservaat of een beheerplan voor een natuurreservaat (later het natuurbeheerplan) werd opgemaakt. Dat is voorzien in het bosdecreet. Zo wil men de realisatie van de Europese topnatuur vergemakkelijken.
De weg zelf heeft geen impact op de naburige SBZ’s, maar het verkeer dat er over rijdt wel. De impact van verkeer werd in kaart gebracht in de geactualiseerde versie van het impactrapport dat beschikbaar is op de website van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO): https://www.inbo.be/nl/thema/milieu/vermesting
In Vlaanderen komen 47 te beschermen habitattypes op grond van de Habitatrichtlijn voor. Bovendien komen er 109 plant- en diersoorten voor waarvoor een instandhoudingsbeleid moet uitgewerkt worden. Samen vereisen die ongeveer 100.000 ha ‘natuur’. Een deel van die natuur bestaat al en moet enkel verder beheerd of beter beheerd worden.
Anders dan in veel andere Europese lidstaten gaat het echter voor een belangrijk deel om oppervlaktes die bijkomend gecreëerd moeten worden, door omvorming van natuur die geen Europese bescherming geniet of van andere landgebruiken. Dat is te wijten aan de sterke versnippering van het landgebruik in Vlaanderen, waardoor individuele habitatvlekken vaak te klein zijn om lokaal naar een gunstige staat van instandhouding te kunnen evolueren.
Afgerond zal ongeveer 100.000 hectare moeten bijdragen aan de gunstige staat van de habitattypes, met een verhouding 55/45 tussen bestaand en nieuw habitat. Daarnaast komen binnen en buiten het Natura 2000-netwerk nog eens 25.000 hectare verspreide habitatsnippers voor. Die zijn en blijven te klein om bij te dragen tot de gunstige staat van instandhouding. Voor de leefgebieden van Europees beschermde soorten is bovenop de uitbreiding aan habitats nog een uitbreiding met 4000 à 7000 hectare aan regionaal belangrijke biotopen vereist.
Ja. De bescherming van de niet-Europese soorten en leefgebieden wijzigt niet. Ook blijven de bestaande gebieden buiten de Natura 2000-zones beheerd zoals voorheen. Ook blijft 15% van het aankoopbudget van het Agentschap voor Natuur en Bos, en 25% van het aankoopbudget van terreinbeherende verenigingen beschikbaar voor niet-Europese natuur. De Vlaamse natuur zal bovendien meeliften op de realisatie van de Europese natuurdoelen.