Fortengordels
Algemene info
Dit gebied maakt deel uit van de historische fortengordels rond Antwerpen met in totaal 36 forten en 12 schansen. De binnenste fortengordel ligt net ten zuiden en oosten van de stadskern van Antwerpen, de buitenste gordel is gelegen op 12 tot 18 kilometer van de stadskern en valt gedeeltelijk in Oost-Vlaanderen. De meeste forten zijn niet meer in militair gebruik maar hebben een natuur-, recreatieve of cultuurhistorische functie.
De meeste forten zijn in handen van openbare besturen. Andere zijn in privébezit. Ook het ministerie van Defensie bezit nog enkele forten. Fort Steendorp, fort 7 en schans Smoutakker worden beheerd als natuurgebied. In bijna alle andere forten zijn delen in beheer van Natuurpunt. Heel wat verenigingen vinden hun onderkomen op of in het fort en in veel fortgrachten wordt gevist. Het unieke militaire erfgoed trekt ook heel wat liefhebbers aan. De grootste en bekendste militaire erfgoedvereniging actief rond de fortengordels is het Vlaams Vestingbouwkundig Centrum Simon Stevin.
Antwerpen (2000), Borsbeek (2150), Edegem (2650), Kapellen (2950), Mortsel (2640), Ranst (2520), Schoten (2900), Stabroek (2940), Wommelgem (2160), Bornem (2880), Duffel (2570), Lier (2500), Mechelen (2800), Nijlen (2560), Puurs (2870), Sint Katelijne Waver (2860), Beveren Waas (9120), Temse (9140)
Inspanningen
In de forten zijn maatregelen nodig om de juiste temperatuur, vochtigheid en rust te garanderen voor vleermuizen. De opmaak van een zoneringsplan per fort schept duidelijkheid over de belangrijke zones voor vleermuizen. Een natuurbeheer van bos, hooiland en heide zorgt voor meer oude, holle bomen, planten en dieren. De kwaliteit van de fortgrachten moet worden verbeterd door in te grijpen bij onnatuurlijke visstand en door het verwijderen van invasieve exoten. De aanplanting van houtkanten en bomenrijen in de omgeving moet een netwerk vormen waarlangs vleermuizen zich kunnen verplaatsen.
Aangepast beheer fortdomeinen en Orchis als habitat voor habitatrichtlijnsoorten
Op de bovengrondse delen worden de open zones zoveel mogelijk natuurgericht beheerd. Het is belangrijk dat er goed jachtgebied in de buurt van overwinteringszones ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen. Dit houdt onder meer in: behoud van boszones en houtkanten, behoud van oude bomen (buiten de zones waar deze stabiliteitsproblemen kunnen veroorzaken), behoud van muurvegetaties, evenwichtig visstandsbeheer in fortgrachten, …
Een goede verbinding van de forten met de omgeving is essentieel voor de vleermuizen om de verblijfplaatsen in de forten te kunnen bereiken. Dit betekent dat lineaire groene landschapselementen op de fortdomeinen moeten worden behouden of hersteld en dat er geen bijkomende barrières (ook niet van lichtpollutie) mogen worden gecreëerd. Tevens is het belangrijk dat KLE’s zoals dreven, opgaande elementen, … op het fortdomein in stand gehouden en versterkt worden.
Het bereiken van een goede habitatstructuur voor de fortgrachten (i.e. habitattype 3150) en boselementen (i.e. habitattypes 9120/9190 en 9160) zorgt ervoor dat er op de fortdomeinen meer geschikt habitat voor de vleermuissoorten ter beschikking komt. Daarnaast is dit ook belangrijk voor habitatrichtlijnsoorten als Kleine modderkruiper en Kamsalamander. Voor het HT 3150 betreft het vooral het fort Ertbrand, fort Schoten, fort Walem en fort Duffel. Voor de boshabitats betreft het vooral het fort Lier (9120/9190), fort Schoten (9120/9190), fort 5 (9120/9190), fort 7 (9120/9190), fort 2 (9160) en Orchis (91E0).
Bereiken van kwaliteitsvolle overwintering- en zwermplaatsen voor watervleermuis, Franjestaart, Brandt en Baardvleermuis
Naast bovenstaande forten hebben in het habitatrichtlijngebied onderstaande forten en schans een belangrijke functie voor Watervleermuis, Franjestaart, Brandt- en Baardvleermuis. Inspanningen voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding voor deze soorten worden prioritair in deze - én de hierboven genoemde - forten en schans gerealiseerd. Deze forten, schans en de hierboven beschreven forten moeten in een goede staat van instandhouding gebracht worden.
Het gaat met name om de volgende forten:
- fort 7 – Wilrijk (ANB, Stad Antwerpen en beheerovereenkomst met Natuurpunt)
- fort Ertbrand (privaat)
- fort Walem (Natuurpunt)
- Schans van Smoutakker (Natuurpunt)
- fort 5 - Edegem (gemeente Edegem en samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente, Gidsen fort 5 en Natuurpunt)
- fort Haasdonk (Ministerie van Defensie, momenteel in openbare verkoop)
- fort 2 – Wommelgem (gemeente Wommelgem)
Inrichtingswerkzaamheden zijn nodig om de kwaliteit van de forten als vleermuizenverblijfplaats tijdens de winter- of zwermperiode te behouden of te verbeteren. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op de bomvrije gebouwen en bovengrondse delen en beperken zich niet noodzakelijk tot de zones die als vleermuizenreservaat aangeduid worden. Prioritair zijn maatregelen die tot een verbetering van het microklimaat leiden en gericht zijn op het vermijden van verstoring. Verder moet ook gedacht worden aan het verbeteren van de toegankelijkheid voor vleermuizen, de ecologische kwaliteit en connectiviteit van het fortdomein door het behouden en versterken van aanwezige boselementen, Kleine Landschaps Elementen en habitattypes zoals HT 3150, 9120/9190 en 91E0.
Bereiken van kwaliteitsvolle overwinterings- en zwermplaatsen voor Ingekorven vleermuis en Meervleermuis
Het fort Steendorp (ANB) verkeert in een goede tot uitstekende staat van instandhouding. Dit fort moet in een goede staat van instandhouding gehouden worden.
Om een duurzame bescherming van de vleermuispopulaties te garanderen moeten op korte termijn maatregelen genomen worden. Ingekorven vleermuis en Meervleermuis zijn zeer veeleisende soorten. In de forten waar er momenteel een overwinterings- of zwermpopulatie van deze soorten voorkomt, moeten er geschikte verblijfplaatsen gecreëerd worden, afgestemd op de eisen van deze soorten. Hiervoor kan, afhankelijk van de situatie op het fortdomein, zowel buffering, zonering als effectieve inrichting noodzakelijk zijn. Het gaat met name over de forten:
- fort 3 - Borsbeek (gemeente Borsbeek en beheerovereenkomst voor Oostelijk deel met Natuurpunt),
- fort Schoten (NAVO),
- fort Kessel (Gemeente Nijlen en samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente, Gidsenwerking fort Kessel, Natuurpunt Beheer en ANB),
- fort Lier (Stad Lier),
- fort Liezele (Puurs en beheerovereenkomst met Natuurpunt),
- fort Broechem (Ministerie van Defensie),
- fort Koningshooikt (privaat),
- fort Steendorp (ANB),
- fort Kapellen (Ministerie van Defensie) ,
- fort Bornem (privaat en beheerovereenkomst met Natuurpunt) ,
- fort Duffel (Kempisch Landschap).
Deze forten moeten in een goede staat van instandhouding gebracht worden voor deze en andere voorkomende vleermuizensoorten zodat voldoende kwalitatieve winter- en zwermverblijfplaats ontstaan.
Inrichtingswerkzaamheden zijn nodig om de kwaliteit van de forten als vleermuizenverblijfplaats tijdens de winter- of zwermperiode te behouden of te verbeteren. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op de ondergrondse en bovengrondse delen en beperken zich niet noodzakelijk tot de zones die als vleermuizenreservaat aangeduid worden. Prioritair zijn maatregelen die tot een verbetering van het microklimaat leiden en gericht zijn op het vermijden van verstoring. Verder moet ook gedacht worden aan het verbeteren van de toegankelijkheid voor vleermuizen, de ecologische kwaliteit en connectiviteit van het fortdomein door het behouden en versterken van aanwezige boselementen, Kleine Landschaps Elementen en habitattypes zoals HT 3150, 9120/9190 en 91E0.
Zoneringsplan voor alle forten
Met het oog op het vrijwaren van de voor vleermuizen belangrijke zones (winter, zwerm maar ook zomerkolonies) is de doelstelling dat voor elk fort en schans een objectieve zonering wordt opgesteld die aangeeft welke zones potentieel belangrijk, belangrijk tot zeer belangrijk zijn voor vleermuizen, welke zones niet belangrijk zijn en zones waarvan het belang m.b.t. vleermuizen op dit ogenblik niet gekend is. Aan deze zonering wordt een functie gekoppeld, alsook een beheer, toegankelijkheidsregeling en de mogelijkheden voor medegebruik. Dit dient te worden vastgelegd in een beheerplan dat per fort gedetailleerd en wetenschappelijk onderbouwd wordt uitgewerkt. Deze aanpak biedt duidelijkheid, maar ook zekerheid aan alle gebruikers. Zo krijgen de potentieel belangrijke, belangrijk en zeer belangrijke zones een hoofdfunctie natuur en kunnen de niet belangrijke zones ingenomen worden voor andere functies mits de activiteiten of initiatieven geen negatieve impact hebben op de vleermuizen in de andere zones. Deze prioriteit geldt voor alle forten en schans, dus zowel de hierboven vermelde als volgende forten:
- fort Stabroek (privaat)
- fort Liefkenshoek (gemeente Beveren): dit fort is wel in eigendom van een (lokale) overheid, maar de potenties zijn beperkt.
De wijze waarop dit zoneringsplan kan opgemaakt worden, wordt weergegeven in Bijlage 10.
Specifieke natuurdoelen
De focus ligt op kwaliteitsverbetering van de leefgebieden voor vleermuizen. Verstoring is vaak een probleem, want vleermuizen houden van rust. Verlichting, wijzigingen in temperatuur en luchtvochtigheid, betreding, restauratie … vormen dus een reële bedreiging. De grachten zijn belangrijk voor de kleine modderkruiper en de kamsalamander en als jachtgebied voor vleermuizen. Met het juiste beheer groeien ze uit tot waterpartijen met een rijke water- en oevervegetatie. De bossen kunnen via aangepast beheer evolueren naar streekeigen bos met voldoende oude, holle bomen en dood hout.
Binnen de begrenzing van de forten zijn veelal zones met nog vrij jong bos aanwezig. Een deel van dit bos werd aangeplant maar meestal bestaat het uit spontaan ontwikkeld bos. Bos in en rond de fortdomeinen is belangrijk als buffering maar is ook belangrijk als jachtgebied en verbindingsgebied voor heel wat soorten vleermuizen. Verder bieden holle bomen kansen voor zomerkolonies, zwermverblijf of overwinteringsplaats voor onder meer Watervleermuis, Grootoorvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Voor heel wat soorten is het trouwens interessant dat zomer - en winterverblijf dicht bij elkaar liggen en dat er goed jachtgebied in de buurt van wintergebied ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen.
Opgaande groene lineaire landschapselementen en waterlopen zijn essentieel in kerngebieden van vleermuizen en worden als vliegroutes tussen de verschillende leefgebieden gebruikt. Een voldoende dicht netwerk is nodig zodat vleermuizen zonder belangrijke barrières (infrastructuur, woongebieden, …) tussen het fort en het omliggende landschap kunnen vliegen. Binnen de fortdomeinen bestaan die lijnvormige elementen vooral uit houtkanten langs de fortgrachten en dienen boomrijen en houtkanten in en rond de forten maximaal behouden te blijven en verder te worden ontwikkeld. Anderzijds komen er ook graslanden en heiderelicten op de fortdomeinen voor.
De aanwezige bosfragmenten zijn klein, hebben een lage ouderdom (weinig dikke bomen) en vertonen een te laag aandeel dood hout. Hierdoor is de effectieve waarde voor de aanwezige vleermuissoorten beperkt. Ook de aanwezige landschapselementen zoals graslanden en heiderelicten hebben een lage structuurkwaliteit en soortenrijkdom.
Binnen de fortdomeinen wordt gestreefd naar het behoud van de boszones met maximaal behoud van oude bomen. Om stabiliteitsproblemen te vermijden, focust dit behoud van oude bomen zich vooral buiten de zones met ondergrondse delen. Om structuurrijke boszones te kunnen ontwikkelen, die interessant zijn als jachthabitat voor bosgebonden soorten als onder meer Baard/Brandts vleermuis, worden inheemse bossen tot doel gesteld. De bestrijding van oude Amerikaanse eiken (en andere oude invasieve uitheemse boomsoorten) moet omzichtig aangepakt worden, aangezien door het systematisch bestrijden van deze boomsoort, een belangrijk deel van de geschikte koloniebomen kan verdwijnen of de aanwezige dieren gedood worden.
Nagenoeg alle forten zijn omgeven met een fortgracht. Deze fortgrachten zijn vrij breed en diep en hebben veelal sterk afhellende oevers. Deze brede grachten zijn belangrijk als jachtgebied voor meer watergebonden vleermuissoorten als Water- en Meervleermuis. Ook voor andere soorten als Ruige dwergvleermuis, Franjestaart, Gewone dwergvleermuis, Rosse vleermuis,... is de aanwezigheid van water – met bij voorkeur aanwezigheid van oevervegetatie en/of struwelen of bos) – in hun jachtgebied aantrekkelijk. Daarnaast zijn er potenties voor twee bijlagesoorten (Kamsalamander en Kleine modderkruiper) in het habitatrichtlijngebied. Beide soorten kunnen mee profiteren van de uitbreidingsdoelstellingen voor het habitattype 3150. Tenslotte zijn er ook interessante vegetaties aanwezig met zeldzamere soorten als onder meer Groot blaasjeskruid in de omwalling van de Schans van Smoutakker.
Het dichtgroeien van de grachten met bv. invasieve exoten is nefast en dus een knelpunt voor jagende Water- en Meervleermuizen. Soms is het andere uiterste een knelpunt namelijk de afwezigheid of een zeer beperkt voorkomen van water- en oevervegetatie in heel wat grachten als gevolg van de diepte, een onevenwichtig visbestand (verbraseming),…
Doelstelling zijn ecologisch waardevolle grachtensystemen met een zo natuurlijk mogelijke oevervegetatie en een zo natuurlijk mogelijk visbestand, dit echter zonder de generieke historische karakteristieken van deze gegraven grachten (m.b.t. profiel, vorm) geweld aan te doen. Wanneer invulling gegeven wordt aan deze doelstelling zullen ook watergebonden broedvogels, amfibieën en invertebraten (libellen, …) hierop meeliften. In een aantal gevallen betreft het tevens Europees beschermde soorten waaronder de Vogelrichtlijnsoort IJsvogel en de habitatrichtlijnsoort Kleine modderkruiper.
De forten (en één schans) vormen de belangrijkste elementen binnen het gebied. In deze forten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april enkele duizenden vleermuizen van 12 verschillende soorten. Ook in de zomerperiode zijn de objecten van belang als zwermplaats en zomerverblijfplaats (kraamkolonies en zomerverblijfplaats).
In de volledige Antwerpse fortengordels worden tot ongeveer 6.800 overwinterende vleermuizen geteld. In de hier besproken 19 forten en één schans worden er tot ongeveer 4.300 geteld. Het werkelijke aantal overwinterende dieren ligt door de zoekfout (t.g.v. onbereikbare zones, diepe spleten, …) voor overwinteringsobjecten als forten hoogstwaarschijnlijk tussen de 30 à 50% hoger dan het getelde aantal (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007). Meer dan de helft van de jaarlijks getelde vleermuizen die overwinteren in forten, groeven en andere ondergrondse objecten (± 11.500 dieren in heel Vlaanderen) worden waargenomen in de fortengordels rond Antwerpen (hele gordel dus ook buiten SBZ). Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn deze fortengordels van Europees belang (ter illustratie: in geheel Nederland worden er jaarlijks ongeveer 13.000 overwinterende dieren geteld (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007)).
De forten zijn niet alleen bijzonder belangrijk als overwinteringsplaats voor vleermuizen; buiten het winterseizoen zijn ze ook essentieel als zwermplaats en zijn ze belangrijk als zomerkolonieplaats (zowel kraamkolonies als zomerverblijfplaatsen). Verstoring door recreatieve activiteiten en slechte omgevingsomstandigheden door niet goed uitgevoerde restauratiewerken zijn knelpunten voor vleermuizen. Concreet worden dergelijke problemen vastgesteld voor o.a. fort 2, fort Bornem en fort Liezele met als gevolg een belangrijke verstoring van de overwinteringsplekken en hoogstwaarschijnlijk ook van het zwermgedrag. Knelpunt kan ook zijn dat bepaalde forten op zeer lange termijn dreigen te vervallen en zo niet enkel als cultuurhistorisch object maar ook als verblijfplaats voor vleermuizen (winter en zwerm) dreigen te verdwijnen. Concreet zal vooral de monitoring bemoeilijkt worden.
Het SBZ Historische fortengordels rond Antwerpen is essentieel voor de goede staat van instandhouding van de besproken vleermuissoorten. Door het groot aantal forten, schansen en bunkers en de connectiviteit die bestaat tussen de verschillende objecten overstijgt het belang van het geheel van het SBZ (voortplanting, genenuitwisseling..) de waarde van de som van de individuele objecten. Ook de kwetsbaarheid van het geheel van de populaties daalt met het grote aanbod van stabiele overwinteringsplaatsen indien er een goede connectiviteit bestaat tussen de verschillende overwinteringsplaatsen. Bovendien sluiten de forten in het SBZ aan bij forten in andere habitatrichtlijngebieden (fort Oelegem, fort Brasschaat en Schans van Schilde) en bij niet aangemelde forten (o.a. fort ‘s Gravenwezel, fort 8, fort Midzelen, fort 4, fort 6, Schans Bosbeek, Schans Dorpveld, …) en bunkers.
Aangezien momenteel grosso modo 50% van de getelde populatie vleermuizen in het grotere netwerk van de fortengordels geteld wordt, kan algemeen gesteld worden dat de doelstelling voor het volledige netwerk moet bestaan uit 50% van een Vlaamse overwinteringspopulatie waarvoor de goede staat van instandhouding voor het populatiecriterium uit de LSVI-tabellen [*] (Adriaens et al. 2008 ) bereikt wordt voor de besproken vleermuizen. Specifiek komt dit neer op een overwinteringspopulatie van 4000 Watervleermuizen, 2000 Brandt/Baard-vleermuizen, 1600 Franjestaarten, 750 Ingekorven vleermuizen en 50 Meervleermuizen.
Deze aantallen kunnen – omwille van een aantal redenen – niet gespecificeerd worden naar aantallen voor het habitatrichtlijngebied of per deelgebied. Zo omvat het habitatrichtlijngebied niet alle forten van het netwerk waarin vleermuizen voorkomen. Daarnaast is het ook belangrijk te vermelden dat de verspreiding van de vleermuizen over de forten kan variëren over de jaren. De verwachte aantallen zwermende en overwinterende vleermuizen in het SBZ hangen bovendien af van een groot aantal variabelen buiten het habitatrichtlijngebied (kwaliteit foerageergebieden, aanwezigheid en/of verstoring van migratieroutes, populatiegroottes in het buitenland, … ). Hierdoor is het niet mogelijk om effectieve overwinteringspopulaties te voorspellen.
Uit voorgaande blijkt dat de doelstellingen voor dit habitatrichtlijngebied zich dus niet kunnen beperken tot aantaldoelstellingen voor vleermuissoorten binnen het SBZ-H of een bepaald deelgebied op zich.
De doelstellingen kunnen beter geformuleerd worden als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinterings- en zwermhabitats (i.e. forten) gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de forten als vleermuisverblijfplaats wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen volgende ranges noodzakelijk:
- zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
- natte en koudere zones met constante temperatuur rond de 5°C;
- natte en warmere zones met temperatuur tussen de 7°C tot 11°C.
Doelstelling is ook dat de nodige rust wordt geboden aan de vleermuispopulaties. Daarom is het voor een goede staat van instandhouding cruciaal dat belangrijke winterverblijfzones en aanpalende delen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en zwermzones tijdens de zwermperiode (van 1 augustus tot 30 september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). In geval dat het voorkomen van zeer zeldzame overwinterende soorten, of zomerkolonies van bepaalde soorten gekend zijn, kan deze periode worden uitgebreid (bv. overwinterende Ingekorven vleermuizen: verblijfplaatsen ontoegankelijk van 15 augustus tot 15 mei; zomerkolonie in een fort: kolonieperiode ontoegankelijk).
[*] In de LSVI tabellen wordt voor de verschillende vleermuissoorten een totale overwinteringspopulatie tot doel gesteld. Bovenstaande redenering stelt dat de fortengordel hiervan minstens 50% moet verzekeren.
Bossen, graslanden en Kleine landschapselementen
details ...
Binnen de begrenzing van de forten zijn veelal zones met nog vrij jong bos aanwezig. Een deel van dit bos werd aangeplant maar meestal bestaat het uit spontaan ontwikkeld bos. Bos in en rond de fortdomeinen is belangrijk als buffering maar is ook belangrijk als jachtgebied en verbindingsgebied voor heel wat soorten vleermuizen. Verder bieden holle bomen kansen voor zomerkolonies, zwermverblijf of overwinteringsplaats voor onder meer Watervleermuis, Grootoorvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Voor heel wat soorten is het trouwens interessant dat zomer - en winterverblijf dicht bij elkaar liggen en dat er goed jachtgebied in de buurt van wintergebied ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen.
Opgaande groene lineaire landschapselementen en waterlopen zijn essentieel in kerngebieden van vleermuizen en worden als vliegroutes tussen de verschillende leefgebieden gebruikt. Een voldoende dicht netwerk is nodig zodat vleermuizen zonder belangrijke barrières (infrastructuur, woongebieden, …) tussen het fort en het omliggende landschap kunnen vliegen. Binnen de fortdomeinen bestaan die lijnvormige elementen vooral uit houtkanten langs de fortgrachten en dienen boomrijen en houtkanten in en rond de forten maximaal behouden te blijven en verder te worden ontwikkeld. Anderzijds komen er ook graslanden en heiderelicten op de fortdomeinen voor.
De aanwezige bosfragmenten zijn klein, hebben een lage ouderdom (weinig dikke bomen) en vertonen een te laag aandeel dood hout. Hierdoor is de effectieve waarde voor de aanwezige vleermuissoorten beperkt. Ook de aanwezige landschapselementen zoals graslanden en heiderelicten hebben een lage structuurkwaliteit en soortenrijkdom.
Binnen de fortdomeinen wordt gestreefd naar het behoud van de boszones met maximaal behoud van oude bomen. Om stabiliteitsproblemen te vermijden, focust dit behoud van oude bomen zich vooral buiten de zones met ondergrondse delen. Om structuurrijke boszones te kunnen ontwikkelen, die interessant zijn als jachthabitat voor bosgebonden soorten als onder meer Baard/Brandts vleermuis, worden inheemse bossen tot doel gesteld. De bestrijding van oude Amerikaanse eiken (en andere oude invasieve uitheemse boomsoorten) moet omzichtig aangepakt worden, aangezien door het systematisch bestrijden van deze boomsoort, een belangrijk deel van de geschikte koloniebomen kan verdwijnen of de aanwezige dieren gedood worden.
Habitat - Bossen, graslanden en Kleine landschapselementen
-
Droge heide (4030)
Binnen de begrenzing van de forten zijn veelal zones met nog vrij jong bos aanwezig. Een deel van dit bos werd aangeplant maar meestal bestaat het uit spontaan ontwikkeld bos. Bos in en rond de fortdomeinen is belangrijk als buffering maar is ook belangrijk als jachtgebied en verbindingsgebied voor heel wat soorten vleermuizen. Verder bieden holle bomen kansen voor zomerkolonies, zwermverblijf of overwinteringsplaats voor onder meer Watervleermuis, Grootoorvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Voor heel wat soorten is het trouwens interessant dat zomer - en winterverblijf dicht bij elkaar liggen en dat er goed jachtgebied in de buurt van wintergebied ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen.
Opgaande groene lineaire landschapselementen en waterlopen zijn essentieel in kerngebieden van vleermuizen en worden als vliegroutes tussen de verschillende leefgebieden gebruikt. Een voldoende dicht netwerk is nodig zodat vleermuizen zonder belangrijke barrières (infrastructuur, woongebieden, …) tussen het fort en het omliggende landschap kunnen vliegen. Binnen de fortdomeinen bestaan die lijnvormige elementen vooral uit houtkanten langs de fortgrachten en dienen boomrijen en houtkanten in en rond de forten maximaal behouden te blijven en verder te worden ontwikkeld. Anderzijds komen er ook graslanden en heiderelicten op de fortdomeinen voor.
De aanwezige bosfragmenten zijn klein, hebben een lage ouderdom (weinig dikke bomen) en vertonen een te laag aandeel dood hout. Hierdoor is de effectieve waarde voor de aanwezige vleermuissoorten beperkt. Ook de aanwezige landschapselementen zoals graslanden en heiderelicten hebben een lage structuurkwaliteit en soortenrijkdom.
Binnen de fortdomeinen wordt gestreefd naar het behoud van de boszones met maximaal behoud van oude bomen. Om stabiliteitsproblemen te vermijden, focust dit behoud van oude bomen zich vooral buiten de zones met ondergrondse delen. Om structuurrijke boszones te kunnen ontwikkelen, die interessant zijn als jachthabitat voor bosgebonden soorten als onder meer Baard/Brandts vleermuis, worden inheemse bossen tot doel gesteld. De bestrijding van oude Amerikaanse eiken (en andere oude invasieve uitheemse boomsoorten) moet omzichtig aangepakt worden, aangezien door het systematisch bestrijden van deze boomsoort, een belangrijk deel van de geschikte koloniebomen kan verdwijnen of de aanwezige dieren gedood worden.
habitattype_naamDroge heide (4030)Bossen, graslanden en Kleine landschapselementen4030 - Droge Europese heidehabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Binnen de begrenzing van de forten zijn veelal zones met nog vrij jong bos aanwezig. Een deel van dit bos werd aangeplant maar meestal bestaat het uit spontaan ontwikkeld bos. Bos in en rond de fortdomeinen is belangrijk als buffering maar is ook belangrijk als jachtgebied en verbindingsgebied voor heel wat soorten vleermuizen. Verder bieden holle bomen kansen voor zomerkolonies, zwermverblijf of overwinteringsplaats voor onder meer Watervleermuis, Grootoorvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Voor heel wat soorten is het trouwens interessant dat zomer - en winterverblijf dicht bij elkaar liggen en dat er goed jachtgebied in de buurt van wintergebied ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen.
Opgaande groene lineaire landschapselementen en waterlopen zijn essentieel in kerngebieden van vleermuizen en worden als vliegroutes tussen de verschillende leefgebieden gebruikt. Een voldoende dicht netwerk is nodig zodat vleermuizen zonder belangrijke barrières (infrastructuur, woongebieden, …) tussen het fort en het omliggende landschap kunnen vliegen. Binnen de fortdomeinen bestaan die lijnvormige elementen vooral uit houtkanten langs de fortgrachten en dienen boomrijen en houtkanten in en rond de forten maximaal behouden te blijven en verder te worden ontwikkeld. Anderzijds komen er ook graslanden en heiderelicten op de fortdomeinen voor.
De aanwezige bosfragmenten zijn klein, hebben een lage ouderdom (weinig dikke bomen) en vertonen een te laag aandeel dood hout. Hierdoor is de effectieve waarde voor de aanwezige vleermuissoorten beperkt. Ook de aanwezige landschapselementen zoals graslanden en heiderelicten hebben een lage structuurkwaliteit en soortenrijkdom.
Binnen de fortdomeinen wordt gestreefd naar het behoud van de boszones met maximaal behoud van oude bomen. Om stabiliteitsproblemen te vermijden, focust dit behoud van oude bomen zich vooral buiten de zones met ondergrondse delen. Om structuurrijke boszones te kunnen ontwikkelen, die interessant zijn als jachthabitat voor bosgebonden soorten als onder meer Baard/Brandts vleermuis, worden inheemse bossen tot doel gesteld. De bestrijding van oude Amerikaanse eiken (en andere oude invasieve uitheemse boomsoorten) moet omzichtig aangepakt worden, aangezien door het systematisch bestrijden van deze boomsoort, een belangrijk deel van de geschikte koloniebomen kan verdwijnen of de aanwezige dieren gedood worden.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Bossen, graslanden en Kleine landschapselementen6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)habitat -
Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
Binnen de begrenzing van de forten zijn veelal zones met nog vrij jong bos aanwezig. Een deel van dit bos werd aangeplant maar meestal bestaat het uit spontaan ontwikkeld bos. Bos in en rond de fortdomeinen is belangrijk als buffering maar is ook belangrijk als jachtgebied en verbindingsgebied voor heel wat soorten vleermuizen. Verder bieden holle bomen kansen voor zomerkolonies, zwermverblijf of overwinteringsplaats voor onder meer Watervleermuis, Grootoorvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Voor heel wat soorten is het trouwens interessant dat zomer - en winterverblijf dicht bij elkaar liggen en dat er goed jachtgebied in de buurt van wintergebied ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen.
Opgaande groene lineaire landschapselementen en waterlopen zijn essentieel in kerngebieden van vleermuizen en worden als vliegroutes tussen de verschillende leefgebieden gebruikt. Een voldoende dicht netwerk is nodig zodat vleermuizen zonder belangrijke barrières (infrastructuur, woongebieden, …) tussen het fort en het omliggende landschap kunnen vliegen. Binnen de fortdomeinen bestaan die lijnvormige elementen vooral uit houtkanten langs de fortgrachten en dienen boomrijen en houtkanten in en rond de forten maximaal behouden te blijven en verder te worden ontwikkeld. Anderzijds komen er ook graslanden en heiderelicten op de fortdomeinen voor.
De aanwezige bosfragmenten zijn klein, hebben een lage ouderdom (weinig dikke bomen) en vertonen een te laag aandeel dood hout. Hierdoor is de effectieve waarde voor de aanwezige vleermuissoorten beperkt. Ook de aanwezige landschapselementen zoals graslanden en heiderelicten hebben een lage structuurkwaliteit en soortenrijkdom.
Binnen de fortdomeinen wordt gestreefd naar het behoud van de boszones met maximaal behoud van oude bomen. Om stabiliteitsproblemen te vermijden, focust dit behoud van oude bomen zich vooral buiten de zones met ondergrondse delen. Om structuurrijke boszones te kunnen ontwikkelen, die interessant zijn als jachthabitat voor bosgebonden soorten als onder meer Baard/Brandts vleermuis, worden inheemse bossen tot doel gesteld. De bestrijding van oude Amerikaanse eiken (en andere oude invasieve uitheemse boomsoorten) moet omzichtig aangepakt worden, aangezien door het systematisch bestrijden van deze boomsoort, een belangrijk deel van de geschikte koloniebomen kan verdwijnen of de aanwezige dieren gedood worden.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)Bossen, graslanden en Kleine landschapselementen9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat -
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Binnen de begrenzing van de forten zijn veelal zones met nog vrij jong bos aanwezig. Een deel van dit bos werd aangeplant maar meestal bestaat het uit spontaan ontwikkeld bos. Bos in en rond de fortdomeinen is belangrijk als buffering maar is ook belangrijk als jachtgebied en verbindingsgebied voor heel wat soorten vleermuizen. Verder bieden holle bomen kansen voor zomerkolonies, zwermverblijf of overwinteringsplaats voor onder meer Watervleermuis, Grootoorvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Voor heel wat soorten is het trouwens interessant dat zomer - en winterverblijf dicht bij elkaar liggen en dat er goed jachtgebied in de buurt van wintergebied ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen.
Opgaande groene lineaire landschapselementen en waterlopen zijn essentieel in kerngebieden van vleermuizen en worden als vliegroutes tussen de verschillende leefgebieden gebruikt. Een voldoende dicht netwerk is nodig zodat vleermuizen zonder belangrijke barrières (infrastructuur, woongebieden, …) tussen het fort en het omliggende landschap kunnen vliegen. Binnen de fortdomeinen bestaan die lijnvormige elementen vooral uit houtkanten langs de fortgrachten en dienen boomrijen en houtkanten in en rond de forten maximaal behouden te blijven en verder te worden ontwikkeld. Anderzijds komen er ook graslanden en heiderelicten op de fortdomeinen voor.
De aanwezige bosfragmenten zijn klein, hebben een lage ouderdom (weinig dikke bomen) en vertonen een te laag aandeel dood hout. Hierdoor is de effectieve waarde voor de aanwezige vleermuissoorten beperkt. Ook de aanwezige landschapselementen zoals graslanden en heiderelicten hebben een lage structuurkwaliteit en soortenrijkdom.
Binnen de fortdomeinen wordt gestreefd naar het behoud van de boszones met maximaal behoud van oude bomen. Om stabiliteitsproblemen te vermijden, focust dit behoud van oude bomen zich vooral buiten de zones met ondergrondse delen. Om structuurrijke boszones te kunnen ontwikkelen, die interessant zijn als jachthabitat voor bosgebonden soorten als onder meer Baard/Brandts vleermuis, worden inheemse bossen tot doel gesteld. De bestrijding van oude Amerikaanse eiken (en andere oude invasieve uitheemse boomsoorten) moet omzichtig aangepakt worden, aangezien door het systematisch bestrijden van deze boomsoort, een belangrijk deel van de geschikte koloniebomen kan verdwijnen of de aanwezige dieren gedood worden.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Bossen, graslanden en Kleine landschapselementen9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Binnen de begrenzing van de forten zijn veelal zones met nog vrij jong bos aanwezig. Een deel van dit bos werd aangeplant maar meestal bestaat het uit spontaan ontwikkeld bos. Bos in en rond de fortdomeinen is belangrijk als buffering maar is ook belangrijk als jachtgebied en verbindingsgebied voor heel wat soorten vleermuizen. Verder bieden holle bomen kansen voor zomerkolonies, zwermverblijf of overwinteringsplaats voor onder meer Watervleermuis, Grootoorvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Voor heel wat soorten is het trouwens interessant dat zomer - en winterverblijf dicht bij elkaar liggen en dat er goed jachtgebied in de buurt van wintergebied ligt om in het najaar vetreserves aan te leggen en in het voorjaar op kracht te komen.
Opgaande groene lineaire landschapselementen en waterlopen zijn essentieel in kerngebieden van vleermuizen en worden als vliegroutes tussen de verschillende leefgebieden gebruikt. Een voldoende dicht netwerk is nodig zodat vleermuizen zonder belangrijke barrières (infrastructuur, woongebieden, …) tussen het fort en het omliggende landschap kunnen vliegen. Binnen de fortdomeinen bestaan die lijnvormige elementen vooral uit houtkanten langs de fortgrachten en dienen boomrijen en houtkanten in en rond de forten maximaal behouden te blijven en verder te worden ontwikkeld. Anderzijds komen er ook graslanden en heiderelicten op de fortdomeinen voor.
De aanwezige bosfragmenten zijn klein, hebben een lage ouderdom (weinig dikke bomen) en vertonen een te laag aandeel dood hout. Hierdoor is de effectieve waarde voor de aanwezige vleermuissoorten beperkt. Ook de aanwezige landschapselementen zoals graslanden en heiderelicten hebben een lage structuurkwaliteit en soortenrijkdom.
Binnen de fortdomeinen wordt gestreefd naar het behoud van de boszones met maximaal behoud van oude bomen. Om stabiliteitsproblemen te vermijden, focust dit behoud van oude bomen zich vooral buiten de zones met ondergrondse delen. Om structuurrijke boszones te kunnen ontwikkelen, die interessant zijn als jachthabitat voor bosgebonden soorten als onder meer Baard/Brandts vleermuis, worden inheemse bossen tot doel gesteld. De bestrijding van oude Amerikaanse eiken (en andere oude invasieve uitheemse boomsoorten) moet omzichtig aangepakt worden, aangezien door het systematisch bestrijden van deze boomsoort, een belangrijk deel van de geschikte koloniebomen kan verdwijnen of de aanwezige dieren gedood worden.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Bossen, graslanden en Kleine landschapselementen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Plassen
details ...
Nagenoeg alle forten zijn omgeven met een fortgracht. Deze fortgrachten zijn vrij breed en diep en hebben veelal sterk afhellende oevers. Deze brede grachten zijn belangrijk als jachtgebied voor meer watergebonden vleermuissoorten als Water- en Meervleermuis. Ook voor andere soorten als Ruige dwergvleermuis, Franjestaart, Gewone dwergvleermuis, Rosse vleermuis,... is de aanwezigheid van water – met bij voorkeur aanwezigheid van oevervegetatie en/of struwelen of bos) – in hun jachtgebied aantrekkelijk. Daarnaast zijn er potenties voor twee bijlagesoorten (Kamsalamander en Kleine modderkruiper) in het habitatrichtlijngebied. Beide soorten kunnen mee profiteren van de uitbreidingsdoelstellingen voor het habitattype 3150. Tenslotte zijn er ook interessante vegetaties aanwezig met zeldzamere soorten als onder meer Groot blaasjeskruid in de omwalling van de Schans van Smoutakker.
Het dichtgroeien van de grachten met bv. invasieve exoten is nefast en dus een knelpunt voor jagende Water- en Meervleermuizen. Soms is het andere uiterste een knelpunt namelijk de afwezigheid of een zeer beperkt voorkomen van water- en oevervegetatie in heel wat grachten als gevolg van de diepte, een onevenwichtig visbestand (verbraseming),…
Doelstelling zijn ecologisch waardevolle grachtensystemen met een zo natuurlijk mogelijke oevervegetatie en een zo natuurlijk mogelijk visbestand, dit echter zonder de generieke historische karakteristieken van deze gegraven grachten (m.b.t. profiel, vorm) geweld aan te doen. Wanneer invulling gegeven wordt aan deze doelstelling zullen ook watergebonden broedvogels, amfibieën en invertebraten (libellen, …) hierop meeliften. In een aantal gevallen betreft het tevens Europees beschermde soorten waaronder de Vogelrichtlijnsoort IJsvogel en de habitatrichtlijnsoort Kleine modderkruiper.
Habitat - Plassen
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Nagenoeg alle forten zijn omgeven met een fortgracht. Deze fortgrachten zijn vrij breed en diep en hebben veelal sterk afhellende oevers. Deze brede grachten zijn belangrijk als jachtgebied voor meer watergebonden vleermuissoorten als Water- en Meervleermuis. Ook voor andere soorten als Ruige dwergvleermuis, Franjestaart, Gewone dwergvleermuis, Rosse vleermuis,... is de aanwezigheid van water – met bij voorkeur aanwezigheid van oevervegetatie en/of struwelen of bos) – in hun jachtgebied aantrekkelijk. Daarnaast zijn er potenties voor twee bijlagesoorten (Kamsalamander en Kleine modderkruiper) in het habitatrichtlijngebied. Beide soorten kunnen mee profiteren van de uitbreidingsdoelstellingen voor het habitattype 3150. Tenslotte zijn er ook interessante vegetaties aanwezig met zeldzamere soorten als onder meer Groot blaasjeskruid in de omwalling van de Schans van Smoutakker.
Het dichtgroeien van de grachten met bv. invasieve exoten is nefast en dus een knelpunt voor jagende Water- en Meervleermuizen. Soms is het andere uiterste een knelpunt namelijk de afwezigheid of een zeer beperkt voorkomen van water- en oevervegetatie in heel wat grachten als gevolg van de diepte, een onevenwichtig visbestand (verbraseming),…
Doelstelling zijn ecologisch waardevolle grachtensystemen met een zo natuurlijk mogelijke oevervegetatie en een zo natuurlijk mogelijk visbestand, dit echter zonder de generieke historische karakteristieken van deze gegraven grachten (m.b.t. profiel, vorm) geweld aan te doen. Wanneer invulling gegeven wordt aan deze doelstelling zullen ook watergebonden broedvogels, amfibieën en invertebraten (libellen, …) hierop meeliften. In een aantal gevallen betreft het tevens Europees beschermde soorten waaronder de Vogelrichtlijnsoort IJsvogel en de habitatrichtlijnsoort Kleine modderkruiper.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Plassen3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat
Soorten - Plassen
-
Kamsalamander
Nagenoeg alle forten zijn omgeven met een fortgracht. Deze fortgrachten zijn vrij breed en diep en hebben veelal sterk afhellende oevers. Deze brede grachten zijn belangrijk als jachtgebied voor meer watergebonden vleermuissoorten als Water- en Meervleermuis. Ook voor andere soorten als Ruige dwergvleermuis, Franjestaart, Gewone dwergvleermuis, Rosse vleermuis,... is de aanwezigheid van water – met bij voorkeur aanwezigheid van oevervegetatie en/of struwelen of bos) – in hun jachtgebied aantrekkelijk. Daarnaast zijn er potenties voor twee bijlagesoorten (Kamsalamander en Kleine modderkruiper) in het habitatrichtlijngebied. Beide soorten kunnen mee profiteren van de uitbreidingsdoelstellingen voor het habitattype 3150. Tenslotte zijn er ook interessante vegetaties aanwezig met zeldzamere soorten als onder meer Groot blaasjeskruid in de omwalling van de Schans van Smoutakker.
Het dichtgroeien van de grachten met bv. invasieve exoten is nefast en dus een knelpunt voor jagende Water- en Meervleermuizen. Soms is het andere uiterste een knelpunt namelijk de afwezigheid of een zeer beperkt voorkomen van water- en oevervegetatie in heel wat grachten als gevolg van de diepte, een onevenwichtig visbestand (verbraseming),…
Doelstelling zijn ecologisch waardevolle grachtensystemen met een zo natuurlijk mogelijke oevervegetatie en een zo natuurlijk mogelijk visbestand, dit echter zonder de generieke historische karakteristieken van deze gegraven grachten (m.b.t. profiel, vorm) geweld aan te doen. Wanneer invulling gegeven wordt aan deze doelstelling zullen ook watergebonden broedvogels, amfibieën en invertebraten (libellen, …) hierop meeliften. In een aantal gevallen betreft het tevens Europees beschermde soorten waaronder de Vogelrichtlijnsoort IJsvogel en de habitatrichtlijnsoort Kleine modderkruiper.
PlassenKamsalamandersoort -
Kleine modderkruiper
Nagenoeg alle forten zijn omgeven met een fortgracht. Deze fortgrachten zijn vrij breed en diep en hebben veelal sterk afhellende oevers. Deze brede grachten zijn belangrijk als jachtgebied voor meer watergebonden vleermuissoorten als Water- en Meervleermuis. Ook voor andere soorten als Ruige dwergvleermuis, Franjestaart, Gewone dwergvleermuis, Rosse vleermuis,... is de aanwezigheid van water – met bij voorkeur aanwezigheid van oevervegetatie en/of struwelen of bos) – in hun jachtgebied aantrekkelijk. Daarnaast zijn er potenties voor twee bijlagesoorten (Kamsalamander en Kleine modderkruiper) in het habitatrichtlijngebied. Beide soorten kunnen mee profiteren van de uitbreidingsdoelstellingen voor het habitattype 3150. Tenslotte zijn er ook interessante vegetaties aanwezig met zeldzamere soorten als onder meer Groot blaasjeskruid in de omwalling van de Schans van Smoutakker.
Het dichtgroeien van de grachten met bv. invasieve exoten is nefast en dus een knelpunt voor jagende Water- en Meervleermuizen. Soms is het andere uiterste een knelpunt namelijk de afwezigheid of een zeer beperkt voorkomen van water- en oevervegetatie in heel wat grachten als gevolg van de diepte, een onevenwichtig visbestand (verbraseming),…
Doelstelling zijn ecologisch waardevolle grachtensystemen met een zo natuurlijk mogelijke oevervegetatie en een zo natuurlijk mogelijk visbestand, dit echter zonder de generieke historische karakteristieken van deze gegraven grachten (m.b.t. profiel, vorm) geweld aan te doen. Wanneer invulling gegeven wordt aan deze doelstelling zullen ook watergebonden broedvogels, amfibieën en invertebraten (libellen, …) hierop meeliften. In een aantal gevallen betreft het tevens Europees beschermde soorten waaronder de Vogelrichtlijnsoort IJsvogel en de habitatrichtlijnsoort Kleine modderkruiper.
PlassenKleine modderkruipersoort
Vleermuisverblijfplaatsen
details ...
De forten (en één schans) vormen de belangrijkste elementen binnen het gebied. In deze forten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april enkele duizenden vleermuizen van 12 verschillende soorten. Ook in de zomerperiode zijn de objecten van belang als zwermplaats en zomerverblijfplaats (kraamkolonies en zomerverblijfplaats).
In de volledige Antwerpse fortengordels worden tot ongeveer 6.800 overwinterende vleermuizen geteld. In de hier besproken 19 forten en één schans worden er tot ongeveer 4.300 geteld. Het werkelijke aantal overwinterende dieren ligt door de zoekfout (t.g.v. onbereikbare zones, diepe spleten, …) voor overwinteringsobjecten als forten hoogstwaarschijnlijk tussen de 30 à 50% hoger dan het getelde aantal (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007). Meer dan de helft van de jaarlijks getelde vleermuizen die overwinteren in forten, groeven en andere ondergrondse objecten (± 11.500 dieren in heel Vlaanderen) worden waargenomen in de fortengordels rond Antwerpen (hele gordel dus ook buiten SBZ). Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn deze fortengordels van Europees belang (ter illustratie: in geheel Nederland worden er jaarlijks ongeveer 13.000 overwinterende dieren geteld (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007)).
De forten zijn niet alleen bijzonder belangrijk als overwinteringsplaats voor vleermuizen; buiten het winterseizoen zijn ze ook essentieel als zwermplaats en zijn ze belangrijk als zomerkolonieplaats (zowel kraamkolonies als zomerverblijfplaatsen). Verstoring door recreatieve activiteiten en slechte omgevingsomstandigheden door niet goed uitgevoerde restauratiewerken zijn knelpunten voor vleermuizen. Concreet worden dergelijke problemen vastgesteld voor o.a. fort 2, fort Bornem en fort Liezele met als gevolg een belangrijke verstoring van de overwinteringsplekken en hoogstwaarschijnlijk ook van het zwermgedrag. Knelpunt kan ook zijn dat bepaalde forten op zeer lange termijn dreigen te vervallen en zo niet enkel als cultuurhistorisch object maar ook als verblijfplaats voor vleermuizen (winter en zwerm) dreigen te verdwijnen. Concreet zal vooral de monitoring bemoeilijkt worden.
Het SBZ Historische fortengordels rond Antwerpen is essentieel voor de goede staat van instandhouding van de besproken vleermuissoorten. Door het groot aantal forten, schansen en bunkers en de connectiviteit die bestaat tussen de verschillende objecten overstijgt het belang van het geheel van het SBZ (voortplanting, genenuitwisseling..) de waarde van de som van de individuele objecten. Ook de kwetsbaarheid van het geheel van de populaties daalt met het grote aanbod van stabiele overwinteringsplaatsen indien er een goede connectiviteit bestaat tussen de verschillende overwinteringsplaatsen. Bovendien sluiten de forten in het SBZ aan bij forten in andere habitatrichtlijngebieden (fort Oelegem, fort Brasschaat en Schans van Schilde) en bij niet aangemelde forten (o.a. fort ‘s Gravenwezel, fort 8, fort Midzelen, fort 4, fort 6, Schans Bosbeek, Schans Dorpveld, …) en bunkers.
Aangezien momenteel grosso modo 50% van de getelde populatie vleermuizen in het grotere netwerk van de fortengordels geteld wordt, kan algemeen gesteld worden dat de doelstelling voor het volledige netwerk moet bestaan uit 50% van een Vlaamse overwinteringspopulatie waarvoor de goede staat van instandhouding voor het populatiecriterium uit de LSVI-tabellen [*] (Adriaens et al. 2008 ) bereikt wordt voor de besproken vleermuizen. Specifiek komt dit neer op een overwinteringspopulatie van 4000 Watervleermuizen, 2000 Brandt/Baard-vleermuizen, 1600 Franjestaarten, 750 Ingekorven vleermuizen en 50 Meervleermuizen.
Deze aantallen kunnen – omwille van een aantal redenen – niet gespecificeerd worden naar aantallen voor het habitatrichtlijngebied of per deelgebied. Zo omvat het habitatrichtlijngebied niet alle forten van het netwerk waarin vleermuizen voorkomen. Daarnaast is het ook belangrijk te vermelden dat de verspreiding van de vleermuizen over de forten kan variëren over de jaren. De verwachte aantallen zwermende en overwinterende vleermuizen in het SBZ hangen bovendien af van een groot aantal variabelen buiten het habitatrichtlijngebied (kwaliteit foerageergebieden, aanwezigheid en/of verstoring van migratieroutes, populatiegroottes in het buitenland, … ). Hierdoor is het niet mogelijk om effectieve overwinteringspopulaties te voorspellen.
Uit voorgaande blijkt dat de doelstellingen voor dit habitatrichtlijngebied zich dus niet kunnen beperken tot aantaldoelstellingen voor vleermuissoorten binnen het SBZ-H of een bepaald deelgebied op zich.
De doelstellingen kunnen beter geformuleerd worden als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinterings- en zwermhabitats (i.e. forten) gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de forten als vleermuisverblijfplaats wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen volgende ranges noodzakelijk:
- zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
- natte en koudere zones met constante temperatuur rond de 5°C;
- natte en warmere zones met temperatuur tussen de 7°C tot 11°C.
Doelstelling is ook dat de nodige rust wordt geboden aan de vleermuispopulaties. Daarom is het voor een goede staat van instandhouding cruciaal dat belangrijke winterverblijfzones en aanpalende delen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en zwermzones tijdens de zwermperiode (van 1 augustus tot 30 september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). In geval dat het voorkomen van zeer zeldzame overwinterende soorten, of zomerkolonies van bepaalde soorten gekend zijn, kan deze periode worden uitgebreid (bv. overwinterende Ingekorven vleermuizen: verblijfplaatsen ontoegankelijk van 15 augustus tot 15 mei; zomerkolonie in een fort: kolonieperiode ontoegankelijk).
[*] In de LSVI tabellen wordt voor de verschillende vleermuissoorten een totale overwinteringspopulatie tot doel gesteld. Bovenstaande redenering stelt dat de fortengordel hiervan minstens 50% moet verzekeren.
Soorten - Vleermuisverblijfplaatsen
-
Franjestaart, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
De forten (en één schans) vormen de belangrijkste elementen binnen het gebied. In deze forten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april enkele duizenden vleermuizen van 12 verschillende soorten. Ook in de zomerperiode zijn de objecten van belang als zwermplaats en zomerverblijfplaats (kraamkolonies en zomerverblijfplaats).
In de volledige Antwerpse fortengordels worden tot ongeveer 6.800 overwinterende vleermuizen geteld. In de hier besproken 19 forten en één schans worden er tot ongeveer 4.300 geteld. Het werkelijke aantal overwinterende dieren ligt door de zoekfout (t.g.v. onbereikbare zones, diepe spleten, …) voor overwinteringsobjecten als forten hoogstwaarschijnlijk tussen de 30 à 50% hoger dan het getelde aantal (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007). Meer dan de helft van de jaarlijks getelde vleermuizen die overwinteren in forten, groeven en andere ondergrondse objecten (± 11.500 dieren in heel Vlaanderen) worden waargenomen in de fortengordels rond Antwerpen (hele gordel dus ook buiten SBZ). Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn deze fortengordels van Europees belang (ter illustratie: in geheel Nederland worden er jaarlijks ongeveer 13.000 overwinterende dieren geteld (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007)).
De forten zijn niet alleen bijzonder belangrijk als overwinteringsplaats voor vleermuizen; buiten het winterseizoen zijn ze ook essentieel als zwermplaats en zijn ze belangrijk als zomerkolonieplaats (zowel kraamkolonies als zomerverblijfplaatsen). Verstoring door recreatieve activiteiten en slechte omgevingsomstandigheden door niet goed uitgevoerde restauratiewerken zijn knelpunten voor vleermuizen. Concreet worden dergelijke problemen vastgesteld voor o.a. fort 2, fort Bornem en fort Liezele met als gevolg een belangrijke verstoring van de overwinteringsplekken en hoogstwaarschijnlijk ook van het zwermgedrag. Knelpunt kan ook zijn dat bepaalde forten op zeer lange termijn dreigen te vervallen en zo niet enkel als cultuurhistorisch object maar ook als verblijfplaats voor vleermuizen (winter en zwerm) dreigen te verdwijnen. Concreet zal vooral de monitoring bemoeilijkt worden.
Het SBZ Historische fortengordels rond Antwerpen is essentieel voor de goede staat van instandhouding van de besproken vleermuissoorten. Door het groot aantal forten, schansen en bunkers en de connectiviteit die bestaat tussen de verschillende objecten overstijgt het belang van het geheel van het SBZ (voortplanting, genenuitwisseling..) de waarde van de som van de individuele objecten. Ook de kwetsbaarheid van het geheel van de populaties daalt met het grote aanbod van stabiele overwinteringsplaatsen indien er een goede connectiviteit bestaat tussen de verschillende overwinteringsplaatsen. Bovendien sluiten de forten in het SBZ aan bij forten in andere habitatrichtlijngebieden (fort Oelegem, fort Brasschaat en Schans van Schilde) en bij niet aangemelde forten (o.a. fort ‘s Gravenwezel, fort 8, fort Midzelen, fort 4, fort 6, Schans Bosbeek, Schans Dorpveld, …) en bunkers.
Aangezien momenteel grosso modo 50% van de getelde populatie vleermuizen in het grotere netwerk van de fortengordels geteld wordt, kan algemeen gesteld worden dat de doelstelling voor het volledige netwerk moet bestaan uit 50% van een Vlaamse overwinteringspopulatie waarvoor de goede staat van instandhouding voor het populatiecriterium uit de LSVI-tabellen [*] (Adriaens et al. 2008 ) bereikt wordt voor de besproken vleermuizen. Specifiek komt dit neer op een overwinteringspopulatie van 4000 Watervleermuizen, 2000 Brandt/Baard-vleermuizen, 1600 Franjestaarten, 750 Ingekorven vleermuizen en 50 Meervleermuizen.
Deze aantallen kunnen – omwille van een aantal redenen – niet gespecificeerd worden naar aantallen voor het habitatrichtlijngebied of per deelgebied. Zo omvat het habitatrichtlijngebied niet alle forten van het netwerk waarin vleermuizen voorkomen. Daarnaast is het ook belangrijk te vermelden dat de verspreiding van de vleermuizen over de forten kan variëren over de jaren. De verwachte aantallen zwermende en overwinterende vleermuizen in het SBZ hangen bovendien af van een groot aantal variabelen buiten het habitatrichtlijngebied (kwaliteit foerageergebieden, aanwezigheid en/of verstoring van migratieroutes, populatiegroottes in het buitenland, … ). Hierdoor is het niet mogelijk om effectieve overwinteringspopulaties te voorspellen.
Uit voorgaande blijkt dat de doelstellingen voor dit habitatrichtlijngebied zich dus niet kunnen beperken tot aantaldoelstellingen voor vleermuissoorten binnen het SBZ-H of een bepaald deelgebied op zich.
De doelstellingen kunnen beter geformuleerd worden als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinterings- en zwermhabitats (i.e. forten) gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de forten als vleermuisverblijfplaats wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen volgende ranges noodzakelijk:
- zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
- natte en koudere zones met constante temperatuur rond de 5°C;
- natte en warmere zones met temperatuur tussen de 7°C tot 11°C.
Doelstelling is ook dat de nodige rust wordt geboden aan de vleermuispopulaties. Daarom is het voor een goede staat van instandhouding cruciaal dat belangrijke winterverblijfzones en aanpalende delen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en zwermzones tijdens de zwermperiode (van 1 augustus tot 30 september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). In geval dat het voorkomen van zeer zeldzame overwinterende soorten, of zomerkolonies van bepaalde soorten gekend zijn, kan deze periode worden uitgebreid (bv. overwinterende Ingekorven vleermuizen: verblijfplaatsen ontoegankelijk van 15 augustus tot 15 mei; zomerkolonie in een fort: kolonieperiode ontoegankelijk).
[*] In de LSVI tabellen wordt voor de verschillende vleermuissoorten een totale overwinteringspopulatie tot doel gesteld. Bovenstaande redenering stelt dat de fortengordel hiervan minstens 50% moet verzekeren.
VleermuisverblijfplaatsenFranjestaart, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort -
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvlieger
De forten (en één schans) vormen de belangrijkste elementen binnen het gebied. In deze forten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april enkele duizenden vleermuizen van 12 verschillende soorten. Ook in de zomerperiode zijn de objecten van belang als zwermplaats en zomerverblijfplaats (kraamkolonies en zomerverblijfplaats).
In de volledige Antwerpse fortengordels worden tot ongeveer 6.800 overwinterende vleermuizen geteld. In de hier besproken 19 forten en één schans worden er tot ongeveer 4.300 geteld. Het werkelijke aantal overwinterende dieren ligt door de zoekfout (t.g.v. onbereikbare zones, diepe spleten, …) voor overwinteringsobjecten als forten hoogstwaarschijnlijk tussen de 30 à 50% hoger dan het getelde aantal (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007). Meer dan de helft van de jaarlijks getelde vleermuizen die overwinteren in forten, groeven en andere ondergrondse objecten (± 11.500 dieren in heel Vlaanderen) worden waargenomen in de fortengordels rond Antwerpen (hele gordel dus ook buiten SBZ). Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn deze fortengordels van Europees belang (ter illustratie: in geheel Nederland worden er jaarlijks ongeveer 13.000 overwinterende dieren geteld (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007)).
De forten zijn niet alleen bijzonder belangrijk als overwinteringsplaats voor vleermuizen; buiten het winterseizoen zijn ze ook essentieel als zwermplaats en zijn ze belangrijk als zomerkolonieplaats (zowel kraamkolonies als zomerverblijfplaatsen). Verstoring door recreatieve activiteiten en slechte omgevingsomstandigheden door niet goed uitgevoerde restauratiewerken zijn knelpunten voor vleermuizen. Concreet worden dergelijke problemen vastgesteld voor o.a. fort 2, fort Bornem en fort Liezele met als gevolg een belangrijke verstoring van de overwinteringsplekken en hoogstwaarschijnlijk ook van het zwermgedrag. Knelpunt kan ook zijn dat bepaalde forten op zeer lange termijn dreigen te vervallen en zo niet enkel als cultuurhistorisch object maar ook als verblijfplaats voor vleermuizen (winter en zwerm) dreigen te verdwijnen. Concreet zal vooral de monitoring bemoeilijkt worden.
Het SBZ Historische fortengordels rond Antwerpen is essentieel voor de goede staat van instandhouding van de besproken vleermuissoorten. Door het groot aantal forten, schansen en bunkers en de connectiviteit die bestaat tussen de verschillende objecten overstijgt het belang van het geheel van het SBZ (voortplanting, genenuitwisseling..) de waarde van de som van de individuele objecten. Ook de kwetsbaarheid van het geheel van de populaties daalt met het grote aanbod van stabiele overwinteringsplaatsen indien er een goede connectiviteit bestaat tussen de verschillende overwinteringsplaatsen. Bovendien sluiten de forten in het SBZ aan bij forten in andere habitatrichtlijngebieden (fort Oelegem, fort Brasschaat en Schans van Schilde) en bij niet aangemelde forten (o.a. fort ‘s Gravenwezel, fort 8, fort Midzelen, fort 4, fort 6, Schans Bosbeek, Schans Dorpveld, …) en bunkers.
Aangezien momenteel grosso modo 50% van de getelde populatie vleermuizen in het grotere netwerk van de fortengordels geteld wordt, kan algemeen gesteld worden dat de doelstelling voor het volledige netwerk moet bestaan uit 50% van een Vlaamse overwinteringspopulatie waarvoor de goede staat van instandhouding voor het populatiecriterium uit de LSVI-tabellen [*] (Adriaens et al. 2008 ) bereikt wordt voor de besproken vleermuizen. Specifiek komt dit neer op een overwinteringspopulatie van 4000 Watervleermuizen, 2000 Brandt/Baard-vleermuizen, 1600 Franjestaarten, 750 Ingekorven vleermuizen en 50 Meervleermuizen.
Deze aantallen kunnen – omwille van een aantal redenen – niet gespecificeerd worden naar aantallen voor het habitatrichtlijngebied of per deelgebied. Zo omvat het habitatrichtlijngebied niet alle forten van het netwerk waarin vleermuizen voorkomen. Daarnaast is het ook belangrijk te vermelden dat de verspreiding van de vleermuizen over de forten kan variëren over de jaren. De verwachte aantallen zwermende en overwinterende vleermuizen in het SBZ hangen bovendien af van een groot aantal variabelen buiten het habitatrichtlijngebied (kwaliteit foerageergebieden, aanwezigheid en/of verstoring van migratieroutes, populatiegroottes in het buitenland, … ). Hierdoor is het niet mogelijk om effectieve overwinteringspopulaties te voorspellen.
Uit voorgaande blijkt dat de doelstellingen voor dit habitatrichtlijngebied zich dus niet kunnen beperken tot aantaldoelstellingen voor vleermuissoorten binnen het SBZ-H of een bepaald deelgebied op zich.
De doelstellingen kunnen beter geformuleerd worden als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinterings- en zwermhabitats (i.e. forten) gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de forten als vleermuisverblijfplaats wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen volgende ranges noodzakelijk:
- zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
- natte en koudere zones met constante temperatuur rond de 5°C;
- natte en warmere zones met temperatuur tussen de 7°C tot 11°C.
Doelstelling is ook dat de nodige rust wordt geboden aan de vleermuispopulaties. Daarom is het voor een goede staat van instandhouding cruciaal dat belangrijke winterverblijfzones en aanpalende delen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en zwermzones tijdens de zwermperiode (van 1 augustus tot 30 september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). In geval dat het voorkomen van zeer zeldzame overwinterende soorten, of zomerkolonies van bepaalde soorten gekend zijn, kan deze periode worden uitgebreid (bv. overwinterende Ingekorven vleermuizen: verblijfplaatsen ontoegankelijk van 15 augustus tot 15 mei; zomerkolonie in een fort: kolonieperiode ontoegankelijk).
[*] In de LSVI tabellen wordt voor de verschillende vleermuissoorten een totale overwinteringspopulatie tot doel gesteld. Bovenstaande redenering stelt dat de fortengordel hiervan minstens 50% moet verzekeren.
VleermuisverblijfplaatsenGewone/Grijze grootoorvleermuis, Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Ingekorven vleermuis, Meervleermuis
De forten (en één schans) vormen de belangrijkste elementen binnen het gebied. In deze forten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april enkele duizenden vleermuizen van 12 verschillende soorten. Ook in de zomerperiode zijn de objecten van belang als zwermplaats en zomerverblijfplaats (kraamkolonies en zomerverblijfplaats).
In de volledige Antwerpse fortengordels worden tot ongeveer 6.800 overwinterende vleermuizen geteld. In de hier besproken 19 forten en één schans worden er tot ongeveer 4.300 geteld. Het werkelijke aantal overwinterende dieren ligt door de zoekfout (t.g.v. onbereikbare zones, diepe spleten, …) voor overwinteringsobjecten als forten hoogstwaarschijnlijk tussen de 30 à 50% hoger dan het getelde aantal (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007). Meer dan de helft van de jaarlijks getelde vleermuizen die overwinteren in forten, groeven en andere ondergrondse objecten (± 11.500 dieren in heel Vlaanderen) worden waargenomen in de fortengordels rond Antwerpen (hele gordel dus ook buiten SBZ). Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn deze fortengordels van Europees belang (ter illustratie: in geheel Nederland worden er jaarlijks ongeveer 13.000 overwinterende dieren geteld (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007)).
De forten zijn niet alleen bijzonder belangrijk als overwinteringsplaats voor vleermuizen; buiten het winterseizoen zijn ze ook essentieel als zwermplaats en zijn ze belangrijk als zomerkolonieplaats (zowel kraamkolonies als zomerverblijfplaatsen). Verstoring door recreatieve activiteiten en slechte omgevingsomstandigheden door niet goed uitgevoerde restauratiewerken zijn knelpunten voor vleermuizen. Concreet worden dergelijke problemen vastgesteld voor o.a. fort 2, fort Bornem en fort Liezele met als gevolg een belangrijke verstoring van de overwinteringsplekken en hoogstwaarschijnlijk ook van het zwermgedrag. Knelpunt kan ook zijn dat bepaalde forten op zeer lange termijn dreigen te vervallen en zo niet enkel als cultuurhistorisch object maar ook als verblijfplaats voor vleermuizen (winter en zwerm) dreigen te verdwijnen. Concreet zal vooral de monitoring bemoeilijkt worden.
Het SBZ Historische fortengordels rond Antwerpen is essentieel voor de goede staat van instandhouding van de besproken vleermuissoorten. Door het groot aantal forten, schansen en bunkers en de connectiviteit die bestaat tussen de verschillende objecten overstijgt het belang van het geheel van het SBZ (voortplanting, genenuitwisseling..) de waarde van de som van de individuele objecten. Ook de kwetsbaarheid van het geheel van de populaties daalt met het grote aanbod van stabiele overwinteringsplaatsen indien er een goede connectiviteit bestaat tussen de verschillende overwinteringsplaatsen. Bovendien sluiten de forten in het SBZ aan bij forten in andere habitatrichtlijngebieden (fort Oelegem, fort Brasschaat en Schans van Schilde) en bij niet aangemelde forten (o.a. fort ‘s Gravenwezel, fort 8, fort Midzelen, fort 4, fort 6, Schans Bosbeek, Schans Dorpveld, …) en bunkers.
Aangezien momenteel grosso modo 50% van de getelde populatie vleermuizen in het grotere netwerk van de fortengordels geteld wordt, kan algemeen gesteld worden dat de doelstelling voor het volledige netwerk moet bestaan uit 50% van een Vlaamse overwinteringspopulatie waarvoor de goede staat van instandhouding voor het populatiecriterium uit de LSVI-tabellen [*] (Adriaens et al. 2008 ) bereikt wordt voor de besproken vleermuizen. Specifiek komt dit neer op een overwinteringspopulatie van 4000 Watervleermuizen, 2000 Brandt/Baard-vleermuizen, 1600 Franjestaarten, 750 Ingekorven vleermuizen en 50 Meervleermuizen.
Deze aantallen kunnen – omwille van een aantal redenen – niet gespecificeerd worden naar aantallen voor het habitatrichtlijngebied of per deelgebied. Zo omvat het habitatrichtlijngebied niet alle forten van het netwerk waarin vleermuizen voorkomen. Daarnaast is het ook belangrijk te vermelden dat de verspreiding van de vleermuizen over de forten kan variëren over de jaren. De verwachte aantallen zwermende en overwinterende vleermuizen in het SBZ hangen bovendien af van een groot aantal variabelen buiten het habitatrichtlijngebied (kwaliteit foerageergebieden, aanwezigheid en/of verstoring van migratieroutes, populatiegroottes in het buitenland, … ). Hierdoor is het niet mogelijk om effectieve overwinteringspopulaties te voorspellen.
Uit voorgaande blijkt dat de doelstellingen voor dit habitatrichtlijngebied zich dus niet kunnen beperken tot aantaldoelstellingen voor vleermuissoorten binnen het SBZ-H of een bepaald deelgebied op zich.
De doelstellingen kunnen beter geformuleerd worden als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinterings- en zwermhabitats (i.e. forten) gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de forten als vleermuisverblijfplaats wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen volgende ranges noodzakelijk:
- zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
- natte en koudere zones met constante temperatuur rond de 5°C;
- natte en warmere zones met temperatuur tussen de 7°C tot 11°C.
Doelstelling is ook dat de nodige rust wordt geboden aan de vleermuispopulaties. Daarom is het voor een goede staat van instandhouding cruciaal dat belangrijke winterverblijfzones en aanpalende delen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en zwermzones tijdens de zwermperiode (van 1 augustus tot 30 september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). In geval dat het voorkomen van zeer zeldzame overwinterende soorten, of zomerkolonies van bepaalde soorten gekend zijn, kan deze periode worden uitgebreid (bv. overwinterende Ingekorven vleermuizen: verblijfplaatsen ontoegankelijk van 15 augustus tot 15 mei; zomerkolonie in een fort: kolonieperiode ontoegankelijk).
[*] In de LSVI tabellen wordt voor de verschillende vleermuissoorten een totale overwinteringspopulatie tot doel gesteld. Bovenstaande redenering stelt dat de fortengordel hiervan minstens 50% moet verzekeren.
VleermuisverblijfplaatsenIngekorven vleermuis, Meervleermuissoort -
Rosse vleermuis
De forten (en één schans) vormen de belangrijkste elementen binnen het gebied. In deze forten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april enkele duizenden vleermuizen van 12 verschillende soorten. Ook in de zomerperiode zijn de objecten van belang als zwermplaats en zomerverblijfplaats (kraamkolonies en zomerverblijfplaats).
In de volledige Antwerpse fortengordels worden tot ongeveer 6.800 overwinterende vleermuizen geteld. In de hier besproken 19 forten en één schans worden er tot ongeveer 4.300 geteld. Het werkelijke aantal overwinterende dieren ligt door de zoekfout (t.g.v. onbereikbare zones, diepe spleten, …) voor overwinteringsobjecten als forten hoogstwaarschijnlijk tussen de 30 à 50% hoger dan het getelde aantal (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007). Meer dan de helft van de jaarlijks getelde vleermuizen die overwinteren in forten, groeven en andere ondergrondse objecten (± 11.500 dieren in heel Vlaanderen) worden waargenomen in de fortengordels rond Antwerpen (hele gordel dus ook buiten SBZ). Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn deze fortengordels van Europees belang (ter illustratie: in geheel Nederland worden er jaarlijks ongeveer 13.000 overwinterende dieren geteld (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007)).
De forten zijn niet alleen bijzonder belangrijk als overwinteringsplaats voor vleermuizen; buiten het winterseizoen zijn ze ook essentieel als zwermplaats en zijn ze belangrijk als zomerkolonieplaats (zowel kraamkolonies als zomerverblijfplaatsen). Verstoring door recreatieve activiteiten en slechte omgevingsomstandigheden door niet goed uitgevoerde restauratiewerken zijn knelpunten voor vleermuizen. Concreet worden dergelijke problemen vastgesteld voor o.a. fort 2, fort Bornem en fort Liezele met als gevolg een belangrijke verstoring van de overwinteringsplekken en hoogstwaarschijnlijk ook van het zwermgedrag. Knelpunt kan ook zijn dat bepaalde forten op zeer lange termijn dreigen te vervallen en zo niet enkel als cultuurhistorisch object maar ook als verblijfplaats voor vleermuizen (winter en zwerm) dreigen te verdwijnen. Concreet zal vooral de monitoring bemoeilijkt worden.
Het SBZ Historische fortengordels rond Antwerpen is essentieel voor de goede staat van instandhouding van de besproken vleermuissoorten. Door het groot aantal forten, schansen en bunkers en de connectiviteit die bestaat tussen de verschillende objecten overstijgt het belang van het geheel van het SBZ (voortplanting, genenuitwisseling..) de waarde van de som van de individuele objecten. Ook de kwetsbaarheid van het geheel van de populaties daalt met het grote aanbod van stabiele overwinteringsplaatsen indien er een goede connectiviteit bestaat tussen de verschillende overwinteringsplaatsen. Bovendien sluiten de forten in het SBZ aan bij forten in andere habitatrichtlijngebieden (fort Oelegem, fort Brasschaat en Schans van Schilde) en bij niet aangemelde forten (o.a. fort ‘s Gravenwezel, fort 8, fort Midzelen, fort 4, fort 6, Schans Bosbeek, Schans Dorpveld, …) en bunkers.
Aangezien momenteel grosso modo 50% van de getelde populatie vleermuizen in het grotere netwerk van de fortengordels geteld wordt, kan algemeen gesteld worden dat de doelstelling voor het volledige netwerk moet bestaan uit 50% van een Vlaamse overwinteringspopulatie waarvoor de goede staat van instandhouding voor het populatiecriterium uit de LSVI-tabellen [*] (Adriaens et al. 2008 ) bereikt wordt voor de besproken vleermuizen. Specifiek komt dit neer op een overwinteringspopulatie van 4000 Watervleermuizen, 2000 Brandt/Baard-vleermuizen, 1600 Franjestaarten, 750 Ingekorven vleermuizen en 50 Meervleermuizen.
Deze aantallen kunnen – omwille van een aantal redenen – niet gespecificeerd worden naar aantallen voor het habitatrichtlijngebied of per deelgebied. Zo omvat het habitatrichtlijngebied niet alle forten van het netwerk waarin vleermuizen voorkomen. Daarnaast is het ook belangrijk te vermelden dat de verspreiding van de vleermuizen over de forten kan variëren over de jaren. De verwachte aantallen zwermende en overwinterende vleermuizen in het SBZ hangen bovendien af van een groot aantal variabelen buiten het habitatrichtlijngebied (kwaliteit foerageergebieden, aanwezigheid en/of verstoring van migratieroutes, populatiegroottes in het buitenland, … ). Hierdoor is het niet mogelijk om effectieve overwinteringspopulaties te voorspellen.
Uit voorgaande blijkt dat de doelstellingen voor dit habitatrichtlijngebied zich dus niet kunnen beperken tot aantaldoelstellingen voor vleermuissoorten binnen het SBZ-H of een bepaald deelgebied op zich.
De doelstellingen kunnen beter geformuleerd worden als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinterings- en zwermhabitats (i.e. forten) gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de forten als vleermuisverblijfplaats wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen volgende ranges noodzakelijk:
- zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
- natte en koudere zones met constante temperatuur rond de 5°C;
- natte en warmere zones met temperatuur tussen de 7°C tot 11°C.
Doelstelling is ook dat de nodige rust wordt geboden aan de vleermuispopulaties. Daarom is het voor een goede staat van instandhouding cruciaal dat belangrijke winterverblijfzones en aanpalende delen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en zwermzones tijdens de zwermperiode (van 1 augustus tot 30 september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). In geval dat het voorkomen van zeer zeldzame overwinterende soorten, of zomerkolonies van bepaalde soorten gekend zijn, kan deze periode worden uitgebreid (bv. overwinterende Ingekorven vleermuizen: verblijfplaatsen ontoegankelijk van 15 augustus tot 15 mei; zomerkolonie in een fort: kolonieperiode ontoegankelijk).
[*] In de LSVI tabellen wordt voor de verschillende vleermuissoorten een totale overwinteringspopulatie tot doel gesteld. Bovenstaande redenering stelt dat de fortengordel hiervan minstens 50% moet verzekeren.
VleermuisverblijfplaatsenRosse vleermuissoort
Planten en dieren
In alle forten van de fortengordels rond Antwerpen overwinteren meer dan de helft van alle jaarlijks getelde vleermuizen in Vlaanderen. Voor de forten die deel uitmaken van het habitatrichtlijngebied komt dat neer op meer dan 4.000 vleermuizen! Daaronder bevinden zich ook bedreigde soorten zoals de meervleermuis, de ingekorven vleermuis, de baard/brandts vleermuis, de watervleermuis en de franjestaart. De waterlopen en fortgrachten in het gebied zijn ook belangrijk voor de kamsalamander en de kleine modderkruiper.