Zoeken
De Rivierdonderpad is een kleine vissoort (max. 15 cm) met dikke kop en brede, onderliggende mond. De ogen liggen dicht bijeen boven de kop. Schubben ontbreken. De kleur is vuilbruin met donkere vlekken, die de soort een gecamoufleerd uiterlijk geeft.
De Kleine modderkruiper is een langgerekt, lateraal afgeplat visje met drie paar korte baarddraden. De gemiddelde lengte bedraagt slechts 8 tot 10 cm. Onder het oog zit een beweegbaar, tweepuntig stekeltje die een verdedigingsfunctie heeft. Op de zijflanken bevinden er zich 10 tot 20 ronde, donkerbruine vlekken. De schubben zijn microscopisch klein, zodat het visje een gladde indruk geeft.
De Grote modderkruiper is een langgerekte cilindervormige vis van maximaal 35 cm, met 10 baarddraden, waarvan 4 op de onderlip. De vis is bruin op de rug en flanken met 2 gele tot goudgele banden in de lengterichting, die vooral schitteren in het voortplantingsseizoen en bij jonge dieren. De buik is gelig, de vinnen zijn afgerond, alhoewel de borstvinnen van de mannetjes groter en puntiger zijn. De ogen en schubben zijn klein en de zijlijn kort en gereduceerd. Bij het oppakken wordt een piepend geluid gemaakt door lucht uit de anus te persen.
De Beekprik behoort tot de rondbekken, een groep van primitieve vissen zonder kaken. De huid van het slangachtige lichaam is glad bij gebrek aan schubben; de vinnen zijn niet ondersteund door vinstralen. De rug is grijsbruin; de buik is lichter gekleurd. Beekprikken leven eerst 6,5 jaar als larve en ondergaan dan een metamorfose tot volwassen dier, dat na zon 6 maanden, na het paaien, afsterft. De larve heeft 7 paar kieuwspleten. De larvale, hoefijzervormige mondlip groeit bij adulten uit tot een zuigmond, voorzien van hoornige tanden.
De Zalm is met een lengte tot 1,5 m en een gewicht tot 45 kg één van onze grootste vissoorten. Het is een trekvis met een zoetwater- en een zoutwaterfase. De zoetwaterfase wordt gevormd door de jonge dieren; ze hebben een overwegend donkere kleur met zwarte vlekken. De zoutwaterfase is groter dan 15 cm en lichter van kleur en ontwikkelt een blauwgroene rug met op de zijkanten kruisvormige, donkere vlekjes. Geslachtsrijpe Zalmen worden tijdens de paaiperiode terug donkerder en vertonen opvallende rode en zwarte vlekken. Ze zijn meestal groter dan 60 cm.
De Rugstreeppad is met een lichaamslengte van 4 tot 7 cm een middelgrote pad en heeft relatief korte, forse poten. De rug is grijsbruin met donkere en lichte vlekken en stippen en in het midden een kenmerkende, smalle geelachtige streep. De vrij grote ogen zijn geelgroen met een horizontale pupil. Bij roepende mannetjes is de grote keelkwaakblaas erg opvallend. De gitzwarte larven worden slechts 1,5 tot 2,5 cm groot.
De Knoflookpad is een nachtactieve, vrij plomp gebouwde pad, die 5 tot 7 cm lang kan worden. De huid is glad met op de rug een erg variabele tekening van bruingroene, bruine of roodbruine vlekken, strepen of banden. Opvallend zijn de relatief grote ogen met een goudkleurig netvlies en verticale pupil. Een duidelijk herkenningskenmerk is de harde en scherp gerande graafknobbel aan de hiel van de achterpoten, waarmee deze pad zich snel in het zand kan ingraven. De larven van de Knoflookpad kunnen bijzonder groot worden en een totale lengte van 10 tot 18 cm bereiken.
De Kamsalamander is de grootste inheemse watersalamander. Vrouwtjes worden tot 18 cm lang, mannetjes blijven iets kleiner (tot 16 cm). De buik is opvallend geel tot oranjerood met een onregelmatig patroon van grote zwarte vlekken. De kop, rug, flanken, staart en bovenzijde van de poten zijn donker- tot roodbruin gekleurd, vaak met zwarte vlekken. Er zijn ook talrijke witte stippen op de flanken en de zijkanten van de kop. Tijdens de paartijd hebben de mannetjes een hoge rugkam, met onregelmatige en diepe insnijdingen, die duidelijk gescheiden is van de staartkam.
Dit is een relatief kleine kikker (lichaamslengte tot 7 cm) die sterk gelijkt op de Bruine kikker. De Heikikker is slanker gebouwd, heeft een spitsere snuit en de meeste dieren hebben een brede lichtgekleurde band op het midden van de rug. Sommige mannetjes van de Heikikker vertonen tijdens enkele dagen in de paartijd een blauwe kleur op de keel of soms over het gehele lichaam. Tijdens de voortplantingsperiode kan men de mannetjes ook herkennen aan de gespierde voorarmen en de zwarte paringsborstels op de duimen.
Dit is een kleine kikker (lichaamslengte tot 3,5-5 cm) met een gladde, grasgroen gekleurde huid. Kenmerkend zijn de hechtschijfjes aan het uiteinde van de vingers en tenen, waardoor ze vlot op oevervegetatie en takken en in struweel kunnen kruipen. De mannetjes produceren s nachts een erg luide roep met behulp van een grote keelkwaakblaas. Boomkikkerlarven zijn vrij licht gekleurd en ze vertonen een goudgroene schijn.