Knoflookpad

Pelobates fuscus
Fauna
Amfibieën en reptielen
knoflookpad, (c) Yves Adams

+

Uitbreiding van het huidige areaal

+

Uitbreiding van het huidig aantal populaties en versterken van de resterende populaties waarbij gestreefd wordt naar minimum 50 roepende mannetjes per populatie, die zich in minstens een grote of meerdere kleine, nabijgelegen waterpartijen voorplanten

+

Oplossen van eutrofiëring en/of verzuring, versnippering, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Uitbreiding van het huidige leefgebied met 3 - 4 ha onder de vorm van poelen (open water) en droge heide, naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Knoflookpad is een nachtactieve, vrij plomp gebouwde pad, die 5 tot 7 cm lang kan worden. De huid is glad met op de rug een erg variabele tekening van bruingroene, bruine of roodbruine vlekken, strepen of banden. Opvallend zijn de relatief grote ogen met een goudkleurig netvlies en verticale pupil. Een duidelijk herkenningskenmerk is de harde en scherp gerande graafknobbel aan de hiel van de achterpoten, waarmee deze pad zich snel in het zand kan ingraven. De larven van de Knoflookpad kunnen bijzonder groot worden en een totale lengte van 10 tot 18 cm bereiken.

Vlaanderen bevindt zich op een westelijke uitloper van het verspreidingsareaal. De Knoflookpad is actueel nog slechts van enkele plaatsen in Limburg bekend. De verborgen levenswijze bemoeilijkt een accuraat beeld van de Vlaamse relictpopulaties. Historische gegevens suggereren in elk geval dat de soort tot minstens het begin van de 20ste eeuw een veel ruimere verspreiding had in Vlaanderen (delen van de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant).

De belangrijkste reden van de achteruitgang is ongetwijfeld het verlies van geschikte biotopen waar zowel waterals landbiotoop gelijktijdig aanwezig zijn.

Een effectieve bescherming en gericht beheer van de nog resterende vindplaatsen zijn strikt nodig om deze soort te behouden. Bij het beheer van de waterbiotopen moet vooral gelet worden op het beperken van de effecten van verdroging, verlanding, eutrofiëring en verzuring. In de landbiotopen dient men overmatige begroeiing tegen te gaan en zo nodig open, zandige plekken te creëren. Populaties kunnen uitgebreid worden door in geschikte, zandige gebieden bijkomende, permanente poelen te voorzien, die zo veel mogelijk visvrij worden gehouden.

De Knoflookpad bewoont gebieden waarin (matig) voedselrijke plassen in de onmiddellijke nabijheid liggen van terreinen met een mulle, korrelige zandbodem. Als paaiplaatsen komen in aanmerking: weidepoelen, oude meanders, kleine vijvers en vennen met (matig) voedselrijk, niet te zuur (pH >6) water. Deze wateren zijn bij voorkeur permanent waterhoudend, visvrij en met een rijke water- en oevervegetatie. In voedselarme of te zure wateren sterven de eieren af tengevolge van schimmelinfecties. Deze paddensoort verblijft buiten de voortplantingstijd overdag en in de winter ondergronds aan land, soms tot op een diepte van 1 meter. Ze zijn dan strikt gebonden aan terreinen met een losse, zanderige bodem waarin ze zich gemakkelijk kunnen ingraven. Typische voorbeelden hiervan zijn zandige rivier- en beekduinen, gestabiliseerde stuifzandheuvels in heidegebieden en zandige akkers. Geschikte landbiotopen worden pas bewoond wanneer in hun nabijheid waterpartijen liggen die als paaiplaats in aanmerking komen. De combinatie van zandige bodems met voedselrijke waters is weinig frequent en kan men aantreffen waar zandgronden of heuvelruggen grenzen aan de lager gelegen beek- en rivierdalen, of in heideterreinen met matig voedselrijke plassen, vijvers of vennen.