Atlantische zalm

Salmo salar
Fauna
Vissen en rondbekken
Atlantische zalm (Salmo salar)
Verspreidingskaart (2007), Atlantische zalm

+

Uitbreiding van het areaal over de hele Grensmaas en de Berwijn in de Voerstreek

+

Toename van de doortrekkende populatie en tot stand komen van een reproducerende populatie in de Berwijn

+

Oplossen van verstoring van de waterhuishouding, ongunstige waterkwaliteit. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Zalm is met een lengte tot 1,5 m en een gewicht tot 45 kg één van onze grootste vissoorten. Het is een trekvis met een zoetwater- en een zoutwaterfase. De zoetwaterfase wordt gevormd door de jonge dieren; ze hebben een overwegend donkere kleur met zwarte vlekken. De zoutwaterfase is groter dan 15 cm en lichter van kleur en ontwikkelt een blauwgroene rug met op de zijkanten kruisvormige, donkere vlekjes. Geslachtsrijpe Zalmen worden tijdens de paaiperiode terug donkerder en vertonen opvallende rode en zwarte vlekken. Ze zijn meestal groter dan 60 cm. De mannetjes ontwikkelen dan een omhoog gekromde onderkaak. De Zalm kan worden verward met de nauw verwante Zeeforel.

Tot voor kort werd de Zalm als uitgestorven beschouwd in Vlaanderen. In Wallonië wordt al een tiental jaar door middel van herintroductie van eieren en jonge Zalmen gewerkt aan het herstel van de soort. De jonge zeewaarts migrerende Zalm wordt dan ook geregeld aangetroffen in de Grensmaas en het Albertkanaal. In 2002 werden de eerste volwassen Zalmen terug op de Maas gerapporteerd. Daarnaast zijn er sporadisch meldingen van volwassen Zalmen aan het sluizencomplex op de IJzer te Nieuwpoort.

Opgroeiende, jonge Zalmen zijn zeer gevoelig voor zuurstofgebrek en waterverontreiniging. Migratiebarrières, zoals stuwen, verhinderen dat adulte, optrekkende dieren de paaigebieden kunnen bereiken. Op hun weg naar de zee worden juvenielen het slachtoffer van waterkrachtcentrales of komen op koelwaterinzuigroosters terecht. De adulten zijn gevoelig voor visserijdruk, aldus zet de (beroeps)visserij ook een belangrijke hypotheek op een mogelijk herstel van de soort.

Om de trek van de soort mogelijk te maken, is het essentieel dat visdoorgangen worden aangelegd om stroomop- en stroomafwaartse migratie ter hoogte van migratieknelpunten mogelijk te maken. Over heel hun lengte moet de connectiviteit van onze rivieren dus hersteld worden. Daarnaast is een goede waterkwaliteit in de doortrekgebieden van cruciaal belang. Maar tevens dienen deze trekvissen ook voor visserijdruk beschermd te worden en moet de goede structuur van de paaiplaatsen gegarandeerd blijven.

Na een verblijf van 1 tot 3 jaar in de bovenlopen van grote rivieren met zuurstofrijk, helder water van uitstekende kwaliteit, trekken de jonge dieren naar zee. Na minstens één winter op zee, worden de vissen geslachtsrijp en trekken ze in de herfst terug naar hun geboortegronden om er hoofdzakelijk in december te paaien en te sterven. Uitzonderlijk worden sommige mannelijke dieren geslachtsrijp zonder naar zee te trekken. Optimale paaigronden omvatten ondiepe, slibvrije grindbanken met een matige stroomsnelheid. De eieren worden in ondiepe kuiltjes in de grindbodem afgezet en vervolgens afgedekt. Afhankelijk van de watertemperatuur duurt het 2 tot 6 maanden vooraleer de eieren uitkomen. Aanvankelijk leven de jonge vissen van allerlei kleine waterdiertjes. Vanaf zo’n 10 cm lengte wordt overgeschakeld op grotere prooien (vnl. vis).