Zoeken
Het boslandschap is belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
Alhoewel het boslandschap binnen de context van de andere aanwezige en tot doel gestelde natuurwaarden iets minder van belang is, mag de waarde ervan ook niet worden onderschat. Enerzijds is er de intrinsieke natuurwaarde die ook vanuit Europese context van belang is. Het boslandschap is immers belangrijk voor volgende Europese soorten en habitattypes:
Het boslandschap is nadrukkelijk aanwezig in het gebied. Het boslandschap is belangrijk voor de volgende Europese te beschermen soorten en habitattypes:
- Zwarte specht, Middelste bonte specht, Wespendief, Vliegend hert,
- boshabitats 7220, 9120, 9130, 9160 en 91E0.
In de open sfeer van het boslandschap zijn voor dit gebied ook droge Europese heide (4030) en soortenrijke heischrale graslanden (6230) van belang. Er is voor deze Europese habitattypes een toename voorzien van 27 ha, deels door omvorming.
Nagenoeg alle forten zijn omgeven met een fortgracht. Deze fortgrachten zijn vrij breed en diep en hebben veelal sterk afhellende oevers. Deze brede grachten zijn belangrijk als jachtgebied voor meer watergebonden vleermuissoorten als Water- en Meervleermuis. Ook voor andere soorten als Ruige dwergvleermuis, Franjestaart, Gewone dwergvleermuis, Rosse vleermuis,... is de aanwezigheid van water – met bij voorkeur aanwezigheid van oevervegetatie en/of struwelen of bos) – in hun jachtgebied aantrekkelijk.
Deze vleermuis is middelgroot (spanwijdte 25-30 cm). Kenmerkend zijn de grote, lepelvormige oren, waardoor hij ook wel Langoorvleermuis wordt genoemd. De oren zijn, in tegenstelling met de Grootoorvleermuis, aan de basis niet met elkaar verbonden. De bleke buik contrasteert sterk met de kastanjebruine rugvacht.
De echolocatie is bijzonder stil, en is amper te onderscheiden van andere soorten van het genus Myotis.
In Vlaanderen komen drie nauw verwante soorten Groene kikkers voor van het zogenaamde groene kikker-synklepton. De Poelkikker is met een grootte van 4 tot 6 cm de kleinste van de drie soorten. De uitwendige verschillen tussen de soorten zijn vaak subtiel en slechts door een geoefende waarnemer herkenbaar. Bij de Poelkikker is de rugkleur meestal grasgroen met een helgroene middenstreep. De achterzijde van de dijen heeft een groengele tot oranje grondkleur met zwarte vlekken die vaak versmolten zijn tot een marmerpatroon. De kwaakblazen van de mannetjes zijn wit gekleurd.