

Grote Nete
Algemene info
De vallei van de Grote Nete, in het zuidoosten van de provincie Antwerpen, bestaat uit een valleigebied dat zich uitstrekt van de bron tot de middenloop van de Grote Nete. Ook de aanliggende rivierduinen, enkele boskernen en de depressies van de Langdonken en het Goor behoren tot het gebied.
In dit gebied is de ruimtelijke bestemming vooral natuur of landbouw. Het Agentschap voor Natuur en Bos en Natuurpunt zijn belangrijke eigenaars en beheerders. De helft van de landbouwgronden zijn effectief in landbouwgebruik, de andere worden natuurgericht beheerd. In en rond het gebied zijn er een aantal grondwaterwinningen, onder meer voor drinkwaterproductie. De provincie Antwerpen, de Vlaamse Milieumaatschappij, gemeentes, Waterwegen en Zeekanaal en De Scheepvaart beheren elk delen van de waterlopen en kanalen. Ten slotte zijn ook de Bosgroep Zuiderkempen en drie wildbeheereenheden actief in het gebied.
Aarschot (3200), Balen (2490), Geel (2440), Ham (3945), Herselt (2230), Hulshout (2235), Laakdal (2430), Lommel (3920), Meerhout (2450), Mol (2400), Westerlo (2260)
Inspanningen
In het Zammels Broek en het Trichelbroek is de realisatie van een uitgebreid moerasgebied met rietlanden, zeggenvegetaties en open water prioritair als leefgebied voor soorten als de roerdomp, de woudaap en de porseleinhoen. Ook de realisatie van landduinhabitats op de Keiheuvel en in Geel-Bel staat hoog op het prioriteitenlijstje. Verder blijven een verbetering van waterkwaliteit en structuur van de waterlopen belangrijk. In verschillende deelgebieden moeten vis- en recreatievijvers heringericht worden, zodat die kunnen evolueren naar heldere, voedselrijke waterplassen.
Afstemming van recreatief medegebruik op de ecologische waarden
Een betere recreatieve ontsluiting van natuur- en bosgebieden bevordert het draagvlak voor natuurontwikkeling. Door de realisatie van grote aaneengesloten natuurgebieden kunnen de recreatiestromen (wandelaars, fietsers, …) beter geleid worden zodat zones met kwetsbare habitats en soorten ontzien worden. O.m. in het Goor-Asbroek, Geel-Bel, De Vennen en het Scheps wordt de verdere uitbouw van recreatieve infrastructuur voorzien.
Weekendverblijven in of nabij deelgebieden met kwetsbare natuurwaarden (bv. de Langdonken en het Goor) dienen de nodige maatregelen te nemen om de rust te bewaren en het risico op waterverontreiniging en verspreiding van invasieve exoten. De intensieve recreatie op de Keiheuvel zal gezoneerd worden. De grootste recreatiedruk zal opgevangen worden in een zone buiten de SBZ die hiertoe optimaal zal ingericht worden met wandelwegen, infoborden, enz. Ook via een betere inrichting van de Pelterweg zullen de recreanten doorheen het gebied geleid worden. Via de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan zullen de zones voor verblijfsrecreatie op het zuidelijke deel van de Keiheuvel herbestemd worden naar natuurgebied of bosgebied. ANB is partner in dit proces om bebouwde percelen aan te kopen, te saneren en natuurherstel uit te voeren.
Herinrichting van vis- en recreatievijvers in het Malesbroek, het Griesbroek, het Bels Broek, het Selguis en het Zammels Broek
Vis- en recreatievijvers dienen heringericht te worden zodat ze kunnen evolueren naar heldere van nature voedselrijke plassen met veel waterplanten, in combinatie met verlandingsvegetaties. De ingrepen omvatten het kappen van wilgenstruwelen, het afgraven van oeverwallen en het afschuinen van te steile oevers. Indien nodig wordt een slibruiming uitgevoerd en/of wordt het overtal aan bodemwoelende vissoorten afgevist.
Herstel van de natuurlijke beekstructuur en de connectiviteit
Oeverherstel, hermeandering en het aantakken van oude meanders en zijarmen (bv. de Molenlaak) verbeteren de beekstructuur en vergroten het leefgebied voor beekprik, kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Ook een betere uitwisseling tussen de zomer- en de winterbedding van de waterlopen vergroot de beschikbare habitatoppervlakte voor deze vissoorten. De hermeandering van de Grote Nete tussen Meerhout en de samenvloeiing met de Molse Nete door VMM en de herinrichting van de Grote Netevallei afwaarts het Albertkanaal door W&Z (zie inspanning 1) komen dus ook de visfauna ten goede.
Vismigratieknelpunten vormen een obstakel voor de verdere kolonisatie van de Grote Nete en haar bovenlopen door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Bovendien belemmeren ze de uitbreiding van het areaal van beekprik. De aanwezige vismigratieknelpunten in het gebied dienen dus weggewerkt te worden door de verschillende waterbeheerders, te beginnen met de meest prioritaire [*] . Op de Grote Nete zijn dit onder meer de stuwen ter hoogte van het Malesbroek en het Belsbroek en de Straalmolen en de Hoolstmolen.
Sommige vijvers en plassen in het Malesbroek en het Selguis zullen aangetakt worden met de Grote Nete of de Molse Nete zodat bittervoorn de mogelijkheid krijgt om nieuwe vijvers en plassen te koloniseren.Waterlooptrajecten waar tot doel gestelde vissoorten voorkomen, worden niet of slechts bij dringende noodzaak geruimd.
[*] Op de website www.vismigratie.be kunnen per waterloop de aanwezige vismigratieknelpunten en hun saneringsprioriteit opgevraagd worden uit de databank en getoond worden op kaart.
Herstel van de natuurlijke hydrologie in de vallei van de Grote Nete en haar infiltratiegebieden
Het herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van een goede staat van instandhouding voor de tot doel gestelde habitattypes en soorten in het valleilandschap. De talrijke drainagegrachten in de Grote Netevallei, die hun functie verloren hebben omdat er geen intensief landbouwgebruik meer is, dienen door de beheerder verondiept of omgelegd te worden. De opgepompte debieten van de grondwaterwinning voor drinkwaterproductie in het Scheps dienen verder afgestemd te worden op de standplaatsvoorwaarden van de habitattypes die daar tot doel gesteld worden (mesotrofe elzenbroekbossen en mesotrofe overgangs- en trilvenen). Na het uitvoeren van een ecohydrologische studie zal in de Most een geschikt peilbeheer ingesteld worden voor de tot doel gestelde trilvenen en elzenbroekbossen. Het omvormen van naaldhoutbestanden op de landduinen naar inheems loofhout of duinhabitats (zie PI 7: Versterking van de bestaande boshabitatkernen) zal de infiltratiecapaciteit van die landduinen verhogen.
In de integrale waterbeheerplannen op stroomgebied-, bekken- en deelbekkenniveau zijn reeds verscheidene acties voorzien om de natuurlijke overstromingsdynamiek van de Grote Nete gedeeltelijk te herstellen. Belangrijke projecten van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), opgenomen in het bekkenbeheerplan (BBP) van het Netebekken, in dit verband zijn de hermeandering van de Grote Nete vanaf de watermolen van Meerhout tot de samenvloeiing met de Molse Nete (actie A15 van het BBP) en het afbakenen van een oeverzone langs de Grote Nete vanaf de samenvloeiing met de Molse Nete tot het Albertkanaal t.b.v. een vrije natuurlijke ontwikkeling (actie A77 van het BBP). In het kader van het geactualiseerd Sigmaplan zal Waterwegen en Zeekanaal (W&Z) afwaarts het Albertkanaal op verschillende plaatsen de dijken langs de Grote Nete verlagen of terugtrekken zodat de rivier bij hoge afvoeren opnieuw haar winterbedding kan innemen. Verder zal binnen het projectgebied van het Sigmaplan het waterpeil in de Grote Nete aanzienlijk opgetrokken worden via het aanleggen van drempels in de bedding. Hierdoor zullen ook de grondwatertafels binnen het projectgebied stijgen. In deelgebied 2 zullen opwaarts de Zammelse brug een 7-tal drempels aangelegd worden in de bedding van de Grote Nete. Daarnaast worden in dit deelgebied een 6-tal dijkverlagingen (bressen) voorzien.
Realisatie van een samenhangend netwerk van alluviale bossen, natte graslanden, alluviale ruigtes en moerassen in de vallei van de Grote Nete
In de vallei van de Grote Nete tussen de Overmaai en het Albertkanaal wordt via omvorming van verruigde of verboste graslanden en spontane successie een samenhangend netwerk van valleigebonden ecotopen gerealiseerd. Dit netwerk omvat zowel Europees beschermde habitats (elzenbroekbossen, voedselrijke alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen) als regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen). Het halfopen karakter van de vallei wordt hierbij gevrijwaard. Het grootste deel van deze inspanning wordt gedragen door ANB of een terreinbeherende vereniging. Voor het beheer van de graslanden kan een beroep gedaan worden op plaatselijke landbouwers. Zowel ANB als terreinbeherende verenigingen kunnen hiervoor gebruiksovereenkomsten afsluiten met landbouwers.
In de venige laagte van de Most zal de oppervlakte overgangs- en trilvenen aanzienlijk uitgebreid worden door omvorming van niet-habitatwaardig bos en door pitrus gedomineerde vegetaties. Achterstallig beheer van verboste en verruigde trilvenen zal weggewerkt worden. Deze inspanningen worden gedragen door ANB.
Realisatie van een uitgestrekt moerasgebied in het Zammels Broek en het Trichelbroek als leefgebied voor roerdomp, woudaap en porseleinhoen
In het kader van het geactualiseerd Sigmaplan zal in het Zammels Broek ca. 125 ha leefgebied gecreëerd worden voor roerdomp, woudaapje en porseleinhoen. Ook in het aangrenzende Trichelbroek kan leefgebied voor deze vogelsoorten gecreëerd worden. Dit leefgebied zal bestaan uit rietlanden, grote zeggenvegetaties en open water. Hiertoe zullen de grondwaterstanden verhoogd worden via een verhoging van het bodempeil van de Grote Nete. De resterende oppervlakte zal ingericht worden als mozaïek van graslanden en ruigtes als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel habitat voor kwartelkoning. De aanpassingen aan de Grote Nete die noodzakelijk zijn voor de vernatting van het gebied zullen uitgevoerd worden door W&Z.
Uitbouw van twee kernen landduinhabitats
In dit gebied worden twee kernen landduinhabitats gerealiseerd, een grote op de Keiheuvel en een kleinere op de paraboolduin van Geel-Bel. Op de Keiheuvel zullen de versnipperde plekken duingrasland uitgebreid en met elkaar verbonden worden via het kappen en plaggen van de tussenliggende naaldhoutbestanden. Daarnaast worden sterk vergraste en verboste stukken duingrasland hersteld. De inspanningen hiervoor worden geleverd door het ANB en de bosgroep Zuiderkempen. De realisatie van de kern in Geel-Bel gebeurt door Natuurpunt in het kader van het LIFE+-project Grote Nete . In het gebied Scherpenbergen-De Hutten zullen de landduinhabitats door verschillende private eigenaars kleinschalig ontwikkeld worden als toename van bestaande relicten, als open plekken in de bossfeer of als corridors.
Verder herstel van oeverkruidgemeenschappen en schrale graslanden in de Langdonken en het Goor
Inspelend op de unieke potenties en voortbouwend op het succesrijk herstelbeheer in de periode 2000-2009, worden de oppervlaktes oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland (al dan niet in complex met vochtige en droge heide) in de Langdonken verder uitgebreid via het kappen en plaggen van niet-habitatwaardig bos en de herinrichting van vis- en recreatievijvers (afschuining van te steile oevers, verwijderen van opslag van houtige gewassen op de oever, afvissing, slibruiming, …). De exoot watercrassula wordt permanent bestreden. In de Langdonken zal de actueel zeer kleine oppervlakte blauwgrasland uitgebreid worden op verschillende historische groeiplaatsen van de kensoort Spaanse ruiter. Deze inspanningen worden gerealiseerd door een terreinbeherende vereniging.
Verdere verbetering van de waterkwaliteit
Voor de instandhouding van de habitattypes en soorten in het valleilandschap, in de eerste plaats de Europees te beschermen vissoorten, is een verdere verbetering van de waterkwaliteit essentieel. Bij de goedkeuring van de stroomgebiedbeheerplannen voor de Schelde en de Maas op 8 oktober 2010 werd de Grote Nete vanaf de monding van de Kleine Hoofdgracht-Balengracht tot de monding van de Grote Laak aangeduid als één van de 7 zogenaamde speerpuntgebieden waarvoor reeds in 2015 de goede toestand moet worden bereikt.
Een belangrijke aanvullende maatregel om dit doel te bereiken is de aanleg van bufferstroken op akkers langsheen de waterlopen. Dit is een maatregel uit het maatregelenprogramma van de stroomgebiedbeheerplannen die op basis van vrijwilligheid en in overleg met de landbouwadministratie en de landbouwsector ingezet wordt. In het bovenlopenstelsel van de Grote Nete zetten de verschillende waterbeheerders en de VLM sterk in op deze maatregel om de afspoeling van sediment, meststoffen en herbiciden naar de waterlopen tegen te gaan. Hierdoor zal de waterkwaliteit verbeteren en zal de soms explosieve kruidgroei in de waterlopen verminderen zodat er minder geruimd moet worden. De aanleg van bufferstroken zal dus ongetwijfeld bijdragen tot het bereiken van een goede staat van instandhouding van de tot doel gestelde vissoorten en de ontwikkeling van habitattype 3260 in deze waterlopen. Woningen die ongezuiverd huishoudelijk afvalwater lozen, dienen zo snel mogelijk aangesloten te worden op de riolering of voorzien te worden van een IBA [*]. In navolging van de sanering van overstort Fazant (zie bij Kansen) zullen ook andere overstorten met een belangrijke impact op de waterkwaliteit (o.m. overstort Gewad op de Grote Nete, overstorten Borgerhoutsedijk, Slachthuisstraat en Slagmolenstraat op de Molse Nete, overstorten op de Asbeek in Leopoldsburg) gesaneerd worden.
De Grote Laak werd aangeduid als één van de 8 speerpuntgebieden waarvoor tegen 2015 een belangrijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd moet worden. Vanaf 2014 zal door Tessenderlo Chemie gekozen worden voor een fosfaatproductie zonder zoutzuur en zullen de zoutlozingen naar de Grote Laak teruggebracht worden tot één tiende van de huidige vuilvracht. Daarna kan begonnen worden aan de sanering van de zwaar verontreinigde waterbodem en oeverzone van deze waterloop. Ook de waterbodem van de Molse Nete zal gesaneerd worden.
[*] Individuele Behandelingsinstallatie voor Afvalwater
Versterking van de bestaande boshabitatkernen
De noodzakelijke versterking van de boshabitatkernen in dit gebied wordt in de eerste plaats gerealiseerd via omvorming van niet-habitatwaardig bos. In een aantal bossen zal deze omvorming spontaan verlopen zonder menselijk ingrijpen; elders zal de spontane opslag van inheemse boomsoorten versneld worden door het uitvoeren van dunningen of via kaalkap. De belangrijkste omvormingen zullen plaats vinden op de Keiheuvel en in de overgangszone naar de Mostdepressie (ANB en bosgroep Zuiderkempen), Scherpenbergen-De Hutten (verschillende private boseigenaars), Geel-Bel (Natuurpunt), de Raambroekse bossen en het Prinsenbos (vooral private eigenaars). Effectieve bosuitbreiding van droge boshabitats wordt voorzien in het Varenbroek (ANB) en het Goor-Asbroek (Natuurpunt).
Samen met de noodzakelijke toename van de oppervlakte habitatwaardig bos, moet een belangrijke inspanning geleverd worden om de horizontale en verticale structuur van de bossen (evenwichtige soortensamenstelling en leeftijdsstructuur, open plekken, voldoende (dik) dood hout, …) te verbeteren en door actieve bestrijding het aandeel invasieve exoten (vooral Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers) te verminderen. Te scherpe overgangen tussen bos- en open habitats dienen verzacht te worden door het dunnen van de bosranden of het voeren van een geschikt mantel-zoombeheer. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in de bossen beheerd door het ANB of Natuurpunt. Ook in andere openbare bossen en privé-bossen gelegen in het VEN zal op termijn door toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer de structuur verbeteren en het aandeel invasieve exoten afnemen. De bosgroep Zuiderkempen die in dit gebied actief is, zal hierin een belangrijke rol spelen.
Specifieke natuurdoelen
In het verleden is de Grote Nete op sommige stukken uitgediept en omgeven door dijken waardoor het contact van de waterloop met haar vallei verloren ging. De Europese natuurdoelen streven naar een verbetering van de beekstructuur en de waterkwaliteit. Voor de heidegebieden en graslanden staat kwaliteitsverbetering en uitbreiding voorop. De bossen moeten worden versterkt en met elkaar worden verbonden om een minimale oppervlakte habitatwaardig bos te realiseren. Voor de watervogels die in het gebied voorkomen, wordt er een rietmoeras voorzien.
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
Boslandschap
details ...
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
Habitat - Boslandschap
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)Boslandschap9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitat -
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat -
Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
habitattype_naamOude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)Boslandschap9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat
Soorten - Boslandschap
-
Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
BoslandschapGewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Wespendief
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
BoslandschapWespendiefsoort -
Zwarte specht
Met dit landschap worden de droge loofbossen bedoeld. De alluviale bossen maken deel uit van het valleilandschap. Het boslandschap omvat volgende Europees te beschermen habitattypes:
- zuurminnende eiken-beukenbossen (9120)
- zuurminnende eiken-berkenbossen (9190)
- eiken-haagbeukenbossen (9160).
Zuurminnend eiken-beukenbos is het meest voorkomende bostype in dit gebied. Het is dominant in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek. Op de droge zandgronden van de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen-De Hutten, Geel-Bel) kunnen stabiele bestanden zuurminnend eiken-berkenbos ontwikkelen.
Momenteel komt dit bostype er enkel voor als spontane opslag in aangeplant naaldhout. Eiken-haagbeukenbossen zijn slechts marginaal aanwezig in het Varenbroek en het Asbroek. Momenteel wordt in geen enkel habitatwaardig bos het Minimum Structuurareaal bereikt. De horizontale structuur is meestal ondermaats met te weinig (dik) dood hout en soms ook een te groot aandeel invasieve exoten ( Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers). Vaak zijn er ook te weinig habitattypische soorten aanwezig in de kruidlaag.
Via kwaliteitsverbetering, omvorming van niet-habitatwaardig bos en effectieve bosuitbreiding worden de bestaande waardevolle boskernen in het Prinsenbos, het Asbroek en het Varenbroek versterkt en beter met elkaar verbonden. Op de rivierduinen zal het aandeel habitatwaardig eiken-berkenbos sterk toenemen door de omvorming van een deel van de naaldhoutbestanden. Wespendief, zwarte specht, nachtzwaluw en boomleeuwerik liften mee met deze doelstellingen. Volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, … bruine eikenpage.
BoslandschapZwarte spechtsoort
Heidelandschap
details ...
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
Habitat - Heidelandschap
-
Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
habitattype_naamDroge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)Heidelandschap2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)Heidelandschap3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojunctea en 7140_cl - Basenrijk overgangsveen met Draadzeggehabitat -
Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
habitattype_naamVochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)Heidelandschap4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporionhabitat -
Droge heide (4030)
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
habitattype_naamDroge heide (4030)Heidelandschap4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Heidelandschap6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmo - Vochtig heischraal grasland en 6230_ha Soortenrijk struisgraslandhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Heidelandschap6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype 6410_mo - Blauwgraslandhabitat
Soorten - Heidelandschap
-
Blauwborst
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
HeidelandschapBlauwborstsoort -
Drijvende waterweegbree
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
HeidelandschapDrijvende waterweegbreesoort -
Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
HeidelandschapGewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Ijsvogel
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
HeidelandschapIjsvogelsoort -
Poelkikker
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
HeidelandschapPoelkikkersoort -
Porseleinhoen
Het heidelandschap komt in dit gebied onder twee verschillende vormen voor. Enerzijds zijn er de rivierduinen (Keiheuvel, Scherpenbergen, Geel-Bel) die goede potenties hebben voor de ontwikkeling van duinheide en duingrasland. Anderzijds zijn er de goed gebufferde heide- en vennenlandschappen in de Langdonken en het Goor.Het heidelandschap in dit gebied is relevant voor volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten:
- duinheide (2310);
- duingrasland (2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130);
- soortenrijk heischraal grasland (6230);
- blauwgrasland (6410_mo);
- basenrijk overgangsveen met draadzegge (7140_cl);
- vochtige heide (4010) met slenken (7150);
- droge heide (4030);
- drijvende waterweegbree;
- poelkikker.
Met lokaal nog veel open zand en talrijke geleidelijke overgangen van open habitat naar bos is de Keiheuvel zonder twijfel het kerngebied voor duingraslanden (habitattype 2330) in het oosten van de provincie Antwerpen. Een hele reeks kwetsbare of bedreigde soorten vindt hier een leefgebied. Dit gebied is dan ook zeer belangrijk in Vlaanderen voor dit habitattype (cfr. G-IHD). Ook op de paraboolduin van Geel-Bel komt dit habitattype voor. Duinheide (habitattype 2310) is in dit gebied slechts marginaal aanwezig.Dankzij de gunstige abiotiek en ingrijpende natuurherstelwerken in de periode 2002-2007 komen in het Goor en vooral in de Langdonken zeer goed ontwikkelde oeverkruidgemeenschappen (habitattypes 3130_aom) en soortenrijke heischrale graslanden (habitattypes 6230) voor. Voor het eerste habitattype is dit gebied essentieel in Vlaanderen, voor het tweede zeer belangrijk (cfr. G-IHD). Het gebied is ook zeer belangrijk voor drijvende waterweegbree, een habitattypische soort van oeverkruidgemeenschappen. De Langdonken is verder de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een kensoort van blauwgraslanden(habitattype 6410_mo). Natte en droge heide zijn slechts marginaal aanwezig in complex met andere habitattypes.
Door bebossing van de landduinen met naaldhout en de verspreide vestiging van weekendverblijven vanaf de jaren 1960 is de oppervlakte en de kwaliteit van de duinhabitats sterk achteruit gegaan waardoor de habitats en de habitattypische soorten niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. In Geel-Bel is er bovendien te veel open zand door intensieve betreding. In de Langdonken en het Goor vormen de vele weekendverblijven een risico op eutrofiëring van de oligotrofe habitattypes en de verspreiding van invasieve exoten. Het blauwgraslandrelict is zeer klein en dus zeer kwetsbaar voor uitsterven.
Door het gericht verwijderen van boomopslag tussen de versnipperde habitatvlekken in combinatie met gerichte ontbossingen zal op de Keiheuvel een aaneengesloten heidegebied van meer dan 100 ha gerealiseerd worden. Het aangrenzende zuidwest-noordoost georiënteerde vliegveld maakt bovendien het ontstaan van beperkte windwerking mogelijk. Op de paraboolduin van Geel-Bel wordt een middelgrote kern duinheide en duingrasland gecreëerd via omvorming van naaldhout. In Geel-Bel zal ook een kern van ca. 10 ha vochtige heide met vennen gerealiseerd worden. Via de omvorming van vis- en recreatievijvers en jong bos zal de oppervlakte plassen met oeverkruidgemeenschappen en heischraal grasland in de Langdonken en het Goor nog verder uitgebreid worden zodat daar duurzame populaties van habitattypische soorten kunnen ontstaan. In de Langdonken zal deze toename in de kaart spelen van de vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen, blauwborst en ijsvogel. Een aanzienlijke toename van het blauwgraslandrelict in de Langdonken op meerdere historische groeiplaatsen van Spaanse ruiter zal het risico op verdwijnen sterk verminderen.
Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties drijvende waterweegbree en poelkikker. Daarnaast zullen o.m. volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen:
- nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, tapuit, boomvalk, …;
- levendbarende hagedis …;
- boswitje, bruine vuurvlinder, veldparelmoervlinder, harkwesp, …;
HeidelandschapPorseleinhoensoort
Moeraslandschap
details ...
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
Soorten - Moeraslandschap
-
Bruine kiekendief
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
MoeraslandschapBruine kiekendiefsoort -
Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
MoeraslandschapGewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Kwartelkoning
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
MoeraslandschapKwartelkoningsoort -
Porseleinhoen
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
MoeraslandschapPorseleinhoensoort -
Roerdomp
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
MoeraslandschapRoerdompsoort -
Woudaap
Het deelgebied Zammels Broek van deze speciale beschermingszone overlapt met het projectgebied van het geactualiseerd Sigmaplan. Via dit plan dienen o.m. de instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium gerealiseerd te worden [*]. In de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) werden voor doelsoorten van het Schelde-estuarium doelstellingen voor extra oppervlakte leefgebied binnen Sigmagebied geformuleerd. Een deel van de doelstellingen voor roerdomp, woudaap, porseleinhoen en kwartelkoning zal worden gerealiseerd in het Zammels Broek.
In het Zammels Broek kunnen via ingrepen in de Grote Nete en de drainagegrachten de grondwaterstanden voldoende opgetrokken worden om ca. 125 ha extra leefgebied te creëren voor vogels van grootschalige rietmoerassen (roerdomp, woudaap, porseleinhoen en bruine kiekendief). Dit leefgebied bestaat grotendeels uit waterriet (rbb_mr) aangevuld met grote zeggenvegetaties (rbb_mc) en open water (rbb_ae). Het minder te vernatten deel van het Zammels Broek (> 60 ha) zal ingericht worden als een mozaïek van graslanden en ruigtes (rbb_hc, rbb_hu en rbb_hf) als foerageergebied voor bruine kiekendief en potentieel leefgebied voor kwartelkoning. Door de natuurdoelen in het aangrenzende Trichelbroek hierop af te stemmen kan voor grotere en dus stabielere deelpopulaties van deze soorten leefgebied gecreëerd worden.
[*] De instandhoudingsdoelstellingen voor het Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan werden bekrachtigd door de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005.
MoeraslandschapWoudaapsoort
Valleilandschap
details ...
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
Habitat - Valleilandschap
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Valleilandschap3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition en 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveenhabitat -
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
habitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Valleilandschap3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Valleilandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Valleilandschap6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)habitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Valleilandschap7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveenhabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Valleilandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Valleilandschap
-
Beekprik
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
ValleilandschapBeekpriksoort -
Bittervoorn
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
ValleilandschapBittervoornsoort -
Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
ValleilandschapGewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Kamsalamander
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
ValleilandschapKamsalamandersoort -
Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Meervleermuis
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
ValleilandschapKleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Meervleermuissoort -
Rivierdonderpad, Kleine modderkruiper
De Grote Nete en haar vallei vormen ontegensprekelijk de ruggengraat van dit habitatrichtlijngebied. Het valleilandschap is dan ook een cruciale biotoopcluster in dit gebied als verbindingselement met de andere biotoopclusters. Het valleilandschap omvat de volgende Europees te beschermen habitattypes en soorten
- traagstromende laaglandbeken met zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260)
- alluviale bossen (91E0)
- voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf)
- overgangs- en trilveen (7140_meso)
- laaggelegen schrale hooilanden (6510)
- van nature voedselrijke plassen (3150)
- beekprik
- kleine modderkruiper
- rivierdonderpad
- bittervoorn
- kamsalamander
- vleermuizen die vochtige graslanden en open waterpartijen als foerageergebied verkiezen: meervleermuis, ruige en kleine dwergvleermuis en rosse vleermuis.
Daarnaast komen in dit landschap verschillende regionaal belangrijke biotopen voor met als voornaamste dotterbloemgraslanden, rietlanden, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken en wilgenstruwelen.
De vallei van de Grote Nete is nog grotendeels onbebouwd. Intensieve landbouw onder de vorm van akkerbouw en voedergewassen (intensief grasland niet inbegrepen) is in de meeste deelgebieden beperkt tot een aantal percelen met uitzondering van deelgebied 1 en het uiterste oosten van deelgebied 4. De rivier heeft een naar Vlaamse normen goede tot zeer goede water- en structuurkwaliteit. Verschillende trajecten van de Grote Nete en haar zijbeken binnen dit gebied zijn momenteel reeds habitatwaardig waardoor het volgens de G-IHD essentieel is in Vlaanderen voor habitattype 3260. Het bovenlopenstelsel van de Grote Nete is verder zeer belangrijk voor beekprik (grootste populatie in Vlaanderen) en wordt vermoedelijk vanuit de Kleine Nete gekoloniseerd door kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Andere in Vlaanderen zeldzame vissoorten, zoals kopvoorn, serpeling en kwabaal, werden de afgelopen jaren met succes in deze waterlopen geherintroduceerd. Verspreid in de vallei komt een aanzienlijke oppervlakte elzenbroekbossen (habitattype 91E0) en alluviale ruigtes (habitattype 6430_hf) voor. Hier en daar zijn er nog relicten van mesofiele hooilanden aanwezig en in de natte depressies hebben zich waardevolle mesotrofe overgangs- en trilvenen (habitattype 7140_meso) ontwikkeld. Voor al deze habitattypes is het gebied zeer belangrijk in Vlaanderen (cfr. G-IHD).
Stroomafwaarts het Albertkanaal werd de Grote Nete vroeger sterk uitgediept en vanaf Meerhout werd de rivier ingedijkt waardoor het contact met de vallei grotendeels verloren ging. Samen met deze ingrepen veroorzaken ontwateringsgrachten en sterke grondwateronttrekkingen op verschillende plaatsen een verdroging van de vallei. Deze verdroging uit zich o.m. in de verruiging van elzenbroekbossen en de vergrassing van alluviale ruigtes. Door gebrek aan (aangepast) beheer is de oppervlakte en de kwaliteit van de open beekdalhabitats (alluviale ruigtes, mesofiele hooilanden, overgangs- en trilvenen, …) sterk achteruit gegaan en worden de resterende relicten bedreigd door verbossing, verruiging en vergrassing. De uitbreiding van de vispopulaties wordt belemmerd door lokale knelpunten inzake water(bodem)kwaliteit en de aanwezigheid van verscheidene vismigratieknelpunten.
Inspelend op de bijzonder hoge ecologische waarde wordt een verdere versterking van de natuur in de bovenloop van de Grote Nete en haar vallei tot doel gesteld. De verdere verbetering van de waterkwaliteit en de beekstructuur zal leiden tot een toename van habitattype 3260 in het bovenlopenstelsel van de Grote Nete. De natuurlijke hydrologie van de vallei wordt hersteld. De vallei behoudt haar halfopen karakter met een afwisseling van elzenbroekbossen, wilgenstruwelen, alluviale ruigtes (habitat of rbb), mesofiele hooilanden, dotterbloemgraslanden, mesotrofe overgangs- en trilvenen, voedselrijke plassen en rietmoerassen. Het aandeel van de habitatwaardige vegetaties in de vallei zal sterk toenemen door spontane successie, omvorming en/of aangepast beheer. De resterende vismigratieknelpunten worden weggewerkt. Bovenstaande doelstellingen zullen eveneens resulteren in een toename van de populaties beekprik, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. Daarnaast zullen o.m. de volgende soorten profiteren van deze doelstellingen blauwborst, ijsvogel, sprinkhaanzanger, grote karekiet, rietgors, snor, … kwabaal, kopvoorn, serpeling, grote modderkruiper, snoek, … moerassprinkhaan, zompsprinkhaan, kustsprinkhaan, gevlekte witsnuitlibel, bandheidelibel, Kempense heidelibel, gewone bronlibel, beekoeverlibel, kleine ijsvogelvlinder, Spaanse vlag, …
ValleilandschapRivierdonderpad, Kleine modderkruipersoort
Planten en dieren
In de Grote Nete en haar zijbeken vinden we nog trajecten met helder, zuurstofrijk water waarin de grootste populatie van beekprik in Vlaanderen rondzwemt. Ook de kleine modderkruiper en rivierdonderpad vind je er. In de vennen van het Goor en de Langdonken komt drijvende waterweegbree voor. De Langdonken zijn bovendien de laatste groeiplaats in Vlaanderen van Spaanse ruiter, een typische soort van blauwgraslanden. Het Zammels Broek zal worden omgevormd tot een moeraslandschap dat onderdak zal bieden aan zeldzame watervogels zoals de roerdomp, de woudaap en de kwartelkoning.