Zoniënwoud

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2400008 - Zoniënwoud
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
2761.00ha
Algemene Beschrijving
Het Zoniënwoud, dat is 4400 hectare Europese topnatuur waar jaarlijks miljoenen bezoekers op afkomen. Het is een uitgestrekt en betoverend woud aan de rand van Brussel, dat op het grondgebied van de drie Belgische gewesten ligt. Op deze website gaat het enkel over het Vlaamse gedeelte. Bezoek zeker deze websites voor meer informatie www.zonienwoud.be www.natuurenbos.be/zonienwoud
Identificatie

Het Zoniënwoud is een overblijfsel van het vroegere Kolenwoud, dat al beschreven werd in de oorlogsdagboeken van Julius Caesar. Het Vlaamse deel van het Zoniënwoud ligt aan de zuidelijke en zuidoostelijke kant van Brussel. Het is deel van een groot aaneengesloten woud dat doorsneden is door verschillende drukke verkeersassen waaronder de ring rond Brussel, de E411 en de Duboislaan.

Landelijke Beschrijving
Het Zoniënwoud is een aaneengesloten bos dat vooral bekend is om zijn oude beukenbossen. Wie in het Zoniënwoud komt, zal merken dat het bijzonder heuvelachtig is, afgewisseld door open plekken en de IJsevallei met vijvers. Deze groene long wordt gemarkeerd door plotse overgangen naar infrastructuur en bewoning.
Actief in Gebied

Het gebied bestaat volledig uit bos. Het Agentschap voor Natuur en Bos beheert meer dan 90%, de rest wordt beheerd door privé-eigenaars. Door de enorme houtproductie houdt het agentschap jaarlijks een openbare houtverkoop waar houtexploitanten dankbaar gebruik van maken. Het woud oefent een grote aantrekkingskracht uit op wandelaars, fietsers, ruiters… Jaarlijks trekken er miljoenen recreanten naar het woud.

Gemeenten

Hoeilaart (1560), Overijse (3090), Tervuren (3080), Sint Genesius Rode (1640)

Inspanningen

Het Zoniënwoud heeft er alle belang bij om één aansluitend geheel te worden via een ecoduct en ecotunnels (ontsnippering). De kwaliteit van de bossen, heide en graslanden verbeteren we via een aangepast beheer. Voor de vijvers is het belangrijk om vervuiling van het open water tegen te gaan en om voldoende bronwater te krijgen. Voor de vroedmeesterpad en het vliegend hert is een beschermingsplan noodzakelijk. Een goede samenwerking tussen het Agentschap voor Natuur en Bos en gemeenten, het Agentschap Wegen en Verkeer, en de andere beheerders van het Zoniënwoud is daarbij essentieel.

Afstemming van de recreatie op de ecologische waarden
Afstemming van de recreatie op de ecologische waarden

In het Zoniënwoud wordt in het bijzonder aandacht besteed om overmatige effecten door recreatie te voorkomen. Dit betekent enerzijds het kanaliseren van recreatie naar zones die minder verstoringsgevoelig zijn en anderzijds het wel overdacht ontsluiten van nog in te richten gebieden. In overleg met de betrokkenen wordt op intergewestelijk niveau naar oplossingen gezocht. Zo werden er in de structuurvisie van het Zoniënwoud een aantal poorten en vaste vertrekpunten gelokaliseerd en ontworpen.

Bosbeheer gericht op verbetering van de ecologische kwaliteit
Bosbeheer gericht op verbetering van de ecologische kwaliteit

In de meest waardevolle ecologische kernzones van het bos wordt gekozen voor het laten primeren van de ecologische bosfunctie zodat een verdere verhoging van de habitatkwaliteit gerealiseerd kan worden. Dit kan door uitbreiding van bosreservaten en het afbakenen van een voldoende aantal verouderingseilanden verspreid in het bos. Er wordt geschat dat het bos zal evolueren van 40 ha tot op lange termijn 300 ha boshabitat met een uitstekende staat van instandhouding.In de andere delen van het bos biedt dit IHD-rapport een belangrijk kader dat aangeeft in welke richting een meer natuurgericht bosbeheer in het Zoniënwoud dient te evolueren. De ecologische kwaliteit kan nog sterk verbeterd worden als het bosbeheer aandacht heeft voor het verbeteren van de structuurparameters (meer dood hout in het bos, het verbeteren van de horizontale en verticale structuur, maximaal behoud van monumentale bomen (omtrek > 300 cm), ontwikkelen van structuurrijke bosranden, uitbreiden van het aantal open plekken). Een plaatselijke kwaliteitsverbetering van het leefgebied voor Vliegend hert zal noodzakelijk zijn om de kansen voor een mogelijke terugkeer veilig te stellen.Het grootste deel van het bos wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos. In de overige 9 % van het bos zal via samenwerking met de private boseigenaars binnen de criteria duurzaam bosbeheer worden gewerkt aan een habitatkwaliteitsverbetering. Het verbeteren van structuurparameters zal een doelstelling zijn voor het toekomstig beheerplan. Verwacht wordt dat er op middellange termijn de vooropgestelde doelstellingen (o.a. een B-score voor parameters dood hout) kunnen gehaald worden.

Evolueren naar een gevarieerder bos dat minder gevoelig is voor bodemverzuring, stormen, droogtestress
Evolueren naar een gevarieerder bos dat minder gevoelig is voor bodemverzuring, stormen, droogtestress

Op lange termijn wordt gestreefd naar een meer gevarieerd bos. Het is nodig om meer variatie in het bos te brengen op vlak van boomsoorten, boshabitats, leeftijd en structuur. Dit zijn belangrijke maatregelen om het bos weerbaarder te maken tegen de verzuring, de stormen en een mogelijke toekomstige droogtestress. Door het inbrengen van inheemse, bodemverplegende boomsoorten zoals Winterlinde, Zoete kers, Gewone esdoorn, Es, Haagbeuk, Hazelaar,.. kan de uitgangssituatie verbeterd worden. De noodzakelijke beheermaatregelen zullen in het beheerplan verder worden gespecifieerd.

Ontsnipperingsmaatregelen in het bos
Ontsnipperingsmaatregelen in het bos

Ondanks de grote natuurlijke structuur, bestaat het habitatrichtlijngebied in feite uit enkele afzonderlijke entiteiten waartussen harde barrières zoals wegen en spoorwegen voorkomen. Voor sommige mobiele bosbewoners zorgen deze barrières voor een opsplitsing van hun populatie in deelpopulaties. Voorbeelden zijn Watervleermuis en Boommarter. Ontsnipperingsmaatregelen zijn belangrijke maatregelen om de effecten van de barrières te beperken. Het is belangrijk om deze problematiek intergewestelijk aan te pakken samen met de administraties van wegen en verkeer en de NMBS.

Ontwikkelen van 2 kernzones met een gevarieerde mix van droog heischraal grasland, heide en eikenberkenbos
Ontwikkelen van 2 kernzones met een gevarieerde mix van droog heischraal grasland, heide en eikenberkenbos

Er worden 2 zones gezocht waarbinnen gestreefd wordt naar een gevarieerde mix van heischraal grasland, droge heide en eiken-berkenbossen (elk habitat telkens 1/3 van het oppervlak). Elke zone varieert telkens van 10 tot 15 ha. Er zijn momenteel 4 mogelijk locaties. In het beheerplan worden de 2 meest interessante locaties verder uitgezocht. Deze natuurherstelmaatregel kan uitgevoerd worden door het Agentschap voor Natuur en Bos en de Koninklijke schenking.

Optimalisatie van de droge graslanden op de renbaan en op de open plekken
Optimalisatie van de droge graslanden op de renbaan en op de open plekken

De bestaande graslanden en dellen kunnen door een gericht beheer nog sterk in kwaliteit toenemen. Dit kan op korte termijn gerealiseerd worden. Op sommige van deze graslanden kunnen de potenties voor heischraal grasland ontwikkeld worden. Te kleine habitatvlekken kunnen uitgebreid worden door verbindingen te maken met andere open zones of door mantel-zoomvegetaties te ontwikkelen op de bosrandzone. Op de renbaan van Groenendaal wordt gestreefd naar een open structuurrijke graslandvegetatie die rijk is aan insecten. Het is zowel belangrijk voor de insecten an sich, als voor zeldzame soorten die insecten als voedselbron hebben, zoals de vleermuizen en vogels. Voor een goede kwaliteit op vlak van fauna wordt gekozen voor één grote habitatvlek van meer dan 30 ha. De meeste locaties zijn eigendom van het Agentschap voor Natuur en Bos. Een belangrijk gedeelte is eigendom van de Koninklijke schenking. Deze habitats kunnen op korte termijn in sterke mate verbeterd worden.

Optimalisatie waterhuishouding
Optimalisatie waterhuishouding

Er wordt een zo natuurlijk mogelijke waterhuishouding nagestreefd. Een verdere verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater zodat het water geschikt wordt en blijft als voeding van de vijversystemen, valleibossen en natte ruigten, en als direct leefgebied voor habitatsoorten als Bittervoorn en IJsvogel; Dit kan gerealiseerd worden door het Agentschap voor Natuur en Bos samen met andere partners.

Soortbeschermingsprogramma voor de Vroedmeesterpad
Soortbeschermingsprogramma voor de Vroedmeesterpad

Er wordt een soortbeschermingsprogramma opgemaakt voor de vroedmeesterpad met daarin een aanpak voor de realisatie van de ecologische verbinding tussen Zoniënwoud (Marnixbossen) en Ketelheide, zoals beschreven in de motiveringsnota in bijlage aan het onderbouwende rapport.

Soortbeschermingsprogramma voor het Vliegend Hert
Soortbeschermingsprogramma voor het Vliegend Hert

Er wordt een soortbeschermingsprogramma opgemaakt voor het vliegend hert met daarin een aanpak voor de realisatie van de ecologische verbinding tussen Zoniënwoud en Ijsevallei, zoals beschreven in de motiveringsnota in bijlage aan het onderbouwende rapport.

Uitbreiding oppervlakte boshabitat
Uitbreiding oppervlakte boshabitat

Het boshabitat kan verder toenemen door omvorming van naaldhout naar loofhout. Omdat het Zoniënwoud bijna volledig is omgeven door verstedelijkt gebied, is het uiterst belangrijk om voor de bestaande corridors een ‘open ruimte –invulling’ te voorzien/behouden. Een verdere verstedelijking in de randzone zou het Zoniënwoud isoleren van zijn omgeving en is dus niet gewenst. De Brabantse bosstructuur kan verbeterd worden door een versterking van de bestaande bos- en natuurverbindingen. Op die manier kan het Zoniënwoud blijven fungeren als brongebied voor talrijke bossoorten.

Specifieke natuurdoelen

Voortbouwend op de sterktes van het gebied zal de kwaliteit verder verbeterd worden. We willen de monumentale en oude bomen behouden, naaldbos omzetten naar loofbos, het aandeel van dood hout in het bos verhogen en goed uitgekozen boszomen en bosranden ontwikkelen... Daarnaast zal heide op meerdere plaatsen worden hersteld als open plekken in het bos of in combinatie met grasland. Ten slotte zullen meer zeldzame waterplanten een kans krijgen in de vijvers.

Zoniënwoud

details ...
Habitat - Zoniënwoud
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Zoniënwoud
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van ± 1 ha naar 8 ha. Voor een goede kwaliteit op vlak van fauna: bij voorkeur habitatvlekken > 5 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Natuurlijke, heldere vijversystemen met een grote verscheidenheid aan drijvende en ondergedoken waterplanten en een natuurlijke oevervegetatie. Om de kwaliteitsdoelstellingen te halen moet naar een natuurlijke waterhuishouding van de vijvers gestreefd worden, een goede waterkwaliteit beoogd worden, en de eutrofiëring weggewerkt worden. Bij het herstel van dit habitat zal ook aandacht gaan naar het gebruik ervan door vogels en het verhogen van de insectenrijkdom (voldoende voedselaanbod voor vleermuizen).

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Zoniënwoud
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Habitattoename van relicten naar minimaal 4 ha heidevegetaties.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Op termijn moet een goede tot uitstekende staat van instandhouding kunnen worden behaald door een aangepast beheer. Bij het herstel van dit habitat zal ook aandacht gaan naar het verhogen van de insectenrijkdom (voldoende voedselaanbod voor vleermuizen).

    habitat
  • Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    habitattype_naam
    Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    Zoniënwoud
    6210 - Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende substraten (Festuco-Brometalia)
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Maximaal behoud van dit habitattype en waar mogelijk toename van de bestaande habitatvlekken. In totaal toename van 456ha (actueel) naar 471ha door omvorming uit 9120. Minstens behoud van bestaande kalkrijke struwelen habitat 6210 (± 5 ha).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd daarvan op middellange tot lange termijn 20-150 ha een uitstekende score (A-score) zou moeten halen. Een maximaal behoud van monumentale bomen (zie 9120) moet verzekerd worden. Dit door een bosbeheer in te stellen dat gericht is op het verhogen van de lichtinval in het bos en het herintroduceren van voor dit habitattype typische boomsoorten die een verbetering van de standplaats (goede humusvormers) verzekeren (terugdringing verzuring) zowel in de boom- als struiklaag. Fauna-indicatoren van een goede habitatkwaliteit: Houtsnip, Havik, Boommarter, Wespendief (Bijlage IV-soort), Zwarte specht (Bijlage IV-soort), Middelste bonte specht (Bijlage IV-soort), Vleermuizen (Bijlage II & III-soorten), Vuursalamander, Das, hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder, Vliegend hert, Grote Weerschijnvlinder.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Zoniënwoud
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), Hn en Ha en 6510 glanshaverhooiland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de actuele 8 ha naar 55 ha (toename met 29 ha 6230; 17 ha 6510)
    Eén grote habitatvlek creëren in de grote renbaan van Groenendaal.(Ha en Hu) Voor een goede kwaliteit op vlak van fauna: bij voorkeur habitatvlekken > 30 ha. In de Koninklijke schenking en de Corneliusdelle wordt het habitat zoveel mogelijk vlakdekkend hersteld. Plaatselijk is een droog heischraal grasland (Hn) mogelijk.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbeteren van de habitatkwaliteit door het instellen van een gericht beheer:

    • terugdringen voedselrijkdom, verbossing, verruiging (inc. Adelaarsvaren
    • het vergroten van de habitatvlekken en door het creëren van natuurlijke gradiëntrijke situaties.
    • verbindingen tussen open plekken creëren.
    • ontwikkelen van mantelzoom- vegetatie op de bosrandzone.

    Bij het herstel van deze habitats zal ook aandacht gaan naar het gebruik ervan door vogels. Het verhogen van de insectenrijkdom binnen deze habitats is een belangrijke doelstelling. Zowel voor de insecten an sich, als voor zeldzame soorten die insecten als voedselbron hebben, zoals de vleermuizen en vogels.

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Zoniënwoud
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype 6430_hf - moerasspireaverbond (moerasspirearuigten)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Minstens behoud (±1 ha). Afwisseling met RBB dottergraslanden nastreven.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Een verbetering van de kwaliteit van de moerasspirearuigten door het instellen van een gericht beheer.

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Zoniënwoud
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoom
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Voor de vochtige boszomen in de SBZ wordt gestreefd naar een toename (actueel oppervlakte onbekend).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Een verbetering van de kwaliteit van de boszomen door het instellen van een gericht beheer. Om te kunnen evolueren naar een goede tot uitstekende staat van instandhouding is het noodzakelijk om voldoende brede boszomen te maken en door verbindingen tussen open plekken te creëren.

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Zoniënwoud
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), Hn en Ha en 6510 glanshaverhooiland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de actuele 8 ha naar 55 ha (toename met 29 ha 6230; 17 ha 6510)
    Eén grote habitatvlek creëren in de grote renbaan van Groenendaal.(Ha en Hu) Voor een goede kwaliteit op vlak van fauna: bij voorkeur habitatvlekken > 30 ha. In de Koninklijke schenking en de Corneliusdelle wordt het habitat zoveel mogelijk vlakdekkend hersteld. Plaatselijk is een droog heischraal grasland (Hn) mogelijk.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbeteren van de habitatkwaliteit door het instellen van een gericht beheer:

    • terugdringen voedselrijkdom, verbossing, verruiging (inc. Adelaarsvaren
    • het vergroten van de habitatvlekken en het creëren van natuurlijke gradiëntrijke situaties.
    • verbindingen tussen open plekken creëren.
    • ontwikkelen van mantelzoom- vegetatie op de bosrandzone.

    Bij het herstel van deze habitats zal ook aandacht gaan naar het gebruik ervan door vogels. Het verhogen van de insectenrijkdom binnen deze habitats is een belangrijke doelstelling. Zowel voor de insecten an sich, als voor zeldzame soorten die insecten als voedselbron hebben, zoals de vleermuizen en vogels.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    Zoniënwoud
    9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud en toename van 2014 ha (actueel) tot 2043 ha, door omvorming uit naaldhout (max 30 ha), in de overgangstypen tussen 9120 en 9160 worden herstelmaatregelen (80 ha op middellange termijn) genomen om hoofdboomsoort Eik of secundaire boomsoorten te bevorderen en de bosstructuur te verbeteren. Als gevolg van deze herstelmaatregelen zullen er habitatverschuivingen naar boshabitats 9160,9130,91E0 plaatsvinden. De mate van het succes is moeilijk voorspelbaar.
    Afname ten voordele van andere habitats is toegelaten.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd over de volledige bosoppervlakte binnen SBZ. Waarvan 20- 150 ha een uitstekende score (A-score) kan halen op middellange tot lange termijn. Het aantal monumentale bomen (> 300 cm) moet maximaal behouden worden. Deze bomen dienen in voldoende mate verspreid in het bos te blijven voorkomen (o.a.. door verouderingseilanden).

    De habitatstructuur kan verder verbeterd worden door meer variatie in de horizontale en verticale structuur te brengen waaronder het ontwikkelen van een struiklaag, het creëren van bijkomende en voldoende grote open plekken, het verhogen van aandeel staand en liggend dood hout en een gevarieerdere soortensamenstelling en het creëren van interne als externe bosranden. Overgangs- en gradiëntsituaties (tussen droog-nat, opengesloten …) zijn waardevol en moeten zeker versterkt worden.

    Om verdere verzuring van het habitat te counteren en het areaal van het Gierstgras-Beukenbos (Milio-fagetum) te behouden, dienen aangepaste maatregelen genomen te worden: verbeteren van humuskwaliteit door aangepaste boomsoortenkeuze in boom – en struiklaag. Fauna-indicatoren van een goede habitatkwaliteit: Havik, Boommarter, Das, Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Vleermuizen, Fluiter, Levendbarende hagedis, Hazelworm, Vliegend hert

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    Zoniënwoud
    9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Behoud en waar mogelijk toename van de bestaande habitatvlekken van 21 ha (actueel) naar 30 ha, door omvorming uit 9120.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd. Monumentale bomen (zie 9120). Fauna-indicatoren van een goede habitatkwaliteit [*]: Houtsnip, Havik, Boommarter, Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Vleermuizen, Vuursalamander, Das, Hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder, Vliegend hert, Grote Weerschijnvlinder.

    [*] Onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I, II, III of IV van het natuurdecreet

    habitat
  • Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    habitattype_naam
    Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    Zoniënwoud
    9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli en plaatselijke kalkrijke zomen (habitat 6210)
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Maximaal behoud van dit habitattype en waar mogelijk toename van de bestaande habitatvlekken. In totaal toename van 456 ha (actueel) naar 471 ha door omvorming uit 9120. Minstens behoud van bestaande kalkrijke struwelen habitat 6210 (± 5 ha).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd waarvan op middellange tot lange termijn 20-135 ha een uitstekende score (A-score) zou moeten halen. Een maximaal behoud van monumentale bomen (zie 9120) moet verzekerd worden. Dit door een bosbeheer in te stellen dat gericht is op het verhogen van de lichtinval in het bos en het herintroduceren van voor dit habitattype typische boomsoorten die een verbetering van de standplaats (goede humusvormers) verzekeren (terugdringing verzuring) zowel in de boom- als struiklaag. Fauna-indicatoren van een goede habitatkwaliteit [*]: Houtsnip, Havik, Boommarter, Wespendief (Bijlage IV-soort), Zwarte specht (Bijlage IV-soort), Middelste bonte specht (Bijlage IV-soort), Vleermuizen (Bijlage II & III-soorten), Vuursalamander, Das, hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder, Vliegend hert, Grote Weerschijnvlinder.

    [*] Onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I, II, III of IV van het natuurdecreet

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Zoniënwoud
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_veb - Vogelkers-essenbos
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Een toename van 20 ha (actueel) naar 25 ha door bosomvorming uit 9160, 9130 en 9120.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitat moet voldoen aan de leefvereisten van de typische soorten zoals Bronlibel en Grote weerschijnvlinder. Om de kwaliteitsdoelstellingen te halen moet naar een natuurlijke waterhuishouding van de vallei (incl. ligging infiltratiegebieden) gestreefd worden en een goede waterkwaliteit beoogd worden. Grensoverschrijdende aanpak is noodzakelijk (cfr. Europese Kaderrichtlijn Water). Monumentale bomen (zie 9120).

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Zoniënwoud
    Mix van heischraal grasland (6230), droge heide (4030) en eiken-berkenbos (9120)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Habitattoename van fragmentair naar 24 ha (9 ha 6230, 9 ha 4030, 9 ha 9120). Er worden 2 zones gezocht waarbinnen gestreefd wordt naar een mix van heischraal grasland, droge heide en eiken-berkenbossen (elk habitat telkens 1/3 van het oppervlak).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbeteren van de habitatkwaliteit door het instellen van een gericht beheer:

    • het vergroten van de habitatvlekken en door het creëren van natuurlijke gradiëntrijke situaties.
    • ontwikkelen van mantelzoomvegetatie op de bosrandzone
    • voldoende grote habitatvlekken (ook voor fauna)

    Bij het herstel van dit habitat zal ook aandacht gaan naar het verhogen van de insectenrijkdom (voldoende voedselaanbod voor vleermuizen).

    habitat
Soorten - Zoniënwoud
  • Bittervoorn
    Zoniënwoud
    Bittervoorn
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van reproductieve bittervoorn in minimum 50 % van de in SBZ gelegen vijvers (Ijsevallei);
    Streefcijfer populatiegrootte: 2500 ind/ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behoud of herstel van een voor bittervoorn geschikt biotoop: zuurstof- en waterplantrijke, zwak stromende of stilstaande waters met zoetwatermossels.
    Bij regulier vijverbeheer dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de aanwezige populatie van bittervoorn en grote zoetwatermossels (bijvoorbeeld translocatie bij tijdelijke droogzettingen).

    soort
  • Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Vale vleermuis, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Bechsteins vleermuis, Laatvlieger, Mopsvleermuis
    Zoniënwoud
    Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Vale vleermuis, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Bechsteins vleermuis, Laatvlieger, Mopsvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties in het SBZ. Het is echter wel zinvol om aan te geven op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ-H kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de biotopen maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen verkeren.

    Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, jachtgebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch zijn er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de jachtbiotopen, aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Bescherming, optimalisatie en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en zoeken naar opportuniteiten om nieuwe verblijfplaatsen te creëren of te optimaliseren.
    • Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors), met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur : 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) is dan ook aangewezen.
    • Defragmentatie van het Zoniënwoud. Het Zoniënwoud wordt gefragmenteerd door belangrijke verkeersaders met een aanzienlijk barrière-effect (E411 en RO). Verlichting en lawaai van dit wegennet vergroot dit barrière-effect nog voor vleermuizen. Deze fragmentatie is voor veel fauna-elementen een ernstig probleem. Alle effecten ervan op vleermuizen zijn nog niet gekend. Van bijvoorbeeld Bechsteins vleermuis is bekend dat ze erg lichtschuw is en drukke verkeeraders helemaal niet oversteekt (Kerth & Melber, 2009). Het nemen van ontsnipperende maatregelen voor het Zoniënwoud is dan ook als essentieel te beschouwen voor een duurzame instandhouding.
    • Vergroten horizontale structuur van het Zoniënwoud : verhogen aandeel open plekken (ruigte, bloemrijk hooiland) en goed ontwikkelde interne en externe bosranden.
    • Vergroten verticale structuur (gelaagdheid) van het Zoniënwoud, maar behoud van een deel van de bossen met weinig ontwikkelde struiklaag. Dit is van belang voor soorten die laag boven de grond vliegen en hun prooien van de bodem afplukken (Vale vleermuis en bosvleermuis). Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120.
    soort
  • Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Laatvlieger
    Zoniënwoud
    Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties in het SBZ. Het is echter wel zinvol om aan te geven op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ-H kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de biotopen maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen verkeren.

    Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, jachtgebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch zijn er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de jachtbiotopen, aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Bescherming, optimalisatie en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en zoeken naar opportuniteiten om nieuwe verblijfplaatsen te creëren of te optimaliseren.
    • Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors), met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur : 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) is dan ook aangewezen.
    • Defragmentatie van het Zoniënwoud. Het Zoniënwoud wordt gefragmenteerd door belangrijke verkeersaders met een aanzienlijk barrière-effect (E411 en RO). Verlichting en lawaai van dit wegennet vergroot dit barrière-effect nog voor vleermuizen. Deze fragmentatie is voor veel fauna-elementen een ernstig probleem. Alle effecten ervan op vleermuizen zijn nog niet gekend. Van bijvoorbeeld Bechsteins vleermuis is bekend dat ze erg lichtschuw is en drukke verkeeraders helemaal niet oversteekt (Kerth & Melber, 2009). Het nemen van ontsnipperende maatregelen voor het Zoniënwoud is dan ook als essentieel te beschouwen voor een duurzame instandhouding.
    • Het creëren van een netwerk van open plekken en boswegen met mantel en zoomvegetaties in het Zoniënwoud. Deze verbeteropgave is deels vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 9160, 9130 en 9120.
    • Zones die niet volledig bebost zijn: behoud en ontwikkeling landschappelijke diversiteit (o.m. Kapucijnenbos, Marnix 2)
    soort
  • Kamsalamander
    Zoniënwoud
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Versterken van de bestaande populatie(s) (Streefcijfer min. 20- 50 adulte dieren per populatie).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Uitbreiding en optimalisatie van het leefgebied zowel water- als landhabitat. Door habitatverbetering van 3150 en door aanleg of uitbreiding van boszomen en natte ruigten (6430) in de buurt van het waterhabitat.

    soort
  • Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis
    Zoniënwoud
    Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties in het SBZ. Het is echter wel zinvol om aan te geven op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ-H kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de biotopen maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen verkeren.

    Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, jachtgebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch zijn er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de jachtbiotopen, aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Bescherming, optimalisatie en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en zoeken naar opportuniteiten om nieuwe verblijfplaatsen te creëren of te optimaliseren.
    • Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors), met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur : 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) is dan ook aangewezen.
    • Defragmentatie van het Zoniënwoud. Het Zoniënwoud wordt gefragmenteerd door belangrijke verkeersaders met een aanzienlijk barrière-effect (E411 en RO). Verlichting en lawaai van dit wegennet vergroot dit barrière-effect nog voor vleermuizen. Deze fragmentatie is voor veel fauna-elementen een ernstig probleem. Alle effecten ervan op vleermuizen zijn nog niet gekend. Van bijvoorbeeld Bechsteins vleermuis is bekend dat ze erg lichtschuw is en drukke verkeeraders helemaal niet oversteekt (Kerth & Melber, 2009). Het nemen van ontsnipperende maatregelen voor het Zoniënwoud is dan ook als essentieel te beschouwen voor een duurzame instandhouding.
    • Handhaving of herstel van ecologisch waardevolle vijvers: goede waterkwaliteit, natuurlijk visbestand in evenwicht met de draagkracht van het systeem en natuurlijke oevers. Deze verbeteropgave is reeds vervat in de geformuleerde doelstellingen voor habitattype 3150;
    • Verlichting in de omgeving van open water kan de kwaliteit van de zone als jachtgebied sterk doen afnemen (o.a. voor de lichtschuwe Watervleermuis). Waar mogelijk moet verlichting worden verminderd of uitgeschakeld. Nieuwe verlichting of verhoogde blootstelling aan verlichting (bv. door verwijderen van vegetatiescherm) moet vermeden worden;
    • Behoud en aanleggen van stroken met kruidige vegetaties (ruigten, bloemrijk hooiland) in de nabijheid van waterpartijen (verhogen insectenaanbod).
    soort
  • Vleermuizen
    Zoniënwoud
    Vleermuizen
    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Bescherming, optimalisatie en behoud in een goede staat van alle gekende zomer- en winterverblijfplaatsen in gebouwen (en restanten ervan) in het SBZ-H en zoeken naar opportuniteiten om nieuwe verblijfplaatsen te creëren of te optimaliseren.
    • Toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors), met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur : 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (=5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Een toename van het aandeel dikke bomen (>250 cm) is dan ook aangewezen.
    • Defragmentatie van het Zoniënwoud. Het Zoniënwoud wordt gefragmenteerd door belangrijke verkeersaders met een aanzienlijk barrière-effect (E411 en RO). Verlichting en lawaai van dit wegennet vergroot dit barrière-effect nog voor vleermuizen. Deze fragmentatie is voor veel fauna-elementen een ernstig probleem. Alle effecten ervan op vleermuizen zijn nog niet gekend. Van bijvoorbeeld Bechsteins vleermuis is bekend dat ze erg lichtschuw is en drukke verkeeraders helemaal niet oversteekt (Kerth & Melber, 2009). Het nemen van ontsnipperende maatregelen voor het Zoniënwoud is dan ook als essentieel te beschouwen voor een duurzame instandhouding.
    soort
  • Vliegend hert
    Zoniënwoud
    Vliegend hert
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkelen van een duurzame populatie in het SBZ-H met meerdere broedplaatsen (minimum 4) op een onderlinge afstand van maximum 3 km. Gezien het feit dat het Vliegend hert een slechte kolonisator is, kan repopulatie of translocatie na biotoopverbetering overwogen worden om deze doelstelling te realiseren.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Realisatie van in totaal minimum 10 ha geschikt leefgebied, verspreid gelegen in het SBZ. Iedere geschikte zone moet echter een minimum oppervlakte van 1 ha hebben. De meest potentievolle zones zijn zuidhellingen en zuidranden van het bos.

    Specifieke aandachtpunten voor de inrichting van leefgebied zijn:

    • Realisatie van ijle bosstructuren en open plekken aan de zuidranden en zuidhellingen van het bos. Maximale overschaduwing boomlaag: 50 %.
    • Continuïteit beschikbaarheid van voldoende dood hout, verspreid over het bos maar in het bijzonder nabij potentiële en effectieve broedplaatsen. Streefcijfers: min. 3 dikke (diam. > 40 cm) dode bomen/ha en de continuïteit van dit aanbod garanderen. Aanleg van kunstmatige broedhopen op geschikte locaties tot deze streefcijfers gerealiseerd worden.
    • Maximaal behoud van oude of zieke, aftakelende bomen (kwijnende bomen). Richtcijfer > 3 dikke levende bodem/ha.
    soort
  • Vroedmeesterpad
    Zoniënwoud
    Vroedmeesterpad
    Populatiedoelstelling

    Er wordt een populatie van min. 100 roepende mannetjes nagestreefd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Habitatverbetering in SBZ-H (bosplaatsen Marnix 2 en eventueel Kapucijnenbos).

    soort

Planten en dieren

Het unieke van dit leefgebied zorgt ervoor dat er tal van waardevolle planten en dieren voorkomen. Zo wordt het Zoniënwoud op West-Europees niveau beschouwd als een topsite voor ongewervelden (kevers, spinnen…) die afhankelijk zijn van dood hout en gebonden zijn aan oud bos. Het vliegend hert leeft er aan de bosranden. Spechten verkiezen dan weer de holtes en beschutting van de oude bomen en de ijsvogel vist er aan de vijvers. Vele bijzondere vleermuizen profiteren van de combinatie van deze leefgebieden.

Habitattypes

Projecten

Realisaties

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Zoniënwoud
/gebied/zonienwoud
Gebied Referentie
zonienwoud
ID
9
BE2400008