Valleigebied Kampenhout
Algemene info
Dit valleigebied ligt in het midden van de provincie Vlaams-Brabant, ten noordoosten van Brussel. Hoewel het gebied niet aaneengesloten is, vinden we toch mooie voorbeelden van prachtige natuur in het natuurreservaat Torfbroek, in het Silsombos en in het Floordambos. Het is een groene oase van rust vlak bij Brussel, de luchthaven, de steenweg Mechelen-Leuven en de E19.
Hoewel dit valleigebied in een dichtbevolkte streek ligt, heeft het een overwegend groene bestemming (85%). Het aandeel landbouw is eerder klein (15%). De belangrijkste beken, de Bare-, de Molen- en de Weesbeek, worden beheerd door de provincie Vlaams-Brabant. Het grootste deel van het gebied is in private eigendom, onder andere van grote en kleine boseigenaars. Natuurpunt en het Agentschap voor Natuur en Bos beheren samen ongeveer een vierde van dit valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem. Het gevarieerde landschap valt in de smaak van vele wandelaars en fietsers.
Herent (3020), Kampenhout (1910), Kortenberg (3070), Steenokkerzeel (1820), Zemst (1980), Vilvoorde (1800), Machelen (1830)
Inspanningen
De bestaande bloemrijke hooilanden en moerassen in Torfbroek en Silsombos moeten beter beheerd en uitgebreid worden. Ook een bescherming door bufferzones is essentieel. Voor de bossen wordt er ingezet op versterking, verbinding en de ontwikkeling van bosranden. Het inrichten van verblijfplaatsen en het inschakelen van kleine landschapselementen zijn belangrijk voor de vleermuizen. Daarvoor is de medewerking van verschillende grondgebruikers en –eigenaars binnen en buiten deze gebieden noodzakelijk.
Aandacht voor mantel- en zoombeheer
Een belangrijke sterkte van deze SBZ is de veelheid aan habitattypen. Een zwakte is dan weer de veelal abrupte overgang tussen de gesloten habitattypen (bos) enerzijds en open habitattypen of het omgevend landschap anderzijds. Door die plotse overgangen geleidelijker te laten verlopen langsheen een goed ontwikkelde mantelzoomvegetatie van tenminste 5 m breed, worden de habitattypen niet alleen beter gebufferd tegen invloeden van buitenaf, maar worden ze ook aantrekkelijker voor tal van habitattypische soorten waaronder vleermuizen. Deze maatregel kan zowel door privé-eigenaars, beherende instanties als overheden uitgevoerd worden. Mantel-zoomvegetaties maken deel uit van de ruigtes [*] . Om dit type in een goede staat in stand te houden is er 40 ha van dit type kwaliteitsvol te beheren in dit habitatrichtlijngebied. Extra aandacht voor deze maatregel zal dan ook gevraagd worden in de verschillende beheerplannen van terreinbeherende verenigingen en het ANB.
[*] Het betreft habitattype 6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones
Bufferen van hoog kwalitatieve habitattypen in Torfbroek
Verscheidene hoog kwalitatieve, maar kwetsbare habitattypen [*] in Torfbroek (deelgebied 3) zijn potentieel bedreigd door verhoogde concentraties aan vervuilende stoffen (chloriden, sulfaten, ammonium en kalium) in het grondwater. Om te vermijden dat deze habitattypes hierdoor achteruitgaan of verdwijnen is nader onderzoek naar de instroming vereist en dient het aanwezige stort te worden verwijderd of afgedekt. In het licht van de IHD kunnen hier in bepaalde ‘buffer’zones eventueel ook maatregelen uit voortvloeien, zoals het beperken van mest- en bestrijdingsmiddelen (deelgebied 3).
[*] Het betreft de habitattypes 7140 (Overgangs- en trilveen), 7210 (Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae), 7220 (Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)), 7230 (Alkalisch laagveen), 3140 (Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties), 6410 (Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion)) en 6510 (Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis))
Herstel van blauwgraslanden in Torfbroek, Silsom- en Snijsselsbos
Het tot doel gestelde landschapsecologische graslandnetwerk bestaat voor een deel uit blauwgraslanden [*] , waarvoor dit habitatrichtlijngebied essentieel is. Om het graslandnetwerk te versterken wordt hooilandherstel tot doel gesteld. Wellicht zal ongeveer 15 à 20% hiervan evolueren naar blauwgrasland; de rest worden andere hooilandtypes. Bij dit hooilandherstel wordt bij voorkeur vertrokken van verlaten of vaak met populieren beplante graslanden, waar nog relicten van de bedoelde graslandtypes voorkomen. Andere mogelijkheid zijn plaatsen met een explicieter landbouwverleden, namelijk vanuit nog enigszins schrale graslanden. Waar deze relicten nog voorkomen, zoals in bestaande natuurreservaten in Torfbroek, Silsom- en Snijsselsbos (deelgebieden 2b, 3 en 5b), zijn de potenties voor herstel van deze zeldzame types hooiland het grootst. Het natuurgericht beheer ervan kan mogelijk uitgevoerd worden door landbouwers. Waar het beheer technisch moeilijk ligt of economisch niet rendabel is, kunnen terreinbeherende verenigingen of het Agentschap voor Natuur en Bos deze taak op zich nemen.
[*] Het betreft habitattype 6410 (Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion))
Soortgerichte maatregelen
Via enkele ‘soortbeschermingsprojecten’ wordt het leefgebied van een aantal van deze soorten verbeterd. Voorbeeldprojecten ten voordele van o.m. vleermuizen zijn het (her)inrichten van (kerk)zolders en het aanleggen en onderhouden van kleine landschapselementen. Dergelijke ecologische infrastructuur dient goed doordacht aangelegd te worden zodat soorten het als verbindingelement of stapsteen kunnen gebruiken tussen de verschillende habitatkernen en er geen conflictsituaties ontstaan met het behoud van de Europees te beschermen habitattypen.Andere voorbeeldprojecten zijn het wegnemen van vismigratieknelpunten en het verbeteren van de waterkwaliteit voor bittervoorn of zorgen voor een optimaal (water)beheer ter hoogte van grote zeggenrijke vegetaties waarin zeggekorfslak voorkomt.
Verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater
Overstromingen met (vuil) oppervlaktewater vormen een bedreiging voor kwetsbare habitattypes. Zo bedreigt het verontreinigde oppervlaktewater van de Keibeek de zeldzame habitattypen in het Torfbroek (deelgebied 3), de slechte waterkwaliteit van de Lei- en Barebeek bedreigt moerasbossen in Floordam-, Snijssels- en Hellebos (deelgebied 1-2), de matige tot slechte waterkwaliteit van de Molen- en Weesbeek bedreigen kwetsbare vegetaties in Silsombos en de Molenbeekvallei (deelgebieden 5) en de matige waterkwaliteit van de Lipsebeek bedreigt de bossen van Kastanjebos (deelgebied 4).De waterkwaliteit van deze beken dient prioritair verbeterd te worden. Plaatselijke en periodieke ruimingen kunnen bovendien overstromingen ter hoogte van kwetsbare vegetaties voorkomen.
Verdroging voorkomen
Verdroging vormt een bedreiging voor de kwetsbare blauwgraslanden, moerasbossen en moerasvegetaties van deze SBZ. Deze habitattypes komen vooral voor in Torfbroek, Floordam-, Silsom- en Kastanjebos (deelgebieden 1, 3-5), waar verdroging dus voorkomen dient te worden. In Silsombos en Torfbroek is dit probleem (momenteel) niet aan de orde. In Floordam- en Kastanjebos dient er aandacht aan gegeven te worden.
Versterken en beschermen van de water- en moerashabitats in Torfbroek en Silsombos
In de G-IHD wordt deze SBZ als zeer belangrijk naar voor geschoven voor kalktuf en kalkmoerasvegetaties [1] en als essentieel voor kalkhoudend open water en voor alkalisch laagveen en overgangs- en trilveen [2] . Deze habitattypes komen vaak beperkt, maar toch hoog kwalitatief voor in Torfbroek. De historische versnippering van het gebied zorgt er samen met de beperkte abiotische optimale omstandigheden (kalkrijke kwel) voor dat er momenteel echter weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen. Daarom wordt als beperkt doel gesteld: 2 ha extra kalkhoudend open water en tot 3 ha extra Europese moerashabitattypes. Dit is mogelijk in Torfbroek en Silsombos (deelgebied 3 en 5). Deze types zullen er een periodiek natuurgericht beheer krijgen (rietmaaien, gefaseerde slibruimingen, …).Naast deze oppervlaktetoename wordt er ook ingezet op een kwaliteitsverbetering; zie verder bij prioritaire acties ‘bufferen van hoog kwalitatieve habitattypen’ en ‘verbetering van het oppervlaktewater’.
[1] Het betreft de habitattypes 7210 (Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae) en 7220 (Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion))
[2] Het betreft de habitattypes 3140 (Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties), 7230 (Alkalisch laagveen) en 7140 (Overgangs- en trilveen)
Versterken van de bossen
Meer dan 70% van de SBZ bestaat uit bos en 50% uit Europees te beschermen boshabitattypen. Zowel de kwaliteit als de omvang van deze boskernen is momenteel vaak onvoldoende om het voortbestaan als habitattype en de overleving van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. Gezien het grote aandeel privé-bossen (70% van de bossen) is een intensieve samenwerking nodig met verschillende partners om een voldoende verbetering van de boshabitattypes te realiseren. De landschapsecologische versterking betekent dat de momenteel niet-habitatwaardige bossen met veelal niet-inheemse boomsoorten omgevormd worden naar één van de Europese boshabitattypen en dit voornamelijk in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos. Het bosareaal wordt daarnaast verder ontsnipperd via 72 ha (richtwaarde) effectieve bosuitbreiding (vnl. nabij Kastanje- en Silsombos en in bepaalde mate ook nabij Floordam- en Snijsselsbos). Voor de boshabitattypes (in alle deelgebieden) is de kwaliteitsdoelstelling verder ook minder exoten, meer oude bomen, meer dood hout, meer open plekken, meer mantel-zoomvegetaties (zie ook volgende prioriteit) en meer rustzones. De uitdaging bestaat er dus in de boseigenaars ervan te overtuigen om bij het multifunctioneel bosbeheer de ecologische functie voldoende te benadrukken. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer en de doelstellingen die daarmee gepaard gaan voor de middellange termijn (20 jaar) zijn een goede opstap om de finale doelstellingen te bereiken.
Specifieke natuurdoelen
Voor de typische dieren in dit gebied, zoals zwarte specht en vele vleermuizen, zijn de bossen te versnipperd. Bovendien zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en goed ontwikkelde bosranden. Er moet ook bos bijkomen. De bloemrijke graslanden worden bedreigd door de daling van het grondwater en vervuiling van het water. Een juist beheer is dus noodzakelijk. Bovendien is het belangrijk dat er rond de meest kwetsbare graslanden een bufferzone is die schadelijke invloeden opvangt. Daarnaast moeten er meer vijvers en moerassen bijkomen. Ook daarbij is waterkwaliteit en buffering cruciaal.
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160-bossen, voor de overige bossen is deze SBZ (zeer) belangrijk. Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Teveel exoten en te weinig dood hout zijn belangrijke knelpunten waar deze bossen mee te kampen hebben. Voor veel habitattypische soorten (waaronder zwarte specht en tal van vleermuizen) zijn deze bossen bovendien ook versnipperd (met allerlei randeffecten als rustverstoring en genetische isolatie tot gevolg) en zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en mantel- en zoomvegetaties aanwezig. Een verdere verschuiving naar eerder vochtige dan natte bossen door verdroging dient ook vermeden te worden. Zowel op vlak van structurele verbondenheid als op vlak van kwaliteit zijn er dus verbeteringen nodig aan de boshabitats.
Bovenop het bestaande oppervlak aan Europese boshabitattypen (688 ha) wordt in dit gebied daarom een toename met 182 ha tot doel gesteld. Voornamelijk de vochtige tot natte bostypen dienen in oppervlakte toe te nemen door omvorming van bossen gekenmerkt door een hoog aandeel niet inheemse boomsoorten (vnl. in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos). In de voorgestelde toename zit ook als richtwaarde 72 ha effectieve bosuitbreiding vervat, vnl. in deelgebieden 4-5, waar het bosareaal van Kastanje- en Silsombos kan ontsnipperd worden. De bosuitbreidingen mogen er echter niet gebeuren ten koste van de beoogde open biotopen en de aanwezige regionaal belangrijke biotopen. Meer nog de open habitattypes, die in deze SBZ voorkomen, dienen ook in de bossen ontwikkeld te worden via het effectief beheren van voldoende en voldoend grote open plekken grasland/heide in al de boshabitats (concreet 4030 en 6230 in 9120; 6230, 6410 of 6510 in de andere bostypes). Dit om ook een graslandnetwerk te realiseren en om de aanwezige relicten van graslandhabitattypes niet verder te versnipperen. Zulke open plekken zijn ten voordele van heel wat habitattypische soorten van zowel bos- als graslandhabitattypes. Door 4030 als kwaliteitsdoel op te nemen (als open plekken in 9120) voorkomt men ook een areaalsvermindering van dit heidehabitat.
De criteria duurzaam bosbeheer (CDB) helpen bij het kwalitatief versterken van de bossen, maar zijn ontoereikend. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10%), meer open plekken (5-15%). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (van ten minste 5m breedte) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen en spechten.
Deze tot doel gestelde omvormingen en bosuitbreidingen zijn nodig om de kwalitatief hoogwaardige habitats (behalve dood hout, exoten, …) in een goede staat te behouden en te beschermen/bufferen tegen externe invloeden. De beoogde 182 ha betreft niet uitsluitend extra bos. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 72 ha. De voorgestelde toename is nodig als een maatregel tegen ontsnippering, voor de realisatie van enkele grotere aaneengesloten boskernen (van > 100 ha) zoals in Silsom- en Kastanjebos en deze bosuitbreidingen/omvormingen voorzien daarnaast ook in een verbetering van de kwaliteit (bv. inzake de strijd tegen exoten). Bovendien is deze bosuitbreiding voorzien in de GIHD (en ten dele ook in het operationeel ruimtelijk uitvoeringsprogramma van dit gebied).
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
Deze SBZ is belangrijk (6230 en 6510) en zelfs essentieel (6410) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties en is zeer belangrijk voor Europees beschermde ruigtes (6430). De graslandhabitattypes komen in deze SBZ momenteel relatief beperkt voor (7 ha) en door versnippering, vervuiling, verdroging, overstroming en een onaangepast beheer vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. De structurele verbondenheid en de kwaliteit van deze graslanden dienen verbeterd te worden. Er wordt dus een afwisselend landschap beoogd dat onder meer bestaat uit ca. 30 ha van dit type hooilanden, gebed in een graslandnetwerk (van ook rbb’s zoals rbbhc) van 3x30 ha. Dit behelst op zo’n 85 ha ‘hooilandherstel’, bij voorkeur waar nog relictsoorten van deze hooilandtypes voorkomen. Ongeveer 60 ha (4 %) van deze SBZ bestaat uit Europese ‘zoomvormende’ ruigtes . In dit aandeel zitten ook regionaal belangrijke moerasspirearuigtes, vaak verlaten of met populier beplante hooilanden, vervat. Met het oog op het bereiken van het hierboven vermelde ecologisch graslandnetwerk , wordt een klein deel van deze ruigtes opnieuw hersteld naar voornamelijk blauwgrasland, waarvoor deze SBZ essentieel is. Een wat groter deel (bijna 20 ha) zal bijdragen aan de te versterken alluviale boshabitats, waarvoor deze SBZ eveneens zeer belangrijk is. Binnen dit habitatrichtlijngebied is het evenwel de bedoeling om 40 ha kwaliteitsvolle vochtige ruigtes te behouden, o.m. ten voordele van zeggekorfslak. Al deze habitattypes zullen voornamelijk in de deelgebieden 2b en 4-5 (voor de ruigtes vooral deelgebied 5) een voldoende tot goede staat van instandhouding moeten bereiken. De kwaliteit ervan kan verbeterd worden door het toepassen van een aangepast beheer, door het verbeteren van de kwel en door het voorkomen van bemesting, van verbossing en van herbicidengebruik.
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
Water- en moerasvegetaties
details ...
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
Habitat - Water- en moerasvegetaties
-
Wateren met kranswiervegetaties (3140)
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
habitattype_naamWateren met kranswiervegetaties (3140)Water- en moerasvegetaties3140 - Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetatieshabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Water- en moerasvegetaties7140 - Overgangs- en trilveenhabitat -
Galigaanvegetaties (7210)
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
habitattype_naamGaligaanvegetaties (7210)Water- en moerasvegetaties7210 - Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianaehabitat -
Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
habitattype_naamKalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)Water- en moerasvegetaties7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)habitat -
Kalkmoeras (7230)
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
habitattype_naamKalkmoeras (7230)Water- en moerasvegetaties7230 - Alkalisch laagveenhabitat
Soorten - Water- en moerasvegetaties
-
Bittervoorn
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
Water- en moerasvegetatiesBittervoornsoort -
Zeggekorfslak
Deze SBZ is zeer belangrijk (7210 en 7220) en voor enkele habitats essentieel (3140, 7140 en 7230) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde water- en moerasvegetaties in Vlaanderen. De historische versnippering van het gebied heeft ervoor gezorgd dat er momenteel weinig speelruimte is voor toename van deze habitattypen, die momenteel allemaal slechts beperkt voorkomen in deze SBZ. Wegens beperkte abiotische potenties wordt er slechts beperkt ingezet op oppervlaktetoename en maximaal op kwaliteitsverbetering. Een Europese soort die gebonden is aan waterhabitats is bittervoorn.
Water- en moerasvegetatiesZeggekorfslaksoort
Ruigtes en graslanden
details ...
Deze SBZ is belangrijk (6230 en 6510) en zelfs essentieel (6410) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties en is zeer belangrijk voor Europees beschermde ruigtes (6430). De graslandhabitattypes komen in deze SBZ momenteel relatief beperkt voor (7 ha) en door versnippering, vervuiling, verdroging, overstroming en een onaangepast beheer vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. De structurele verbondenheid en de kwaliteit van deze graslanden dienen verbeterd te worden. Er wordt dus een afwisselend landschap beoogd dat onder meer bestaat uit ca. 30 ha van dit type hooilanden, gebed in een graslandnetwerk (van ook rbb’s zoals rbbhc) van 3x30 ha. Dit behelst op zo’n 85 ha ‘hooilandherstel’, bij voorkeur waar nog relictsoorten van deze hooilandtypes voorkomen. Ongeveer 60 ha (4 %) van deze SBZ bestaat uit Europese ‘zoomvormende’ ruigtes . In dit aandeel zitten ook regionaal belangrijke moerasspirearuigtes, vaak verlaten of met populier beplante hooilanden, vervat. Met het oog op het bereiken van het hierboven vermelde ecologisch graslandnetwerk , wordt een klein deel van deze ruigtes opnieuw hersteld naar voornamelijk blauwgrasland, waarvoor deze SBZ essentieel is. Een wat groter deel (bijna 20 ha) zal bijdragen aan de te versterken alluviale boshabitats, waarvoor deze SBZ eveneens zeer belangrijk is. Binnen dit habitatrichtlijngebied is het evenwel de bedoeling om 40 ha kwaliteitsvolle vochtige ruigtes te behouden, o.m. ten voordele van zeggekorfslak. Al deze habitattypes zullen voornamelijk in de deelgebieden 2b en 4-5 (voor de ruigtes vooral deelgebied 5) een voldoende tot goede staat van instandhouding moeten bereiken. De kwaliteit ervan kan verbeterd worden door het toepassen van een aangepast beheer, door het verbeteren van de kwel en door het voorkomen van bemesting, van verbossing en van herbicidengebruik.
Habitat - Ruigtes en graslanden
-
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Deze SBZ is belangrijk (6230 en 6510) en zelfs essentieel (6410) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties en is zeer belangrijk voor Europees beschermde ruigtes (6430). De graslandhabitattypes komen in deze SBZ momenteel relatief beperkt voor (7 ha) en door versnippering, vervuiling, verdroging, overstroming en een onaangepast beheer vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. De structurele verbondenheid en de kwaliteit van deze graslanden dienen verbeterd te worden. Er wordt dus een afwisselend landschap beoogd dat onder meer bestaat uit ca. 30 ha van dit type hooilanden, gebed in een graslandnetwerk (van ook rbb’s zoals rbbhc) van 3x30 ha. Dit behelst op zo’n 85 ha ‘hooilandherstel’, bij voorkeur waar nog relictsoorten van deze hooilandtypes voorkomen. Ongeveer 60 ha (4 %) van deze SBZ bestaat uit Europese ‘zoomvormende’ ruigtes . In dit aandeel zitten ook regionaal belangrijke moerasspirearuigtes, vaak verlaten of met populier beplante hooilanden, vervat. Met het oog op het bereiken van het hierboven vermelde ecologisch graslandnetwerk , wordt een klein deel van deze ruigtes opnieuw hersteld naar voornamelijk blauwgrasland, waarvoor deze SBZ essentieel is. Een wat groter deel (bijna 20 ha) zal bijdragen aan de te versterken alluviale boshabitats, waarvoor deze SBZ eveneens zeer belangrijk is. Binnen dit habitatrichtlijngebied is het evenwel de bedoeling om 40 ha kwaliteitsvolle vochtige ruigtes te behouden, o.m. ten voordele van zeggekorfslak. Al deze habitattypes zullen voornamelijk in de deelgebieden 2b en 4-5 (voor de ruigtes vooral deelgebied 5) een voldoende tot goede staat van instandhouding moeten bereiken. De kwaliteit ervan kan verbeterd worden door het toepassen van een aangepast beheer, door het verbeteren van de kwel en door het voorkomen van bemesting, van verbossing en van herbicidengebruik.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Ruigtes en graslanden6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat -
Blauwgraslanden (6410)
Deze SBZ is belangrijk (6230 en 6510) en zelfs essentieel (6410) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties en is zeer belangrijk voor Europees beschermde ruigtes (6430). De graslandhabitattypes komen in deze SBZ momenteel relatief beperkt voor (7 ha) en door versnippering, vervuiling, verdroging, overstroming en een onaangepast beheer vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. De structurele verbondenheid en de kwaliteit van deze graslanden dienen verbeterd te worden. Er wordt dus een afwisselend landschap beoogd dat onder meer bestaat uit ca. 30 ha van dit type hooilanden, gebed in een graslandnetwerk (van ook rbb’s zoals rbbhc) van 3x30 ha. Dit behelst op zo’n 85 ha ‘hooilandherstel’, bij voorkeur waar nog relictsoorten van deze hooilandtypes voorkomen. Ongeveer 60 ha (4 %) van deze SBZ bestaat uit Europese ‘zoomvormende’ ruigtes . In dit aandeel zitten ook regionaal belangrijke moerasspirearuigtes, vaak verlaten of met populier beplante hooilanden, vervat. Met het oog op het bereiken van het hierboven vermelde ecologisch graslandnetwerk , wordt een klein deel van deze ruigtes opnieuw hersteld naar voornamelijk blauwgrasland, waarvoor deze SBZ essentieel is. Een wat groter deel (bijna 20 ha) zal bijdragen aan de te versterken alluviale boshabitats, waarvoor deze SBZ eveneens zeer belangrijk is. Binnen dit habitatrichtlijngebied is het evenwel de bedoeling om 40 ha kwaliteitsvolle vochtige ruigtes te behouden, o.m. ten voordele van zeggekorfslak. Al deze habitattypes zullen voornamelijk in de deelgebieden 2b en 4-5 (voor de ruigtes vooral deelgebied 5) een voldoende tot goede staat van instandhouding moeten bereiken. De kwaliteit ervan kan verbeterd worden door het toepassen van een aangepast beheer, door het verbeteren van de kwel en door het voorkomen van bemesting, van verbossing en van herbicidengebruik.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Ruigtes en graslanden6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion)habitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Deze SBZ is belangrijk (6230 en 6510) en zelfs essentieel (6410) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties en is zeer belangrijk voor Europees beschermde ruigtes (6430). De graslandhabitattypes komen in deze SBZ momenteel relatief beperkt voor (7 ha) en door versnippering, vervuiling, verdroging, overstroming en een onaangepast beheer vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. De structurele verbondenheid en de kwaliteit van deze graslanden dienen verbeterd te worden. Er wordt dus een afwisselend landschap beoogd dat onder meer bestaat uit ca. 30 ha van dit type hooilanden, gebed in een graslandnetwerk (van ook rbb’s zoals rbbhc) van 3x30 ha. Dit behelst op zo’n 85 ha ‘hooilandherstel’, bij voorkeur waar nog relictsoorten van deze hooilandtypes voorkomen. Ongeveer 60 ha (4 %) van deze SBZ bestaat uit Europese ‘zoomvormende’ ruigtes . In dit aandeel zitten ook regionaal belangrijke moerasspirearuigtes, vaak verlaten of met populier beplante hooilanden, vervat. Met het oog op het bereiken van het hierboven vermelde ecologisch graslandnetwerk , wordt een klein deel van deze ruigtes opnieuw hersteld naar voornamelijk blauwgrasland, waarvoor deze SBZ essentieel is. Een wat groter deel (bijna 20 ha) zal bijdragen aan de te versterken alluviale boshabitats, waarvoor deze SBZ eveneens zeer belangrijk is. Binnen dit habitatrichtlijngebied is het evenwel de bedoeling om 40 ha kwaliteitsvolle vochtige ruigtes te behouden, o.m. ten voordele van zeggekorfslak. Al deze habitattypes zullen voornamelijk in de deelgebieden 2b en 4-5 (voor de ruigtes vooral deelgebied 5) een voldoende tot goede staat van instandhouding moeten bereiken. De kwaliteit ervan kan verbeterd worden door het toepassen van een aangepast beheer, door het verbeteren van de kwel en door het voorkomen van bemesting, van verbossing en van herbicidengebruik.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Ruigtes en graslanden6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Deze SBZ is belangrijk (6230 en 6510) en zelfs essentieel (6410) voor de ontwikkeling van verscheidene Europese beschermde graslandvegetaties en is zeer belangrijk voor Europees beschermde ruigtes (6430). De graslandhabitattypes komen in deze SBZ momenteel relatief beperkt voor (7 ha) en door versnippering, vervuiling, verdroging, overstroming en een onaangepast beheer vaak in een gedeeltelijk aangetaste actuele staat van instandhouding. De structurele verbondenheid en de kwaliteit van deze graslanden dienen verbeterd te worden. Er wordt dus een afwisselend landschap beoogd dat onder meer bestaat uit ca. 30 ha van dit type hooilanden, gebed in een graslandnetwerk (van ook rbb’s zoals rbbhc) van 3x30 ha. Dit behelst op zo’n 85 ha ‘hooilandherstel’, bij voorkeur waar nog relictsoorten van deze hooilandtypes voorkomen. Ongeveer 60 ha (4 %) van deze SBZ bestaat uit Europese ‘zoomvormende’ ruigtes . In dit aandeel zitten ook regionaal belangrijke moerasspirearuigtes, vaak verlaten of met populier beplante hooilanden, vervat. Met het oog op het bereiken van het hierboven vermelde ecologisch graslandnetwerk , wordt een klein deel van deze ruigtes opnieuw hersteld naar voornamelijk blauwgrasland, waarvoor deze SBZ essentieel is. Een wat groter deel (bijna 20 ha) zal bijdragen aan de te versterken alluviale boshabitats, waarvoor deze SBZ eveneens zeer belangrijk is. Binnen dit habitatrichtlijngebied is het evenwel de bedoeling om 40 ha kwaliteitsvolle vochtige ruigtes te behouden, o.m. ten voordele van zeggekorfslak. Al deze habitattypes zullen voornamelijk in de deelgebieden 2b en 4-5 (voor de ruigtes vooral deelgebied 5) een voldoende tot goede staat van instandhouding moeten bereiken. De kwaliteit ervan kan verbeterd worden door het toepassen van een aangepast beheer, door het verbeteren van de kwel en door het voorkomen van bemesting, van verbossing en van herbicidengebruik.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Ruigtes en graslanden6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)habitat
Boslandschap
details ...
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160-bossen, voor de overige bossen is deze SBZ (zeer) belangrijk. Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Teveel exoten en te weinig dood hout zijn belangrijke knelpunten waar deze bossen mee te kampen hebben. Voor veel habitattypische soorten (waaronder zwarte specht en tal van vleermuizen) zijn deze bossen bovendien ook versnipperd (met allerlei randeffecten als rustverstoring en genetische isolatie tot gevolg) en zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en mantel- en zoomvegetaties aanwezig. Een verdere verschuiving naar eerder vochtige dan natte bossen door verdroging dient ook vermeden te worden. Zowel op vlak van structurele verbondenheid als op vlak van kwaliteit zijn er dus verbeteringen nodig aan de boshabitats.
Bovenop het bestaande oppervlak aan Europese boshabitattypen (688 ha) wordt in dit gebied daarom een toename met 182 ha tot doel gesteld. Voornamelijk de vochtige tot natte bostypen dienen in oppervlakte toe te nemen door omvorming van bossen gekenmerkt door een hoog aandeel niet inheemse boomsoorten (vnl. in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos). In de voorgestelde toename zit ook als richtwaarde 72 ha effectieve bosuitbreiding vervat, vnl. in deelgebieden 4-5, waar het bosareaal van Kastanje- en Silsombos kan ontsnipperd worden. De bosuitbreidingen mogen er echter niet gebeuren ten koste van de beoogde open biotopen en de aanwezige regionaal belangrijke biotopen. Meer nog de open habitattypes, die in deze SBZ voorkomen, dienen ook in de bossen ontwikkeld te worden via het effectief beheren van voldoende en voldoend grote open plekken grasland/heide in al de boshabitats (concreet 4030 en 6230 in 9120; 6230, 6410 of 6510 in de andere bostypes). Dit om ook een graslandnetwerk te realiseren en om de aanwezige relicten van graslandhabitattypes niet verder te versnipperen. Zulke open plekken zijn ten voordele van heel wat habitattypische soorten van zowel bos- als graslandhabitattypes. Door 4030 als kwaliteitsdoel op te nemen (als open plekken in 9120) voorkomt men ook een areaalsvermindering van dit heidehabitat.
De criteria duurzaam bosbeheer (CDB) helpen bij het kwalitatief versterken van de bossen, maar zijn ontoereikend. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10%), meer open plekken (5-15%). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (van ten minste 5m breedte) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen en spechten.
Deze tot doel gestelde omvormingen en bosuitbreidingen zijn nodig om de kwalitatief hoogwaardige habitats (behalve dood hout, exoten, …) in een goede staat te behouden en te beschermen/bufferen tegen externe invloeden. De beoogde 182 ha betreft niet uitsluitend extra bos. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 72 ha. De voorgestelde toename is nodig als een maatregel tegen ontsnippering, voor de realisatie van enkele grotere aaneengesloten boskernen (van > 100 ha) zoals in Silsom- en Kastanjebos en deze bosuitbreidingen/omvormingen voorzien daarnaast ook in een verbetering van de kwaliteit (bv. inzake de strijd tegen exoten). Bovendien is deze bosuitbreiding voorzien in de GIHD (en ten dele ook in het operationeel ruimtelijk uitvoeringsprogramma van dit gebied).
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
Habitat - Boslandschap
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160-bossen, voor de overige bossen is deze SBZ (zeer) belangrijk. Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Teveel exoten en te weinig dood hout zijn belangrijke knelpunten waar deze bossen mee te kampen hebben. Voor veel habitattypische soorten (waaronder zwarte specht en tal van vleermuizen) zijn deze bossen bovendien ook versnipperd (met allerlei randeffecten als rustverstoring en genetische isolatie tot gevolg) en zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en mantel- en zoomvegetaties aanwezig. Een verdere verschuiving naar eerder vochtige dan natte bossen door verdroging dient ook vermeden te worden. Zowel op vlak van structurele verbondenheid als op vlak van kwaliteit zijn er dus verbeteringen nodig aan de boshabitats.
Bovenop het bestaande oppervlak aan Europese boshabitattypen (688 ha) wordt in dit gebied daarom een toename met 182 ha tot doel gesteld. Voornamelijk de vochtige tot natte bostypen dienen in oppervlakte toe te nemen door omvorming van bossen gekenmerkt door een hoog aandeel niet inheemse boomsoorten (vnl. in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos). In de voorgestelde toename zit ook als richtwaarde 72 ha effectieve bosuitbreiding vervat, vnl. in deelgebieden 4-5, waar het bosareaal van Kastanje- en Silsombos kan ontsnipperd worden. De bosuitbreidingen mogen er echter niet gebeuren ten koste van de beoogde open biotopen en de aanwezige regionaal belangrijke biotopen. Meer nog de open habitattypes, die in deze SBZ voorkomen, dienen ook in de bossen ontwikkeld te worden via het effectief beheren van voldoende en voldoend grote open plekken grasland/heide in al de boshabitats (concreet 4030 en 6230 in 9120; 6230, 6410 of 6510 in de andere bostypes). Dit om ook een graslandnetwerk te realiseren en om de aanwezige relicten van graslandhabitattypes niet verder te versnipperen. Zulke open plekken zijn ten voordele van heel wat habitattypische soorten van zowel bos- als graslandhabitattypes. Door 4030 als kwaliteitsdoel op te nemen (als open plekken in 9120) voorkomt men ook een areaalsvermindering van dit heidehabitat.
De criteria duurzaam bosbeheer (CDB) helpen bij het kwalitatief versterken van de bossen, maar zijn ontoereikend. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10%), meer open plekken (5-15%). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (van ten minste 5m breedte) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen en spechten.
Deze tot doel gestelde omvormingen en bosuitbreidingen zijn nodig om de kwalitatief hoogwaardige habitats (behalve dood hout, exoten, …) in een goede staat te behouden en te beschermen/bufferen tegen externe invloeden. De beoogde 182 ha betreft niet uitsluitend extra bos. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 72 ha. De voorgestelde toename is nodig als een maatregel tegen ontsnippering, voor de realisatie van enkele grotere aaneengesloten boskernen (van > 100 ha) zoals in Silsom- en Kastanjebos en deze bosuitbreidingen/omvormingen voorzien daarnaast ook in een verbetering van de kwaliteit (bv. inzake de strijd tegen exoten). Bovendien is deze bosuitbreiding voorzien in de GIHD (en ten dele ook in het operationeel ruimtelijk uitvoeringsprogramma van dit gebied).
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)Boslandschap9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitat -
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160-bossen, voor de overige bossen is deze SBZ (zeer) belangrijk. Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Teveel exoten en te weinig dood hout zijn belangrijke knelpunten waar deze bossen mee te kampen hebben. Voor veel habitattypische soorten (waaronder zwarte specht en tal van vleermuizen) zijn deze bossen bovendien ook versnipperd (met allerlei randeffecten als rustverstoring en genetische isolatie tot gevolg) en zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en mantel- en zoomvegetaties aanwezig. Een verdere verschuiving naar eerder vochtige dan natte bossen door verdroging dient ook vermeden te worden. Zowel op vlak van structurele verbondenheid als op vlak van kwaliteit zijn er dus verbeteringen nodig aan de boshabitats.
Bovenop het bestaande oppervlak aan Europese boshabitattypen (688 ha) wordt in dit gebied daarom een toename met 182 ha tot doel gesteld. Voornamelijk de vochtige tot natte bostypen dienen in oppervlakte toe te nemen door omvorming van bossen gekenmerkt door een hoog aandeel niet inheemse boomsoorten (vnl. in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos). In de voorgestelde toename zit ook als richtwaarde 72 ha effectieve bosuitbreiding vervat, vnl. in deelgebieden 4-5, waar het bosareaal van Kastanje- en Silsombos kan ontsnipperd worden. De bosuitbreidingen mogen er echter niet gebeuren ten koste van de beoogde open biotopen en de aanwezige regionaal belangrijke biotopen. Meer nog de open habitattypes, die in deze SBZ voorkomen, dienen ook in de bossen ontwikkeld te worden via het effectief beheren van voldoende en voldoend grote open plekken grasland/heide in al de boshabitats (concreet 4030 en 6230 in 9120; 6230, 6410 of 6510 in de andere bostypes). Dit om ook een graslandnetwerk te realiseren en om de aanwezige relicten van graslandhabitattypes niet verder te versnipperen. Zulke open plekken zijn ten voordele van heel wat habitattypische soorten van zowel bos- als graslandhabitattypes. Door 4030 als kwaliteitsdoel op te nemen (als open plekken in 9120) voorkomt men ook een areaalsvermindering van dit heidehabitat.
De criteria duurzaam bosbeheer (CDB) helpen bij het kwalitatief versterken van de bossen, maar zijn ontoereikend. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10%), meer open plekken (5-15%). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (van ten minste 5m breedte) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen en spechten.
Deze tot doel gestelde omvormingen en bosuitbreidingen zijn nodig om de kwalitatief hoogwaardige habitats (behalve dood hout, exoten, …) in een goede staat te behouden en te beschermen/bufferen tegen externe invloeden. De beoogde 182 ha betreft niet uitsluitend extra bos. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 72 ha. De voorgestelde toename is nodig als een maatregel tegen ontsnippering, voor de realisatie van enkele grotere aaneengesloten boskernen (van > 100 ha) zoals in Silsom- en Kastanjebos en deze bosuitbreidingen/omvormingen voorzien daarnaast ook in een verbetering van de kwaliteit (bv. inzake de strijd tegen exoten). Bovendien is deze bosuitbreiding voorzien in de GIHD (en ten dele ook in het operationeel ruimtelijk uitvoeringsprogramma van dit gebied).
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160-bossen, voor de overige bossen is deze SBZ (zeer) belangrijk. Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Teveel exoten en te weinig dood hout zijn belangrijke knelpunten waar deze bossen mee te kampen hebben. Voor veel habitattypische soorten (waaronder zwarte specht en tal van vleermuizen) zijn deze bossen bovendien ook versnipperd (met allerlei randeffecten als rustverstoring en genetische isolatie tot gevolg) en zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en mantel- en zoomvegetaties aanwezig. Een verdere verschuiving naar eerder vochtige dan natte bossen door verdroging dient ook vermeden te worden. Zowel op vlak van structurele verbondenheid als op vlak van kwaliteit zijn er dus verbeteringen nodig aan de boshabitats.
Bovenop het bestaande oppervlak aan Europese boshabitattypen (688 ha) wordt in dit gebied daarom een toename met 182 ha tot doel gesteld. Voornamelijk de vochtige tot natte bostypen dienen in oppervlakte toe te nemen door omvorming van bossen gekenmerkt door een hoog aandeel niet inheemse boomsoorten (vnl. in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos). In de voorgestelde toename zit ook als richtwaarde 72 ha effectieve bosuitbreiding vervat, vnl. in deelgebieden 4-5, waar het bosareaal van Kastanje- en Silsombos kan ontsnipperd worden. De bosuitbreidingen mogen er echter niet gebeuren ten koste van de beoogde open biotopen en de aanwezige regionaal belangrijke biotopen. Meer nog de open habitattypes, die in deze SBZ voorkomen, dienen ook in de bossen ontwikkeld te worden via het effectief beheren van voldoende en voldoend grote open plekken grasland/heide in al de boshabitats (concreet 4030 en 6230 in 9120; 6230, 6410 of 6510 in de andere bostypes). Dit om ook een graslandnetwerk te realiseren en om de aanwezige relicten van graslandhabitattypes niet verder te versnipperen. Zulke open plekken zijn ten voordele van heel wat habitattypische soorten van zowel bos- als graslandhabitattypes. Door 4030 als kwaliteitsdoel op te nemen (als open plekken in 9120) voorkomt men ook een areaalsvermindering van dit heidehabitat.
De criteria duurzaam bosbeheer (CDB) helpen bij het kwalitatief versterken van de bossen, maar zijn ontoereikend. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10%), meer open plekken (5-15%). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (van ten minste 5m breedte) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen en spechten.
Deze tot doel gestelde omvormingen en bosuitbreidingen zijn nodig om de kwalitatief hoogwaardige habitats (behalve dood hout, exoten, …) in een goede staat te behouden en te beschermen/bufferen tegen externe invloeden. De beoogde 182 ha betreft niet uitsluitend extra bos. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 72 ha. De voorgestelde toename is nodig als een maatregel tegen ontsnippering, voor de realisatie van enkele grotere aaneengesloten boskernen (van > 100 ha) zoals in Silsom- en Kastanjebos en deze bosuitbreidingen/omvormingen voorzien daarnaast ook in een verbetering van de kwaliteit (bv. inzake de strijd tegen exoten). Bovendien is deze bosuitbreiding voorzien in de GIHD (en ten dele ook in het operationeel ruimtelijk uitvoeringsprogramma van dit gebied).
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Boslandschap
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160-bossen, voor de overige bossen is deze SBZ (zeer) belangrijk. Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Teveel exoten en te weinig dood hout zijn belangrijke knelpunten waar deze bossen mee te kampen hebben. Voor veel habitattypische soorten (waaronder zwarte specht en tal van vleermuizen) zijn deze bossen bovendien ook versnipperd (met allerlei randeffecten als rustverstoring en genetische isolatie tot gevolg) en zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en mantel- en zoomvegetaties aanwezig. Een verdere verschuiving naar eerder vochtige dan natte bossen door verdroging dient ook vermeden te worden. Zowel op vlak van structurele verbondenheid als op vlak van kwaliteit zijn er dus verbeteringen nodig aan de boshabitats.
Bovenop het bestaande oppervlak aan Europese boshabitattypen (688 ha) wordt in dit gebied daarom een toename met 182 ha tot doel gesteld. Voornamelijk de vochtige tot natte bostypen dienen in oppervlakte toe te nemen door omvorming van bossen gekenmerkt door een hoog aandeel niet inheemse boomsoorten (vnl. in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos). In de voorgestelde toename zit ook als richtwaarde 72 ha effectieve bosuitbreiding vervat, vnl. in deelgebieden 4-5, waar het bosareaal van Kastanje- en Silsombos kan ontsnipperd worden. De bosuitbreidingen mogen er echter niet gebeuren ten koste van de beoogde open biotopen en de aanwezige regionaal belangrijke biotopen. Meer nog de open habitattypes, die in deze SBZ voorkomen, dienen ook in de bossen ontwikkeld te worden via het effectief beheren van voldoende en voldoend grote open plekken grasland/heide in al de boshabitats (concreet 4030 en 6230 in 9120; 6230, 6410 of 6510 in de andere bostypes). Dit om ook een graslandnetwerk te realiseren en om de aanwezige relicten van graslandhabitattypes niet verder te versnipperen. Zulke open plekken zijn ten voordele van heel wat habitattypische soorten van zowel bos- als graslandhabitattypes. Door 4030 als kwaliteitsdoel op te nemen (als open plekken in 9120) voorkomt men ook een areaalsvermindering van dit heidehabitat.
De criteria duurzaam bosbeheer (CDB) helpen bij het kwalitatief versterken van de bossen, maar zijn ontoereikend. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10%), meer open plekken (5-15%). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (van ten minste 5m breedte) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen en spechten.
Deze tot doel gestelde omvormingen en bosuitbreidingen zijn nodig om de kwalitatief hoogwaardige habitats (behalve dood hout, exoten, …) in een goede staat te behouden en te beschermen/bufferen tegen externe invloeden. De beoogde 182 ha betreft niet uitsluitend extra bos. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 72 ha. De voorgestelde toename is nodig als een maatregel tegen ontsnippering, voor de realisatie van enkele grotere aaneengesloten boskernen (van > 100 ha) zoals in Silsom- en Kastanjebos en deze bosuitbreidingen/omvormingen voorzien daarnaast ook in een verbetering van de kwaliteit (bv. inzake de strijd tegen exoten). Bovendien is deze bosuitbreiding voorzien in de GIHD (en ten dele ook in het operationeel ruimtelijk uitvoeringsprogramma van dit gebied).
[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.
BoslandschapGewone/Grijze grootoorvleermuis, Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort
Planten en dieren
De bossen en valleigebieden zijn ideaal voor de zwarte specht, vlinders zoals de sleedoorn- en iepenpage, en voor verschillende vleermuissoorten. Ook de zeldzame zeggekorfslak, een minuscuul slakje dat gebonden is aan moeras met zeggeplanten, gedijt goed in Torfbroek en Silsombos. Libellen vind je in de moerassen met open water. Door de versnippering van het gebied zijn zeldzame soorten als de groenknolorchis verloren gegaan, maar in de natuurreservaten vind je nu weer tal van andere orchideeën.