Kalmthoutse Heide

Het richtlijngebied heeft een totale oppervlakte van meer dan 2000 ha en is één aaneengesloten gebied. Vanuit vogelperspectief is meteen duidelijk dat de Kalmthoutse Heide bestaat uit een centraal gedeelte dat overwegend gekenmerkt wordt door open ecotopen en waarrond, in de periferie, bos aanwezig is. Zowel voor de open ecotopen als voor het bos stellen we ons de vraag hoe deze versterkt kunnen worden. Daartoe dienen we te vertrekken vanuit de noden van deze habitats. Wat is het meest nodig: (a) vergroten/versterken van deze habitats, (b) kwaliteitsverbetering of (c) ecologische verbindingen met natuurgebieden in de omgeving?

De open ecotopen kwalificeren overwegend als Europese habitattypes waarvoor het gebied in Vlaanderen zeer belangrijk (habitattype 4030 droge heide, habitattype 2310 psammofiele heide en habitattype 2330 open grasland op landduinen) of zelfs essentieel is (habitattype 4010 vochtige heide, habitattype 7150 slenkvegetaties, en habitattype 3160 dystrofe vennen). Het spreekt voor zich dat het behoud en de versterking van al deze habitats zeer belangrijke doelstellingen zullen zijn voor dit gebied. Dus vergroten, kwaliteitsverbetering of verbinding of een combinatie van voorgaande?

Grootte: Momenteel is er binnen de Kalmthoutse Heide ongeveer 820 ha van deze heide- en venhabitats aanwezig. Dit is op Vlaams niveau een grote oppervlakte en in principe voldoende groot voor de meeste kenmerkende heidesoorten die we in Vlaanderen kennen. Zo komen er in de heide en in de overgangszone van heide naar bos zeldzame diersoorten voor zoals Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Gladde slang, Gevlekte witsnuitlibel en andere habitattypische soorten zoals Heivlinder, Groentje en Levendbarende hagedis.

Kwaliteit: De kwaliteit van de meeste heide- en venhabitats laat echter te wensen over en is het belangrijkste werkpunt. De voor het oog meest opvallende minpunten zijn de vergrassing van de heide door Pijpenstrootje, het verdwijnen van plekken open stuivend zand en het ontbreken van typische plantensoorten in de oeverzone van de vennen. Oorzaken van deze knelpunten zijn:

Externe invloeden zoals grondwaterbemaling en deposities vanuit de lucht spelen hierin een belangrijke rol. Kwaliteitsverbetering van de heide- en venhabits behoeft een ‘aanpak aan de bron’ en dus de aanpak van de oorzaken die aan de basis liggen van de visueel zichtbare problemen.

Een goede inrichting en beheer van het heidelandschap kan echter eveneens en aanvullend inspelen op de vastgestelde beperkte dynamiek, de verdroging, de verzuring en de eutrofiëring en de gevolgen daarvan. Alvast essentieel daarin is het realiseren van een open heidegebied centraal in het gebied, niet onderbroken door naaldhout. Naaldhoutbestanden komen nu nog her en der voor in het centrale heidegebied, vaak juist op de landduinen. Hierdoor dragen ze bij tot: (a) een beperkte dynamiek door het breken van de wind, (b) een verhoogde verdamping van neerslagwater (verdroging) en (c) de verzuring van de bodem.

Het open maken van de landduinen in de Kalmthoutse Heide is dus een sleutelfactor die meteen ook resulteert in een gevoelige toename van landduinhabitats. Kap van naaldhout en toename van landduinhabitats dient te gebeuren op de landduinengordel van De Nol, de landduinen ten westen van de Hazenduinen en de landduinen van de Zwarte Heuvel. De inrichting van een aaneengesloten, open heidegebied zal dus in principe ook gunstig inspelen op de zuurtegraad van de vennen. Eutrofiëring blijft echter een probleem voor de kwaliteit van habitats, zowel voor de vennen als voor de droge en vochtige heide. Voor het verkrijgen van een goede tot uitstekende staat van instandhouding wordt tot doel gesteld ook dit aan te pakken. Het wegnemen van nutriënten uit het heidesysteem is hier dan ook automatisch de betrachting. Op deze manier wordt het meteen mogelijk om sterk vergraste, niet habitatwaardige ecotopen ook in de richting van Europese habitat (4010 vochtige heide) te laten evolueren.

Een belangrijke afgeleide van hogerstaande is dat de essentiële kwaliteitsverbetering van de verschillende heidehabitats impliciet gepaard gaat met het vergroten/versterken van deze habitats. Tevens is duidelijk dat (dier)soorten niet zozeer de drijvende factor zijn voor doelenformulering in de heidehabitats van de Kalmthoutse Heide maar wel het verkrijgen van kwaliteitsvolle Europese habitattypes. Soorten profiteren uiteraard wel van de beoogde kwaliteitsverbetering maar zijn dus niet zozeer sturend op de kwalitatieve en kwantitatieve doelen voor de verschillende heidehabitats. M.a.w. vogel- en habitatrichtlijnsoorten zoals Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad, Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel liften mee op de doelen voor de verschillende heidehabitats.

Vanuit landschapsecologisch perspectief dient meteen rekening gehouden te worden met het aansluitend natuurgebied aan Nederlandse zijde ‘De Zoom’ met soortgelijke natuurwaarden. Met hoger genoemde doelen op hoofdlijnen voor de heidehabitats gebeurt dit ook want in Vlaanderen wordt sterk ingezet op habitats waarvoor de kansen in Nederland veel kleiner zijn zoals habitattype 2330 open grasland op landduinen, habitattype 2310 psammofiele heide, habitattype 4010 vochtige heide en habitattype 7150 slenkvegetaties.

Tot slot dient ook verbinding een drijvende kracht te zijn bij de doelenformulering. Juist in relatie met het naburige natuurgebied De Zoom in Nederland kan het realiseren van ecologische verbindingen leiden tot wederzijdse versterking. Het ‘aantakken’ van open heidehabitats langs beide zijden is dus een landschapsecologisch gerechtvaardigd streefdoel waarmee o.a. een verbinding tussen waardevolle vennen kan worden gerealiseerd (aan Nederlandse zijde bv. Groote en Kleine Meer).

Gesloten ecotopen, bos dus, vooral voorkomend in de periferie van het richtlijngebied, bestaan nu overwegend uit naaldhout. Het betreft een enorme oppervlakte (ca. 1000 ha). Aangezien de bodem zandig, voedselarm en overwegend profielloos (geen podzolbodem) is, betreft het bostype dat zich hier kan ontwikkelen habitattype 9190 oud zuurminnend eikenbos. Momenteel komt er van dit bostype slechts een 30 tal ha voor in het gebied waardoor de Kalmthoutse Heide op Vlaams niveau ‘maar’ kwalificeert als ‘belangrijk’ voor dit habitat. Gezien de huidige oppervlakte naaldhout zijn de kansen echter enorm. In de Kalmthoutse Heide kan meer van dit bostype voorkomen dan in elk van de andere richtlijngebieden in Vlaanderen nu reeds aanwezig is. Gezien dat vanuit de G-IHD sterk wordt ingezet op het verhogen van habitatwaardig bos in Vlaanderen, en gezien dit in dit gebied niet door effectieve uitbreiding dient te gebeuren maar door (makkelijker realiseerbare) omvorming vanuit reeds bestaand bos, is het een logische doelstelling hier zwaar op in te zetten. Net zoals bij de open heidehabitats is dus ook voor de bossen kwaliteitsverbetering bij uitstek het middel om de Europese natuurwaarden van het gebied te verhogen. Net zoals bij heide zullen vele soorten meeliften op deze doelstelling voor het habitattype nl. diverse soorten vleermuizen, Zwarte specht en Wespendief. En net zoals bij de heidehabitats zal een versterking van de populaties voor de soorten niet zozeer een doel op zich zijn, maar een gevolg van de doelstellingen voor het habitattype. De bossen in de periferie hebben bovendien een meervoudige functie: (a) ze bieden de kans om meer Europees boshabitat te krijgen en leefgebied voor bossoorten en (b) ze hebben een scherm- en bufferfunctie ten opzichte van de omgeving van de Kalmthoutse Heide.

Resterende vraagstelling bij de doelenformulering is hoe omgegaan dient te worden met (voormalige) landbouwgronden als de Steertse Heide en De Markgraaf. De ambitie om ook hier Europese habitats te realiseren mag bestaan maar de realiteit nu is dat de gronden sterk zijn aangerijkt door het landbouwgebruik zodat dit doel veraf is. Wel zijn het ontwikkelingsgebieden waarvan het beheer afgestemd dient te worden op het verkrijgen van kansen voor kwaliteitsverbetering in en verbinding met de rest van het richtlijngebied.

Afstemming met de instandhoudingsdoelstellingen voor de Brabantse Wal
Voor de Brabantse Wal, het Natura 2000-gebied waartoe het Nederlanse deel van het Grenspark behoort, zijn reeds instandhoudingsdoelstellingen opgemaakt. Uiteraard is het aangewezen om de IHD voor de Kalmthoutse Heide af te stemmen met de IHD voor de Brabantse Wal in het algemeen en die voor De Zoom in het bijzonder.

Een essentiële doelstelling voor het Grenspark als geheel is het herstel van de dynamiek (vrije windwerking) via de realisatie van een groot aaneengesloten open heidelandschap centraal in het gebied. Het recent afgelopen LIFE-project ‘Grensoverschrijdend heideherstel op landduinen’, waarbij aan weerszijden van de grens ca 18 ha naaldbos werd gekapt, kadert in deze doelstelling. De Zoom is meer bebost dan de Kalmthoutse Heide en er is relatief meer bos in privé-eigendom. Heide- en landduinhabitats kunnen hier minder sterk uitgebreid worden dan in de Kalmthoutse Heide. Daarom zijn in de Kalmthoutse Heide vrij ambitieuze oppervlaktetoenames voor deze habitattypes nodig. Omgekeerd is het bosrijke gebied van De Zoom erg belangrijk voor het behoud van de goede staat van instandhouding van typische bossoorten zoals de Zwarte specht en de Wespendief. De instandhoudingsdoelstellingen voor beide gebieden zijn dus complementair.

Nederland zet sterk in op het herstel van de verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in de Brabantse Wal dat daarom aangeduid werd als “sense of urgency”-gebied. Voor de vennen van Ossendrecht (o.m. de Groote Meer) werden volgende IHD geformuleerd:

  • toename oppervlakte en verbetering kwaliteit van habitattype 3110
  • behoud oppervlakte en kwaliteit van habitattype 3130
  • uitbreiding omvang populatie Drijvende waterweegbree
  • behoud omvang en kwaliteit leefgebied van Kamsalamander
  • behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied van Dodaars en Geoorde fuut

Het aspect water is een belangrijke bindende factor tussen de verschillende delen van het Grenspark. Ingrepen in het ene deel van het gebied kunnen gevolgen hebben in andere delen terwijl voor het realiseren van specifieke doelen ook maatregelen nodig kunnen zijn in andere delen. Dit heeft zowel betrekking op grond- als oppervlaktewater maar ook op de kwaliteit als kwantiteit.De aan water gerelateerde ruimtelijke afhankelijkheid is in het bijzonder van belang voor de Groote Meer in Ossendrecht. Verbeteren van de watervoerendheid van dit ven is nodig voor het realiseren van delen van de IHD.

Het huidige hydrologisch systeem van de Groote Meer wordt gekenmerkt door extra wegzijging uit het ven door de grondwateronttrekkingen en verminderde afstroming uit het vanggebied door;

  • extra verdamping;
  • grondwaterstandverlaging door onttrekkingen;
  • afvoer uit het vanggebied dat niet gericht is op Groote Meer.

Een belangrijk deel van het natuurlijk vanggebied van dit ven wordt gevormd door het in België gelegen gebied de Steertse Heide. Voor een deel is dit gebied nog in gebruik als landbouwgrond.

De Steertse Heide is in de IHD voor de Kalmthoutse Heide aangeduid als ontwikkelingsgebied waar indien mogelijk op lange termijn het oorspronkelijke vochtige heidelandschap dient hersteld te worden. Randvoorwaarden hiervoor zijn het verdwijnen van de landbouwactiviteiten in de Steertse Heide en het herstel van de natuurlijke hydrologie. Dan zal de Steertse Heide – die behoort tot het voedingsgebied van de Groote Meer – opnieuw een infiltratiegebied zijn en zal de wateraanvoer geschieden via een continue grondwaterstroming i.p.v. via een oppervlakkige drainage.

Voor de eerste generatie beheersplannen is het gewenst dat met de wederzijdse afhankelijkheid rekening wordt gehouden. Het gaat hierbij om de volgende aspecten:1. vermindering van de grondwaterwinning aan beide zijden van de grens om de wegzijging uit het ven te verminderen en de grondwaterstand te verhogen;2. vermindering van de verdamping door bos om te zetten in heide en landbouwgrond om te zetten in natuur;3. toename van de natuurlijke aanvoer van water uit noordelijke richting door landbouwgrond om te zetten in natuur;

In eerste instantie zou onderzocht kunnen worden of tijdelijke extra toevoer van water mogelijk is vanuit de Steertse Heide (zowel het oostelijk als het noordelijk deel) via de aanwezige slotenstelsels. Met name zolang toch voor dit gebied extra afvoer nodig is omdat volledige inrichting tot natuurgebied, vanwege hoge fosfaatgehaltes, nog niet mogelijk is. En voor zolang dit een vereiste is voor het behalen van de doelstellingen voor de Groote Meer.Pas later kan dan overwogen worden om de afvoer te gaan beperken met voorkeur om deze aanvoer eerst te beperken in het oostelijk deel van de Steertse Heide en later pas in het noordelijk deel van de Steertse Heide.

Bij het nader uitwerken van de plannen is een waterkwaliteitstoets van veel belang. Een grote toevoer van met meststoffen verrijkt water kan een probleem vormen. In bijzonder zal dit spelen bij vernatting van landbouwgronden waarbij extra fosfaten vrijkomen.

Ontwikkelingsgebieden
Omwille van het actueel landbouwgebruik in de Steertse Heide en De Markgraaf worden deze gebieden in het rapport aangeduid als ontwikkelingsgebieden waar pas op lange termijn natuurdoelen kunnen worden gerealiseerd. Deze gebieden worden niet in rekening gebracht bij de tot doel gestelde oppervlaktetoenames van habitats. Het is wel belangrijk het beheer in deze gebieden af te stemmen zodat er kansen komen voor kwaliteitsverbetering in en verbinding met de rest van het habitatrichtlijngebied.

  • Steertse Heide
    • Op middellange termijn: terugdringing en uiteindelijk stopzetting van bemesting door aankoop van de resterende landbouwpercelen. Behoud en versterking van regionaal belangrijke biotopen en soorten. Hiertoe zal in het noordelijk gedeelte het herstel van een kleinschalig landbouwgebied met hooilandjes, kleine houtwallen en akkertjes worden beoogd.
    • Op lange termijn: herstel van de natuurlijke hydrologie in de ruime omgeving van de Steertse Heide. Herstel van het oorspronkelijke heidelandschap in de Steertse Heide
  • De Markgraaf
    Voortgezette verschraling van de graslanden in functie van een mogelijke evolutie naar vochtig heischraal grasland (6230_hmo) op lange termijn.