U bent hier
- Home
- Habitattypes
- Duinstruweel van Kruipwilg (2170)
Waarschuwingsbericht
Duinstruweel van Kruipwilg (2170)
Dit habitattype omvat de dwergstruwelen met dominantie van Kruipwilg in en nabij vochtige duinvalleien. In dit habitattype hebben ze een karakteristieke hoogte van slechts 0,5 tot 1 m. Vaak komen ze in mozaïek voor met vochtig duingrasland en natte pioniervegetaties (habitattype 2190). Typische soorten zijn Rond wintergroen, Zomprus, Zeegroene zegge, Moeraswespenorchis en het zeer zeldzame Kaal stofzaad. Op drogere plaatsen komen Kruipwilgstruwelen vaak voor in mozaïek met drogere duingraslanden en mosduinen (habitattype 2130). Karakteristieke begeleiders zijn hier Driedistel, Duinwespenorchis en composieten zoals Donderkruid, Kleine leeuwentand en Gewoon biggenkruid.
Dit habitattype omvat de dwergstruwelen met dominantie van Kruipwilg in en nabij vochtige duinvalleien. In dit habitattype hebben ze een karakteristieke hoogte van slechts 0,5 tot 1 m. Vaak komen ze in mozaïek voor met vochtig duingrasland en natte pioniervegetaties (habitattype 2190). Typische soorten zijn Rond wintergroen, Zomprus, Zeegroene zegge, Moeraswespenorchis en het zeer zeldzame Kaal stofzaad. Op drogere plaatsen komen Kruipwilgstruwelen vaak voor in mozaïek met drogere duingraslanden en mosduinen (habitattype 2130). Karakteristieke begeleiders zijn hier Driedistel, Duinwespenorchis en composieten zoals Donderkruid, Kleine leeuwentand en Gewoon biggenkruid. Kruipwilg kiemt in onze duinen uitsluitend in doorgaans jonge vochtige pannen maar kan zich handhaven en vegetatief uitbreiden in de meeste lage duinvegetaties. In matig stuivende duinen kan Kruipwilg vertikaal meegroeien met de overstuiving zodat er typische ‘kopjesduinen’ ontstaan. Als soort maakt Kruipwilg dan ook vaak deel uit van andere duinhabitattypes, zoals Duindoornstruwelen, stuivende duinen, jonge vochtige duinpannen, mosduinen, droge tot vochtige duingraslanden, halfnatuurlijke ruigten en Duinrietsteppen en struwelen. Kruipwilgstruwelen herbergen een typische paddenstoelenflora met Vezelkoppen en Gordijnzwammen die een ectomycorrhizasymbiose kennen met Kruipwilg. Kaal stofzaad is een voorbeeld van een bladgroenloze vaatplant die in symbiose leeft met een mycorrhiza-zwam, die op haar beurt afhankelijk is van Kruipwilg. De zwam breekt ondergestoven Kruipwilghumus af en voorziet het stofzaad zo van de noodzakelijke minerale stoffen. Over een specifieke fauna is weinig bekend. Het in mozaïek voorkomen van mosduin, grasland en dwergstruweel is vermoedelijk belangrijker dan het dwergstruweel op zich. Dergelijke structuurvariatie is bijvoorbeeld sterk bepalend voor de entomologische waarde. Kruipwilgstruwelen gaan bij natuurlijke successie meestal over in Duindoornstruweel (habitattype 2160) of duinbos (habitattype 2180). Door overstuiving kunnen ze vervangen worden door wandelende Helmduinen (habitattype 2120). In natte pannen met sterk fluctuerende watertafel ontwikkelen hoog uitgroeiende, soortenarme Grauwe wilg- of Kruipwilgstruwelen, die eveneens tot duinbos (habitattype 2180) worden gerekend.
Kruipwilgstruwelen, behorend tot dit habitattype, zijn qua oppervlakte slechts “marginaal” aanwezig in Vlaanderen. Goed ontwikkelde vormen vindt men in de grote complexen met actief stuivende duinen, vooral in de Westhoek (De Panne) en de jonge duinen van het Ter Yde-complex (Oostduinkerke).
Het in stand houden van een zekere milieudynamiek met stuifzand is wenselijk. Verdroging en intensieve recreatie dienen tegengegaan. Invasieve struik- of boomsoorten dienen gekapt of verwijderd.
- Verstruweling met Duindoorn en verbossing. - Verdroging. - Langdurige inundatie.
Het kiemingsmilieu van Kruipwilg in de duinen is grotendeels beperkt tot vochtige, kale, minerale bodems (vers uitgestoven, vochtige pannen). In geval van bodemverstoring kan de soort zich sporadisch ook in een ouder duinontwikkelingsstadium vestigen. Bij herstel van de verstuivingsdynamiek ontstaan spontaan jonge, vochtige duinpannen met goede kansen voor ontwikkeling van dit habitattype.
Kruipwilgstruwelen komen voor op vochtige tot droge standplaatsen in kalkrijke tot kalkarme duinen. De meest typische vorm ontstaat in jonge duinpannen waar een lichte overstuiving optreedt. Ze groeien binnen de invloedsfeer van het grondwater en boven het niveau van langdurige inundatie. Meestal ligt er een dunne laag van ruwe humus boven op een humeuze bodemhorizont.
** Voor advisering in het kader van de passende beoordeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de referentiewaarden die in de praktische wegwijzers zijn opgenomen.**
Natuur en Bos maakt enkel gebruik van functionele cookies op deze website. Lees onze privacyverklaring en ontdek ons cookiebeleid.