Rivierrombout

Gomphus flavipes
Fauna
Weekdieren en geleedpotigen
Rivierrombout, Gomphus flavipes
Verspreidingskaart (2007), Rivierrombout
Rivierrombout, Gomphus flavipes

=

Behoud van het areaal over de volledige lengte van de Grensmaas

+

Ontwikkeling van een metapopulatie over de volledige loop van de Grensmaas

+

Oplossen van verstoring van de waterhuishouding, ongunstige waterkwaliteit, niet afgestemd menselijk gebruik, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Rivierrombout is een opvallend geel-zwart gekleurde libel van ca. 5 cm groot. Karakteristiek bij rombouten zijn de ogen die elkaar bovenaan de kop niet raken. De vorm van de zwarte tekening op het gele borststuk en de vorm van het achterlijf laten een onderscheid met andere rombouten toe. Volwassen dieren patrouilleren meestal boven de ruigere oevervegetatie of boven het midden van de rivier.

De soort heeft een zeer ruim verspreidingsgebied dat gaat van Midden- en Oost-Europa tot Oost-Siberiƫ. De Rivierrombout werd voor het eerst in Vlaanderen waargenomen tijdens de zomer van 2000 langs de Grensmaas (Vucht, Maasmechelen). Sedertdien werd de soort regelmatig op verschillende plaatsen langs de Grensmaas waargenomen. Individuele exemplaren werden recent ook waargenomen te Geel (2002) en Herentals (2004).

Een slechte waterkwaliteit en het verlies van structuurdiversiteit en natuurlijke dynamiek van rivieren door allerlei menselijke ingrepen vormen de belangrijkste bedreigingen.

Naast een goede waterkwaliteit is een natuurlijke rivierdynamiek cruciaal. Waar de rivier de ruimte krijgt om zandbanken af te zetten en nevengeulen te vormen, ontstaan kansen voor vestiging van de soort. Ruigtes langs de rivier zijn belangrijk als jachtgebied voor de volwassen dieren.

De Rivierrombout is een typische bewoner van de beneden- en middenloop van brede rivieren met grofkorrelige zand- of grindstranden en in mindere mate ook gelijkaardige kleinere rivieren en grote beken (cf. habitattype 3260). De larven leven in of op de zandbodem waar ze op allerlei ongewervelde dieren jagen. De voorkeur gaat naar traag stromende tot bijna stilstaande delen van de rivier, die te vinden zijn nabij zandbanken en in de zijgeulen. De larven sluipen uit op vlakke zandstrandjes. De vliegtijd valt in de periode begin juni tot oktober.