

Heesbossen
Algemene info
De Vallei van de Mark ligt in de Noorderkempen, tegen de Nederlandse grens aan. Het gebied situeert zich in het noorden van de provincie Antwerpen en bestaat uit vijf deelgebieden verspreid over de gemeenten Hoogstraten, Rijkevorsel en Merksplas. Vier van de vijf deelgebieden staan met elkaar in verbinding via de rivier de Mark en de Heerlese en Strijbeekse Loop.
Het grootste deel van de gronden is in privé-eigendom, waaronder het kasteelpark van deelgebied De Hees en de Vallei van de Boven-Mark. Het Agentschap voor Natuur en Bos bezit iets meer dan een derde van de gronden. Landbouw neemt nog een belangrijke plaats in: er zijn 91 landbouwbedrijven actief op 162 hectare. Dat aandeel zal na realisatie van twee ruilverkavelingen gevoelig dalen. Ten slotte zijn er ook nog verschillende waterbeheerders actief: de Vlaamse Milieumaatschappij, de provinciale dienst waterlopen, watering Beneden-Mark en Nederlands waterschap Brabantse Delta.
Hoogstraten (2320), Rijkevorsel (2310), Merksplas (2330)
Inspanningen
Voor bossen is een versterking, uitbreiding en betere verbinding noodzakelijk, met vooral aandacht voor de omvorming van naaldbos naar inheems loofbos en waardevol valleibos. De waterkwaliteit in het gebied moet sterk verbeteren. Een buffering van de waterlopen tegen bemesting en het gebruik van onkruidverdelgers kan daartoe bijdragen. Voor de zeldzame glanshavergraslanden met grote pimpernel wordt gestreefd naar een maximale kwaliteitsverbetering en uitbreiding. Daarvoor zal een stopzetting van de bemesting op de glanshavergraslanden noodzakelijk zijn.
Herstel van heide en vennen
In het domeinbos van de Elsakker en in Wortel-Kolonie worden twee grotere heidekernen hersteld door ANB, voornamelijk door omvorming van naaldbos. In Wortel-Kolonie gebeurt dit in kader van de ruilverkaveling Zondereigen. Daarnaast wordt herstel van de natuurlijke waterhuishouding en aangepast vennenbeheer voorzien. De realisatie hiervan gebeurt door ANB, conform het beheerplan voor de Elsakker en volgens de beheervisie voor de ANB-eigendommen in Wortel-Kolonie.
Daarnaast is een aangepast heidebeheer nodig. Dit gebeurt grotendeels door ANB. In het privé-bos van De Hees wordt 1 ha heidebeheer langs dreven voorzien. Deze inspanning kan gerealiseerd worden in combinatie met het bosbeheer.
Herstel van natuurlijk beekdallandschap
In de vallei van de bovenloop van de Mark wordt in kader van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel een aaneengesloten beekdallandschap van 120 ha hersteld. Dit vergt maatregelen voor herstel van de natuurlijke waterhuishouding en het instellen van een natuurgericht beheer waarbij men mikt op circa 40 ha halfnatuurlijke graslanden, 40 ha valleibos en 40 ha overige beek- en moerasbiotopen. Deze inspanning is in lijn met de doelstellingen van de relictzone ‘Vallei van de Boven-Mark’.
Herstelmaatregelen voor Poelkikker, Gevlekte witsnuitlibel en Kamsalamander
Herstel van de populaties van Gevlekte Witsnuitlibel en Poelkikker vraagt een waaier aan maatregelen, die grotendeels gedekt zijn door hoger genoemde inspanningen (herstel van heide en vennen en reddingsmaatregelen voor veenhabitats). Daarenboven is het noodzakelijk om deze vennen zoveel mogelijk visvrij te houden en zoveel mogelijk waterplantenvegetaties en verlandingsvegetaties te ontwikkelen.
De inspanningen voor Kamsalamander zijn eveneens reeds grotendeels gedekt door hoger genoemde inspanningen (herstel beekdallandschap met aanleg van poelcomplexen). Bijkomend is het aangewezen dat de migratieroutes tussen deelgebied 6 (Wortel-Kolonie) en deelgebied 7 (Vallei Boven-Mark) in stand gehouden en eventueel versterkt worden.
Inrichtingsmaatregelen voor glanshavergraslanden met grote pimpernel
Een vergroting van de oppervlakte van dit habitattype met 15 ha binnen het habitatrichtlijngebied is noodzakelijk. De mogelijkheden voor herstel zijn het grootst op kwelrijke locaties die aansluiten bij bestaande graslandhabitats. Herstel van dit habitat vraagt stopzetting van bemesting op of in de onmiddellijke nabijheid van deze graslanden en opheffen van het herbicidengebruik. Een aangepast maairegime en voorkomen van bodemcompressie zijn nodig om deze graslanden te laten ontwikkelen. Deze inspanning kan gerealiseerd worden door ANB of in samenwerking met landbouwers of het gemeentebestuur van Hoogstraten.
Reddingsmaatregelen voor de veenhabitats
Rondom elke kern oligotroof zuur overgangsveen dient de lokale hydrologie hersteld te worden. Dit vereist dempen of verondiepen van lokale greppels. Boomopslag op en rondom de veenhabitats wordt verwijderd waarbij een open moeraspartij van circa 1 ha ontstaat. Ook nabijgelegen naaldbossen worden omgevormd naar loofbos. Daarnaast dient men de veentjes te bufferen tegen het inwaaien van nutriënten en tegen aanvoer van nutriënten via grondwater.
Verbetering van de waterkwaliteit van de waterlopen
Verbetering van de waterkwaliteit gebeurt door de combinatie van volgende inspanningen:
- Optimalisatie en uitbreiding van de waterzuiveringinfrastructuur en aanleg van gescheiden rioleringstelsels;
- Vermindering van de lozingen in oppervlaktewater en het saneren van overstorten;
- Afbakenen van oeverstroken tussen waterlopen en de aanpalende landbouwgronden; volgens Van der Welle & Decleer 2001 hebben bufferzones met natuur als hoofdfunctie een minimum breedte van 10 m.
- In zones met pimpernelgraslanden streeft men naar herstel van de lokale hydrologie door o.m. het verhogen van het gehalte aan kwelwater.
Versterking, uitbreiding en verbinding van de huidige boskernen
De realisatie van de extra oppervlakte boshabitats gebeurt grotendeels door omvorming van naaldhoutbestanden naar loofbos. Effectieve bosuitbreiding wordt vooral voorzien in de vallei van de Boven-Mark, waar in kader van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel een aanzienlijke bosuitbreiding voorzien wordt van alluviaal bos. Het grootste deel van de omvormingen wordt gerealiseerd door ANB in de domeinbossen van Wortel-Kolonie en de Elsakker, waarbij men streeft naar 80% inheems loofhout.
Gezien de uitzonderlijke waarde van de Heesbossen streeft men hier naar een omvorming van naaldhoutbestanden naar loofbos en een aangepast bosbeheer, gericht op verhoging van de structuurrijkdom. Dit moet gebeuren in overleg met de privé-eigenaar.Voor de overige privé-bossen kunnen de doelstellingen gehaald worden via toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.
Specifieke natuurdoelen
Een belangrijk actie is het het omvormen van bestaande bossen naar gevarieerde streekeigen bossen met meer dood hout, open plekken met heide, bosranden en variatie van oude en jonge bomen. Om de kwaliteit van de bossen te verbeteren moeten die met elkaar verbonden worden. De kwaliteit van de waterlopen is onvoldoende door de instroom van rioleringswater en de afspoeling van meststoffen van akkers langs de beken. Door een verbetering van de waterkwaliteit en de aanleg van overstromingszones kunnen er prachtige valleibossen ontstaan.
(Loof)Bossen zijn qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Door de kleine oppervlakte van het habitatrichtlijngebied zijn ze op Vlaams niveau slechts als belangrijk aangeduid maar binnen het, overwegend agrarisch, gebied vormen het wel de belangrijkste natuurkernen. Ze vormen ook een buffer voor heide en veenrelicten (Bufferbossen en schermbossen). Deze bossen zijn belangrijk als habitat voor habitattypische soorten als Rosse vleermuis (Dg 6 en 7), Gewone grootoorvleermuis (Dg 6), Grijze grootoorvleermuis (Dg 6), Bont dikkopje (Dg 4 en 6), Zwarte specht (Dg 2, 4 en Dg 6), Wespendief (Dg 1), Boomleeuwerik (combinatie met 4030, Dg 4 en 6), Nachtzwaluw (combinatie met 4030, Dg 4), Vinpootsalamander (Dg 4 en Dg 7). Slechts 20% van de bossen binnen habitatrichtlijngebied (80 ha) is momenteel habitatwaardig.
Het boslandschap is belangrijk voor twee Europese habitattypes:
- de oude Eiken-Berkenbossen op arme zandgrond (9190) [1] vormen de eerste climaxvegetatie bij bosontwikkeling op arme zandgronden.
- de Eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120) [2] vormen een volgend stadium in de bosontwikkeling en komen hier voor op een oud boslocatie (De Hees).
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitatvlekken is de kwaliteit (versnippering, exoten, structuur, hoog aandeel naaldhout…). Binnen dit gebied ligt de nadruk niet zo zeer op effectieve bosuitbreiding maar op een sterke kwaliteitsverbetering van de loofbossen, de realisatie via omvorming van naaldhout van enkele grotere loofboskernen die goed gebufferd zijn en duurzame populaties van typische bossoorten kunnen bewerkstelligen. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor realisatie van enkele geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom) naar heide en venbiotopen. Dit landschapstype omvat eveneens de combinatie van (loof)bos en het bosrijk kleinschalig compartimentlandschap t.h.v. het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie Wortel’. Dit gebied is zeer belangrijk als jachthabitat voor de vleermuissoorten en als leefgebied voor Vinpootsalamander en Kamsalamander.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied eerder tot het beekdallandschap en worden in het betreffende hoofdstuk besproken.
[1] Het betreft voluit habitattype 9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
[2] Het betreft voluit 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijn
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:
- droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
- Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
- In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
- Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen
Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.
Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.
(Droge) Loofbossen
details ...
(Loof)Bossen zijn qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Door de kleine oppervlakte van het habitatrichtlijngebied zijn ze op Vlaams niveau slechts als belangrijk aangeduid maar binnen het, overwegend agrarisch, gebied vormen het wel de belangrijkste natuurkernen. Ze vormen ook een buffer voor heide en veenrelicten (Bufferbossen en schermbossen). Deze bossen zijn belangrijk als habitat voor habitattypische soorten als Rosse vleermuis (Dg 6 en 7), Gewone grootoorvleermuis (Dg 6), Grijze grootoorvleermuis (Dg 6), Bont dikkopje (Dg 4 en 6), Zwarte specht (Dg 2, 4 en Dg 6), Wespendief (Dg 1), Boomleeuwerik (combinatie met 4030, Dg 4 en 6), Nachtzwaluw (combinatie met 4030, Dg 4), Vinpootsalamander (Dg 4 en Dg 7). Slechts 20% van de bossen binnen habitatrichtlijngebied (80 ha) is momenteel habitatwaardig.
Het boslandschap is belangrijk voor twee Europese habitattypes:
- de oude Eiken-Berkenbossen op arme zandgrond (9190) [1] vormen de eerste climaxvegetatie bij bosontwikkeling op arme zandgronden.
- de Eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120) [2] vormen een volgend stadium in de bosontwikkeling en komen hier voor op een oud boslocatie (De Hees).
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitatvlekken is de kwaliteit (versnippering, exoten, structuur, hoog aandeel naaldhout…). Binnen dit gebied ligt de nadruk niet zo zeer op effectieve bosuitbreiding maar op een sterke kwaliteitsverbetering van de loofbossen, de realisatie via omvorming van naaldhout van enkele grotere loofboskernen die goed gebufferd zijn en duurzame populaties van typische bossoorten kunnen bewerkstelligen. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor realisatie van enkele geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom) naar heide en venbiotopen. Dit landschapstype omvat eveneens de combinatie van (loof)bos en het bosrijk kleinschalig compartimentlandschap t.h.v. het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie Wortel’. Dit gebied is zeer belangrijk als jachthabitat voor de vleermuissoorten en als leefgebied voor Vinpootsalamander en Kamsalamander.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied eerder tot het beekdallandschap en worden in het betreffende hoofdstuk besproken.
[1] Het betreft voluit habitattype 9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
[2] Het betreft voluit 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
Habitat - (Droge) Loofbossen
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
(Loof)Bossen zijn qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Door de kleine oppervlakte van het habitatrichtlijngebied zijn ze op Vlaams niveau slechts als belangrijk aangeduid maar binnen het, overwegend agrarisch, gebied vormen het wel de belangrijkste natuurkernen. Ze vormen ook een buffer voor heide en veenrelicten (Bufferbossen en schermbossen). Deze bossen zijn belangrijk als habitat voor habitattypische soorten als Rosse vleermuis (Dg 6 en 7), Gewone grootoorvleermuis (Dg 6), Grijze grootoorvleermuis (Dg 6), Bont dikkopje (Dg 4 en 6), Zwarte specht (Dg 2, 4 en Dg 6), Wespendief (Dg 1), Boomleeuwerik (combinatie met 4030, Dg 4 en 6), Nachtzwaluw (combinatie met 4030, Dg 4), Vinpootsalamander (Dg 4 en Dg 7). Slechts 20% van de bossen binnen habitatrichtlijngebied (80 ha) is momenteel habitatwaardig.
Het boslandschap is belangrijk voor twee Europese habitattypes:
- de oude Eiken-Berkenbossen op arme zandgrond (9190) [1] vormen de eerste climaxvegetatie bij bosontwikkeling op arme zandgronden.
- de Eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120) [2] vormen een volgend stadium in de bosontwikkeling en komen hier voor op een oud boslocatie (De Hees).
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitatvlekken is de kwaliteit (versnippering, exoten, structuur, hoog aandeel naaldhout…). Binnen dit gebied ligt de nadruk niet zo zeer op effectieve bosuitbreiding maar op een sterke kwaliteitsverbetering van de loofbossen, de realisatie via omvorming van naaldhout van enkele grotere loofboskernen die goed gebufferd zijn en duurzame populaties van typische bossoorten kunnen bewerkstelligen. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor realisatie van enkele geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom) naar heide en venbiotopen. Dit landschapstype omvat eveneens de combinatie van (loof)bos en het bosrijk kleinschalig compartimentlandschap t.h.v. het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie Wortel’. Dit gebied is zeer belangrijk als jachthabitat voor de vleermuissoorten en als leefgebied voor Vinpootsalamander en Kamsalamander.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied eerder tot het beekdallandschap en worden in het betreffende hoofdstuk besproken.
[1] Het betreft voluit habitattype 9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
[2] Het betreft voluit 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)(Droge) Loofbossen9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat -
Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)
(Loof)Bossen zijn qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Door de kleine oppervlakte van het habitatrichtlijngebied zijn ze op Vlaams niveau slechts als belangrijk aangeduid maar binnen het, overwegend agrarisch, gebied vormen het wel de belangrijkste natuurkernen. Ze vormen ook een buffer voor heide en veenrelicten (Bufferbossen en schermbossen). Deze bossen zijn belangrijk als habitat voor habitattypische soorten als Rosse vleermuis (Dg 6 en 7), Gewone grootoorvleermuis (Dg 6), Grijze grootoorvleermuis (Dg 6), Bont dikkopje (Dg 4 en 6), Zwarte specht (Dg 2, 4 en Dg 6), Wespendief (Dg 1), Boomleeuwerik (combinatie met 4030, Dg 4 en 6), Nachtzwaluw (combinatie met 4030, Dg 4), Vinpootsalamander (Dg 4 en Dg 7). Slechts 20% van de bossen binnen habitatrichtlijngebied (80 ha) is momenteel habitatwaardig.
Het boslandschap is belangrijk voor twee Europese habitattypes:
- de oude Eiken-Berkenbossen op arme zandgrond (9190) [1] vormen de eerste climaxvegetatie bij bosontwikkeling op arme zandgronden.
- de Eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120) [2] vormen een volgend stadium in de bosontwikkeling en komen hier voor op een oud boslocatie (De Hees).
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitatvlekken is de kwaliteit (versnippering, exoten, structuur, hoog aandeel naaldhout…). Binnen dit gebied ligt de nadruk niet zo zeer op effectieve bosuitbreiding maar op een sterke kwaliteitsverbetering van de loofbossen, de realisatie via omvorming van naaldhout van enkele grotere loofboskernen die goed gebufferd zijn en duurzame populaties van typische bossoorten kunnen bewerkstelligen. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor realisatie van enkele geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom) naar heide en venbiotopen. Dit landschapstype omvat eveneens de combinatie van (loof)bos en het bosrijk kleinschalig compartimentlandschap t.h.v. het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie Wortel’. Dit gebied is zeer belangrijk als jachthabitat voor de vleermuissoorten en als leefgebied voor Vinpootsalamander en Kamsalamander.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied eerder tot het beekdallandschap en worden in het betreffende hoofdstuk besproken.
[1] Het betreft voluit habitattype 9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
[2] Het betreft voluit 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitattype_naamOude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)(Droge) Loofbossen9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat
Soorten - (Droge) Loofbossen
-
Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Laatvlieger
(Loof)Bossen zijn qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Door de kleine oppervlakte van het habitatrichtlijngebied zijn ze op Vlaams niveau slechts als belangrijk aangeduid maar binnen het, overwegend agrarisch, gebied vormen het wel de belangrijkste natuurkernen. Ze vormen ook een buffer voor heide en veenrelicten (Bufferbossen en schermbossen). Deze bossen zijn belangrijk als habitat voor habitattypische soorten als Rosse vleermuis (Dg 6 en 7), Gewone grootoorvleermuis (Dg 6), Grijze grootoorvleermuis (Dg 6), Bont dikkopje (Dg 4 en 6), Zwarte specht (Dg 2, 4 en Dg 6), Wespendief (Dg 1), Boomleeuwerik (combinatie met 4030, Dg 4 en 6), Nachtzwaluw (combinatie met 4030, Dg 4), Vinpootsalamander (Dg 4 en Dg 7). Slechts 20% van de bossen binnen habitatrichtlijngebied (80 ha) is momenteel habitatwaardig.
Het boslandschap is belangrijk voor twee Europese habitattypes:
- de oude Eiken-Berkenbossen op arme zandgrond (9190) [1] vormen de eerste climaxvegetatie bij bosontwikkeling op arme zandgronden.
- de Eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120) [2] vormen een volgend stadium in de bosontwikkeling en komen hier voor op een oud boslocatie (De Hees).
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitatvlekken is de kwaliteit (versnippering, exoten, structuur, hoog aandeel naaldhout…). Binnen dit gebied ligt de nadruk niet zo zeer op effectieve bosuitbreiding maar op een sterke kwaliteitsverbetering van de loofbossen, de realisatie via omvorming van naaldhout van enkele grotere loofboskernen die goed gebufferd zijn en duurzame populaties van typische bossoorten kunnen bewerkstelligen. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor realisatie van enkele geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom) naar heide en venbiotopen. Dit landschapstype omvat eveneens de combinatie van (loof)bos en het bosrijk kleinschalig compartimentlandschap t.h.v. het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie Wortel’. Dit gebied is zeer belangrijk als jachthabitat voor de vleermuissoorten en als leefgebied voor Vinpootsalamander en Kamsalamander.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied eerder tot het beekdallandschap en worden in het betreffende hoofdstuk besproken.
[1] Het betreft voluit habitattype 9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
[2] Het betreft voluit 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)(Droge) LoofbossenGewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Laatvliegersoort
Beekdallandschap
details ...
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijn
Habitat - Beekdallandschap
-
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnhabitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Beekdallandschap3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnhabitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Beekdallandschap6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgraslandhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnhabitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Beekdallandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnhabitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Beekdallandschap6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_hus – Glanshavergraslanden met Grote pimpernelhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnhabitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Beekdallandschap7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveenhabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnhabitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Beekdallandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Beekdallandschap
-
Kamsalamander
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnBeekdallandschapKamsalamandersoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
Dit halfnatuurlijk landschap bestaat uit een beek met een natuurlijke waterhuishouding en in de vallei een mozaïek van veldrusgraslanden, glanshavergraslanden [1] en dotterbloemgraslanden, afgewisseld met elzenbroekbossen [2], ruigtes en poelen. Dit landschap biedt kansen aan aanwezige bijlagesoorten [3] als Kamsalamander (Dg 6), Kleine modderkruiper (Merkske), IJsvogel (Dg 2) en Blauwborst (Dg 6), Rosse vleermuis (Dg 6 en Dg 7), Watervleermuis (Dg 6) en Ruige dwergvleermuis (Dg 4, Dg 6 en Dg 7) maar ook aan habitattypische soorten als Bosbeekjuffer (Dg 4 en Dg 6), Weidebeekjuffer (Dg 4 en 6), Zompsprinkhaan (Dg 2) en Moerassprinkhaan (Dg 2).
Om een goede staat van instandhouding van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde voor de goede ontwikkeling van het beekdallandschap is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop van belang hetzij door lozingen hetzij door uitspoeling van nutriënten van landbouwgronden. Belangrijke randvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van dit landschap zijn een goede waterkwaliteit, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle beekstructuur met natuurlijk overstromingsregime.
De vallei van de Boven-Mark is de enige plaats met ruimte voor de ontwikkeling van een halfnatuurlijk beekdallandschap met ruimte voor natuurlijke overstromingen en voldoende variatie in valleibiotopen. Er wordt gestreefd naar een mozaïek (120 ha) van ca. 1/3 elzenbroekbos (91E0) en ca. 1/3 halfnatuurlijke graslanden (6510_hus, 6410_ve, rbbhc), het resterende derde bestaat uit poelen, sloten, ruigtes (6430 en rbbhf), wilgenstruwelen (rbbsf), rietmoeras (rbbmr), … die overstromen vanuit een structuurrijke waterloop met een goede waterkwaliteit. Deze beekdalmozaïek sluit aan bij het de doelstellingen van de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ om het landschap gesloten en de percelen kleinschalig te houden. Dit creëert kansen voor amfibieën als Vinpootsalamander en Kamsalamander. Langs de Beneden-Mark is de ruimte eerder beperkt. Hier wordt ingezet op toename van de glanshavergraslanden met Grote pimpernel.
[1] Het betreft voluit 6510_hus Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba offficinalis)_ subtype Glanshaverhooiland met Grote pimpernel.
[2] Het betreft voluit 91E0 Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
[3] Habitatrichtlijn én vogelrichtlijnBeekdallandschapRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuissoort
Heide met vennen en (overgangs)venen
details ...
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:
- droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
- Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
- In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
- Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen
Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.
Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.
Habitat - Heide met vennen en (overgangs)venen
-
Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:
- droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
- Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
- In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
- Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen
Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.
Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.
habitattype_naamVochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)Heide met vennen en (overgangs)venen4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporionhabitat -
Droge heide (4030)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:
- droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
- Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
- In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
- Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen
Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.
Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.
habitattype_naamDroge heide (4030)Heide met vennen en (overgangs)venen4030 - Droge Europese heidehabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:
- droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
- Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
- In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
- Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen
Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.
Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Heide met vennen en (overgangs)venen7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_oli - oligotroof en zuur overgangsveenhabitat
Soorten - Heide met vennen en (overgangs)venen
-
Gevlekte witsnuitlibel
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:
- droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
- Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
- In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
- Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen
Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.
Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.
Heide met vennen en (overgangs)venenGevlekte witsnuitlibelsoort -
Poelkikker
Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:
- droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
- Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
- In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
- Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen
Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.
Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.
Heide met vennen en (overgangs)venenPoelkikkersoort
Planten en dieren
De valleinatuur is een ideaal leefgebied voor de kamsalamander, de boomkikker en de bosbeekjuffer. In de loofbossen kun je nog dieren als de kale bosmier, de vinpootsalamander en de zwarte specht spotten. In dit gebied vind je ook dotterbloemgraslanden en glanshavergraslanden met de zeldzame grote pimpernel. Ondanks de kleine en versnipperde stukjes heide komen er nog heidesabelsprinkhanen, groentjes en boomleeuweriken voor. In de natte overgangsvenen met ronde zonnedauw en kleine veenbes leven de venglazenmaker en de noordse witsnuitlibel.