Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete

Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).

Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.

Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).

Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.

De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.