Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats

Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.

In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)

Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).

Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.

Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:

  • 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).

    Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:

    • A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.

    • B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.

    • C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.


  • 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur

    • Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.

    • Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.

    • Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
      Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
      Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.


  • 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
    Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.

Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.