Waarschuwingsbericht

The subscription service is currently unavailable. Please try again later.

Basenrijk trilveen met Ronde zegge (7140_base)

Op een dikke laag moerasveen kan hier een overgangs- en trilveen als een verlandingsstadium optreden. Dit is een natuurstreefbeeld van neutraal tot basische, mineralenrijke, mesotrofe milieus (eerder verwant met kalkrijk laagveen). Het zijn vaak soortenrijke gemeenschappen waarin hooggespecialiseerde soorten als Ronde zegge, Draadzegge, Slank wollegras en bruinmossen prominent kunnen aanwezig zijn. Ze hebben meestal een kenmerkend bulten- en slenkenpatroon. Dit subtype komt bij ons meestal samen voor met echt kalkmoeras (habitattype 7230). In dit subtype kunnen Groenknolorchis en Geel schorpioenmos voorkomen, beide bijlage 2-soorten van de Habitatrichtlijn. Het verlandingsproces kan de ontwikkeling in twee sterk verschillende richtingen sturen. Wanneer de veenmosgroei volledig buiten het bereik van het grondwater komt, kan sprake zijn van hoogveenontwikkeling (habitattype 7110). Wanneer de verlanding leidt tot een grotere beschikbaarheid van nutriënten - door verruiging, verbossing of overstroming - gaan de overgangs- en trilvenen over in grote zeggenvegetaties, rietgemeenschappen en/of veen- en broekbossen (habitattypen 91D0 en 91E0). Verder kan het habitattype in complex voorkomen met o.a. open water, natte heide, kleine zeggenvegetaties, blauwgrasland en kalkmoeras.

7140_base
Basenrijk trilveen met Ronde zegge
Basenrijk trilveen met Ronde zegge

Voor de bodem is het abiotisch bereik voor stikstof (C/N: > 17,4-19.3; extraheerbaar NO3-N: <0.9 mg/kg; N_totaal: <0.55-1.93 %), kalium (K_totaal: <2140-2830 mg/kg) en fosfor (P_Olsen: < 4.1 mg/kg). Voor het ondiepe grondwater werden bereiken afgeleid voor stikstof (NO3-N: <0.1-0.2 mg/l; NH4-N: <0.2-0.4 mg/l), kalium (K: <1-4 mg/l) en fosfor (PO4-P: <0.03-0.15 mg/l). Voor het oppervlaktewater zijn volgende waarden gevonden: (NH4-N: <0.6-1.4 mg/l; K: <1.3-2.5 mg/l; PO4-P: < 0.01 mg/l). De hoge gevoeligheid voor eutrofiëring blijkt ook uit de lage kritische lasten voor atmosferische depositie (< 10-17 kg N/ha/jaar). Op te merken valt dat het habitattype vooral voorkomt in milieu’s met sulfaatarm grondwater (SO4: <6-25 mg/l). Sulfaten kunnen op indirecte of directe wijze de ontwikkeling van het type beïnvloeden (Beije et al., 2012a). Het habitattype is dan ook gevoelig voor wijzigingen in de basenhuishouding. Verzuring kan indirect het gevolg zijn van hydrologische wijzigingen (van Diggelen et al., 1996) of van een toename van de voedselrijkdom (o.a. Kooijman & Bakker, 1994). Verzuring die door toenemende regenwaterinvloed aan de oppervlakte begint, is anderzijds ook een natuurlijk proces in laagveensystemen. Het is met name de zuurtegraad die de verschillende types overgangsvegetaties onderscheidt: [TABEL:21] Voor het mesotroof (7140_meso) en basenrijk subtype (7140_base) werden nog bijkomende criteria t.a.v. behoud van de basenrijkdom bepaald. Voor het ondiep grondwater of oppervlaktewater zijn dit voor het mesotroof subtype: Ca: 4.3-24.3 mg/l en HCO3: 37-99 mg/l, en voor het basenrijk subtype: Ca: >54.4mg/l, HCO3: >47mg/l en conductiviteit: >249 μS/cm. Het habitattype is tevens gebonden aan onverontreinigde, zoetwatermilieu’s.

** Voor advisering in het kader van de passende beoordeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de referentiewaarden die in de praktische wegwijzers zijn opgenomen.**