U bent hier
- Home
- Planten en dieren
- Kokmeeuw
Waarschuwingsbericht
Kokmeeuw
De Kokmeeuw is onze algemeenste meeuwensoort. Het is een kleine meeuw, die in alle kleden een opvallende witte buitenrand van de handvleugel heeft, met op de ondervleugel een zwarte vlek ernaast. Volwassen vogels hebben lichtgrijze bovendelen en krijgen in het voorjaar een donkerbruine kopkap en een donkerrode snavel. In winterkleed is de kop wit, met een donkere oorvlek. Juveniele vogels hebben bruin geschubde bovendelen met lichtgrijze, grote dekveren. Enkele maanden na het uitvliegen worden de bruine mantel- en schouderveren vervangen door effen lichtgrijze veren. Het is een luidruchtige vogel tijdens het broeden of foerageren.
De soort broedt over heel Europa en Rusland behalve het uiterste noorden, maar is schaars in het Middellandse-Zeegebied. Kokmeeuwen overwinteren in of nabij de broedgebieden, zuidelijk tot Noord-Afrika. In Vlaanderen is het een talrijke broedvogel (circa 10.000 broedparen) met de grootste kolonies te Zeebrugge, het Molsbroek te Lokeren, in het Antwerpse Linkeroevergebied en op enkele grote, militaire domeinen in Limburg. Buiten de broedtijd is het een doortrekker en wintergast in groot tot zeer groot aantal. Op sommige grote slaapplaatsen (zoals de spaarbekkens van Kluizen of van Woumen) kunnen tot 150.000 exemplaren geteld worden.
De voornaamste bedreigingen voor de soort zijn verdroging van vennen, bestrijding door de mens, toegenomen predatie, te hoge of te lage waterstanden, verdroging en bemesting van graslanden en habitatverlies door economische ontwikkeling.
In de overwinteringsgebieden moeten de slaapplaatsen worden gevrijwaard van verstoring. Geschikte broedbiotopen in allerlei water- en moerasgebieden dienen in stand gehouden, met bijzondere aandacht voor een stabiel waterpeil.
Kokmeeuwen zijn echte koloniebroeders die voorkomen in allerlei water- en moerasgebieden zoals heideterreinen, grote meren en overstromingsvlaktes, maar ook langs de kust. Vaak komen ze tevens tot broeden in meer kunstmatige biotopen zoals bezinkingsbekkens van suikerfabrieken, havengebieden, in de omgeving van rijstvelden en op opspuitterreinen in industriegebieden. Ze foerageren het meest op pas gemeste of geploegde weilanden en akkers. Buiten de broedtijd komen ze verspreid voor in allerlei biotopen, zoals stranden, havens, weilanden en akkers, plassen, stortplaatsen en in stedelijke omgeving. Het zijn alleseters, maar ze voeden zich vooral met larven, slakken en wormen, die ze vinden op wei- en bouwland. Ze eten ook visjes, vogeleieren, muizen en kleine vogeltjes.
Doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)
Natuur en Bos maakt enkel gebruik van functionele cookies op deze website. Lees onze privacyverklaring en ontdek ons cookiebeleid.