Zoeken
De Rivierrombout is een opvallend geel-zwart gekleurde libel van ca. 5 cm groot. Karakteristiek bij rombouten zijn de ogen die elkaar bovenaan de kop niet raken. De vorm van de zwarte tekening op het gele borststuk en de vorm van het achterlijf laten een onderscheid met andere rombouten toe. Volwassen dieren patrouilleren meestal boven de ruigere oevervegetatie of boven het midden van de rivier.
De Bittervoorn is een klein visje (max. 11 cm) uit de Karperfamilie met grijsgroene rug, zilverachtige flanken en buik en een blauwe zijstreep. De zijlijn gaat niet verder dan de zesde schub. In de paartijd is kop en staart van het mannetje donker terwijl de rest van het visje een roze schijn vertoont met een nog fellere blauwe zijstreep. Het wijfje ontwikkelt in die periode een lange legbuis, waarmee eieren gelegd worden in de mantelholte van grote zoetwatermossels.
De Zilvermeeuw is een grote meeuw, met twee ondersoorten (L. a. argenteus en L. a. argentatus) en nogal wat regionale, uiterlijke variatie. De bij ons broedende ondersoort argenteus (West-Europa en IJsland) heeft in volwassen kleed zilvergrijze bovendelen en doorgaans roze poten. De snavel is geel met een lichtrode vlek op de ondersnavel; de iris is lichtgeel. Jonge vogels zijn tijdens hun eerste levensjaar overwegend bruin, met kenmerkende, bleke binnenste handpennen, die een bleek venster vormen in de bovenvleugel.
De Wintertaling is onze kleinste grondeleend. Het mannetje is overwegend grijs met een kastanjebruine kop, een groen masker, een opvallende zwartgele anaalstreek en een horizontale witte band over de zijkant. Het vrouwtje is volledig donkerbruin. In alle kleden is in de vlucht een groene spiegel te zien met daarboven een witte vleugelstreep.