Zilvermeeuw

Larus argentatus
Fauna
Vogels
Zilvermeeuw (c) Yves Adams

=

Behoud van het huidige areaal

=

Behoud van de huidige populatie van minimaal 20.000 exemplaren

=

Oplossen van niet afgestemd menselijk gebruik. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Zilvermeeuw is een grote meeuw, met twee ondersoorten (L. a. argenteus en L. a. argentatus) en nogal wat regionale, uiterlijke variatie. De bij ons broedende ondersoort argenteus (West-Europa en IJsland) heeft in volwassen kleed zilvergrijze bovendelen en doorgaans roze poten. De snavel is geel met een lichtrode vlek op de ondersnavel; de iris is lichtgeel. Jonge vogels zijn tijdens hun eerste levensjaar overwegend bruin, met kenmerkende, bleke binnenste handpennen, die een bleek ‘venster’ vormen in de bovenvleugel. De staart is vuilwit met bruine vlekjes en een donkerbruine, subterminale band. In de volgende levensjaren wordt het bruine kleed geleidelijk vervangen door grijze en witte veren; het volwassen kleed wordt verkregen na 4 à 5 jaar.

Het broedareaal van de Zilvermeeuw strekt zich uit langs de kusten van Noordwest-Europa, met het zwaartepunt in Groot-Brittannië, de Scandinavische landen, Duitsland, Nederland en Frankrijk. In West-Europa is de broedpopulatie de voorbije decennia sterk toegenomen, hoewel er recentelijk in de noordelijke kolonies een afname plaats vond. In Vlaanderen bevinden de belangrijkste broedgebieden zich in de voorhaven van Zeebrugge (maximum 1.986 broedparen in 2004) en in Oostende (maximum 321 paren in 2004). In Oostende wordt uitsluitend gebroed op daken van gebouwen. In het binnenland gaat het voorlopig over kolonies van slechts enkele paren. De Vlaamse broedvogels en hun nakomelingen overwinteren voornamelijk langs de Belgische en Noord-Franse kusten en in het Nederlandse Deltagebied. De soort overwintert in België in vrij groot tot groot aantal. Lokale overwinteraars worden aangevuld met exemplaren van de ondersoort argentatus, die dan voorkomt in klein aantal, vooral aan de kust (bv. haven van Oostende).

Broedende vogels worden vooral bedreigd door landpredatoren. Omdat de belangrijkste broedkolonies gevestigd zijn op (tijdelijk) braakliggende terreinen in havengebieden, is habitatverlies ook een reële bedreiging. De soort is bovendien gevoelig voor verstoring van de slaap- en hoogwatervluchtplaatsen.

Een belangrijke beheermaatregel is het voorzien van zandige, schaars begroeide terreinen met voldoende rust aan de kust.

Zilvermeeuwen nestelen zowel langs rotskusten als in meer zandige kustgebieden. Hoewel ze in gemengde kolonies met Kleine mantelmeeuw voorkomen, verkiezen ze doorgaans plaatsen met iets hogere en ruigere vegetatie dan Kleine mantelmeeuwen. De laatste decennia wordt meer en meer ook op daken en in het binnenland gebroed. Buiten het broedseizoen concentreren Zilvermeeuwen zich vaak op plaatsen met veel menselijk afval, zoals vuilstortplaatsen, fabrieksterreinen, havens en stedelijke gebieden. Ze foerageren echter ook vaak in landbouwgebieden, langs de kust en op zee (vaak achter vissersschepen). Ze hebben een zeer opportunistische voedselkeuze en eten zowat alles.

Doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)