West-Vlaams Heuvelland

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2500003 - West-Vlaams Heuvelland
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
1878.00ha
Algemene Beschrijving
Het West-Vlaams Heuvelland blinkt uit in variatie. Je vindt er veel bossen, zelfs een groot aandeel oud bos, maar ook bronnen, beekvalleien, graslanden, heide en kleine landschapselementen zoals poelen, oude bomenrijen en houtkanten.
Identificatie

Het West-Vlaams Heuvelland is gelegen in het zuidwesten van West-Vlaanderen. Belangrijke bossen en natuurgebieden zijn die van het Heuvelland, Helleketelbos, Sixtusbossen, Galgebossen, Bossen van Wijtschate, Palingbeek, Vierlingen en Gasthuisbossen, Polygoonbos en Breemeersen.

Landelijke Beschrijving
In het West-Vlaams Heuvelland heb je een gevarieerd landschap met veel bossen, waaronder een belangrijk aandeel oud bos, bronnen, beekvalleien met relicten van halfnatuurlijke graslanden, heiderelicten en veel kleine landschapselementen zoals poelen, oude bomenrijen en houtkanten.
Actief in Gebied

Ongeveer de helft van het West-Vlaamse Heuvelland is bestemd voor landbouw, de andere helft heeft een groene bestemming, zoals natuur-, groen- of bosgebied. Het Agentschap voor Natuur en Bos beheert 19% van het gebied, Natuurpunt 3% en de Provincie West-Vlaanderen 23%. Er zijn ook verschillende bossen in privé-eigendom. Het is een belangrijke toeristische trekpleister, met zwaartepunt in het Heuvelland.

Gemeenten

Heuvelland (8950), Poperinge (8970), Vleteren (8640), Zonnebeke (8980), Ieper (8900)

Inspanningen

We streven naar twee grote boskernen van goede kwaliteit. Naast bosuitbreiding zullen bijkomende waardevolle bossen gerealiseerd worden door omvorming van naaldbossen. De bestaande beekbegeleidende bosjes worden het best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding in de beekvalleien en ter hoogte van bronzones. Verbetering van de waterkwaliteit van de beken en bronnen is noodzakelijk. Er moeten oplossingen komen voor het probleem van puntlozingen en erosie.

De realisatie van 432 ha bijkomend boshabitat
De realisatie van 432 ha bijkomend boshabitat

De realisatie van 432 ha bijkomend boshabitat van de types 9120, 9130 en 91E0 als richtwaarde voor bosuitbreiding, zodat de boskernen vergroten en beter gebufferd worden.

Prioritaire inspanningen 1, 2 en 3: deze 3 globale doelen voor het boslandschap worden in de 2 volgende specifieke doelstellingen verder verfijnd.

9120-9130: in het SBZ-H worden 2 grote boshabitatkernen beoogd, die een kernpopulatie van de habitattypische soorten van de bostypes 9120 en 9130 bevatten. Voor beide types samen wordt de realisatie van twee kwaliteitsvolle boskernen van elk ongeveer 300 ha nagestreefd door kwaliteitsverbetering, omvorming en bosuitbreiding.

Deze boshabitatkernen worden best gerealiseerd ter hoogte van reeds bestaande grote of goed ontwikkelde boskernen. In die optiek zijn de zones die aanmerking komen voor het realiseren van deze 2 boshabitatkernen:

  • Sixtusbossen
  • Kemmelberg-Monteberg-Rodeberg
  • Palingbeek-Vierlingen-Gashuisbossen

Met het realiseren van deze grote boshabitatkernen worden lange termijngaranties beoogd voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Wespendief en Middelste Bonte Specht maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijstsoorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel). Deze boshabitatkernen worden daarom ook best via het verbinden van de bestaande bossen met kleine landschapselementen en kleinschalige bosuitbreiding gerealiseerd.

Dit gaat in het totaal om 280 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, die verspreid over vtwee grote boskernen ingezet worden, en eventueel aangevuld door kleinere bosuitbreidingsinitiatieven in de andere deelgebieden.

91E0: Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 91E0 bezit, komt het deelgebied Heuvelland het best in aanmerking. De bestaande alluviale bosjes worden er best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding in de beekvalleien en ter hoogte van bronzones. Dit mozaïek kan enerzijds het resultaat zijn van het behoud van de percelering, als een wastineverhaal. Wastine in nattere omstandigheden zal echter meestal leiden tot verbossing van de natste delen omdat de grazers hier te diep in de bodem wegzakken. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk ter hoogte van de Gasthuisbossen BE2500003-6 en het Polygoonbos BE2500003-7. Dit gaat in het totaal om 39 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, waarvan het Heuvelland voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen, o.a. met het oog op de habitattypische soort Vuursalamander.

De realisatie van bijkomend boshabitat door omvorming van vnl. naaldbossen
De realisatie van bijkomend boshabitat door omvorming van vnl. naaldbossen

De realisatie van bijkomend boshabitat van de types 9120, 9130 en 91E0 door omvorming van vnl. naaldbossen, zodat de boskernen in kwaliteit verbeteren en de hoeveelheid boshabitat toeneemt in oppervlakte. In het SBZ-H komen actueel ca. 80 ha naaldhoutbestanden voor, waarvan het merendeel van deze naaldhoutbestanden in bossen beheerd door de Vlaamse overheid. In deze bossen werden maatregelen voorzien die leiden tot bijkomend habitat op termijn. Hiertoe behoren in belangrijke mate het Polygoonbos en het Helleketelbos. Daarbuiten komen tevens andere openbare bossen, o.a. de Gasthuisbossen en de Vierlingen, in aanmerking. Minstens 20 % van de niet inheemse bestanden zal hier tot bijkomend habitat leiden op termijn. De realisatie van meer kwalitatief hoogstaand boshabitat van de types 9120, 9130 en 91E0 door te zorgen voor een betere structuurkwaliteit met voldoende dikke bomen, inheemse soortensamenstelling, dood hout, een goed ontwikkelde struiklaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zal komen, o.a. Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Kleine ijsvogelvlinder en Keizersmantel. Dit is reeds in veel beheerplannen voorzien voor domeinen in eigendom van ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen gelegen in VEN zal door toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB), zal de kwaliteit eveneens verbeteren. (zie ook prioritaire inspanningen 2 en 3)

De realisatie van meer kwalitatief hoogstaand boshabitat
De realisatie van meer kwalitatief hoogstaand boshabitat

De realisatie van meer kwalitatief hoogstaand boshabitat van de types 9120, 9130 en 91E0 door te zorgen voor een betere structuurkwaliteit met voldoende dikke bomen, inheemse soortensamenstelling, dood hout, een goed ontwikkelde struiklaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zal komen, o.a. Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Kleine ijsvogelvlinder en Keizersmantel. Dit is reeds in veel beheerplannen voorzien voor domeinen in eigendom van ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen gelegen in VEN zal door toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB), zal de kwaliteit eveneens verbeteren. (zie ook prioritaire inspanningen 2 en 3)

Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen
Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen

Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen zijn, en zijn dus slecht gebufferd. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van habitattypische soorten bevatten, met de grotere bossen te verbinden, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat vnl. om verbindingen via kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten, aangevuld met kleinschalige bosuitbreiding. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden Galgebossen en Polygoonbos. Daarnaast hebben ook bossen die geïsoleerd gelegen zijn in landbouwgebied, zoals het Helleketelbos en de Sixtusbossen nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. In totaal gaat het om een bosuitbreiding met 80 ha als richtwaarde.

Soortbeschermingsprogramma voor de kamsalamander en vleermuizen
Soortbeschermingsprogramma voor de kamsalamander en vleermuizen

Er wordt een soortbeschermingsprogramma opgemaakt voor de kamsalamander en vleermuizen met daarin een aanpak voor de realisatie van de ecologische verbindingen in functie van de Kamsalamander en vleermuizen zoals beschreven in de motiveringsnota in bijlage aan het onderbouwende rapport.

Uitbreiding bocagelandschap i.f.v. kamsalamander en vleermuissoorten
Uitbreiding bocagelandschap i.f.v. kamsalamander en vleermuissoorten

Met het oog op het duurzaam behoud van de Kamsalamander in het SBZ-H worden enkele kernpopulaties, die in verbinding staan met satellietpopulaties, beoogd. Voor het uitbouwen van de kernpopulaties van Kamsalamander dient een netwerk van zowel water- als landhabitat aanwezig te zijn. De uitbreiding en het herstel van het bocagelandschap is in dat opzicht de meest geschikte maatregel om de kernpopulaties en de verbindingen tussen de populaties te realiseren. Het bocagelandschap is een halfopen landschap met wei-, hooiland en akkers afgewisseld met veel KLE’s (houtkanten, struweel, poelen, etc.). Het deelgebied Heuvelland is potentieel het meest geschikte gebied om het bocagelandschap te herstellen. Dergelijk landschap komt er nog voor, hoewel het onder druk staat. De mogelijkheden voor samenwerking met o.a. landbouwers, bijvoorbeeld voor het onderhoud van het leefgebied, moeten hierbij onderzocht worden. Een tweede deelgebied dat zich leent tot de uitbouw van een bocagelandschap is Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen. Hier is er weliswaar minder ruimte en het herstel van het bocagelandschap moet op kleinere schaal gezien worden, als verbinding tussen de Kamsalamanderpopulaties binnen en buiten SBZ-H.

Het bocagelandschap is verder van essentieel belang:

  • als foerageergebied voor de Wespendief;
  • als foerageergebied voor de vleermuissoorten van de categorie 2;
  • als verbindingsgebied tussen slaapplaats en foerageergebied voor de vleermuissoorten van categorie 1 en 2;

Het herstel van het bocagelandschap verzekert bovendien de instandhouding van verschillende Rode Lijst soorten: Sleedoornpage, Geelgors, Hazelworm, etc.

Verbetering waterkwaliteit beken en bronnen
Verbetering waterkwaliteit beken en bronnen

De duurzame instandhouding van een aantal beekbegeleidende en brongebonden habitattypes is sterk afhankelijk van een goede waterkwaliteit. Verschillende beken in het gebied zijn vervuild en te voedselrijk. De kwaliteit van de Hellebeek is de laatste jaren verbeterd dankzij de aanleg van een collector die het huishoudelijk afvalwater van de deelgemeenten Loker en Westouter (Rodeberg) opvangt en leidt naar een waterzuiveringsstation. Verschillende puntlozingen zorgen echter nog voor vervuiling van verscheidene beken in het gebied. Erosiemateriaal van akkers (Kemmel- en Monteberg) en meststoffen komen nog te vaak in beken terecht.

Inspanningen zijn nodig om het probleem van puntlozingen te verhelpen. Wat betreft erosie op heuvelflanken zijn inspanningen nodig om te voorkomen dat erosiemateriaal in de beken terecht komt. Sediment-ophoudende bufferstroken van grasland met een houtkant op de beekoevers zou de situatie veel verbeteren. Erosiegevoelige akkerpercelen uit productie nemen en overschakelen naar grasland of bebossing kan eveneens.

Specifieke natuurdoelen

De waardevolle gebieden zijn erg versnipperd, daarom wordt er gestreefd naar een versterking van de boshabitats. Die zijn belangrijk voor een stabiele populatie van de zwarte specht, de wespendief en de middelste bonte specht, maar ook voor andere typische bossoorten als de bosuil, de boomklever, de havik, en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals de kleine ijsvogelvlinder en de keizersmantel. Daarnaast moet ook het bocagelandschap uitgebreid worden voor de kamsalamander en verschillende vleermuizensoorten.

Het SBZ-H West-Vlaams Heuvelland is zeer belangrijk voor instandhouding van de Kamsalamander in Vlaanderen, gelet op de belangrijke (relict)populaties die er voorkomen. Bovendien is instandhouding van de Kamsalamander cruciaal voor het behoud van het areaal van de soort in Vlaanderen. Het voornaamste knelpunt voor de soort is dat de populaties geïsoleerd zijn, vaak ook buiten SBZ-H. Migratie tussen de deelgebieden en populaties van de soort en uitwisseling van genetische is noodzakelijk, maar momenteel onmogelijk door het ontbreken van geschikte migratieroutes onder de vorm van KLE’s. Op basis van voorgaande wordt voor de Kamsalamander een goede actuele staat van instandhouding vooropgesteld. Dit houdt in dat er 2 kernpopulaties en enkele satellietpopulaties van de soort in het SBZ-H aanwezig zouden moeten zijn. De kernpopulaties dienen best gerealiseerd te worden in de gebieden die actueel reeds een goede populatie van de soort herbergen of gebieden met goede potenties, zowel wat betreft het creëren of herstellen van voldoende water- als voldoende landhabitat.

De meest geschikte deelgebieden voor het uitbouwen van een kernpopulatie zijn in dat opzicht:

  • het deelgebied Heuvelland, vanwege het gevarieerde landschap, met nog relatief veel KLE’s
  • het deelgebied Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen, vanwege het gevarieerde landschap en de aanwezige populatie, zowel binnen als net buiten het SBZ-H;
  • de Galgebossen, vanwege de goede populatie die er aanwezig is.

Vanwege de beperkte beschikbare ruimte binnen SBZ-H in het deelgebied Galgebossen wordt voorgesteld dit deelgebied te weerhouden voor de uitbouw van een satellietpopulatie en het Heuvelland en Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen te weerhouden voor de uitbouw van de kernpopulaties van Kamsalamander.

Voor het uitbouwen van de kernpopulaties van Kamsalamander in deze deelgebieden dient een netwerk van zowel water- als landhabitat aanwezig te zijn. De uitbreiding en het herstel van het bocagelandschap is in dat opzicht de meest geschikte maatregel om de instandhouding van de soort te verzekeren. Het bocagelandschap is een halfopen landschap met wei-, hooiland en akkers afgewisseld met veel KLE’s (houtkanten, struweel, poelen, etc.).

In het deelgebied Heuvelland komt dergelijk landschap nog voor, hoewel het onder druk staat: veel KLE’s zijn verdwenen en een groot aandeel van de graslanden zijn omgezet naar akker. Het Heuvelland is potentieel wel het meest geschikte gebied om het bocagelandschap te herstellen. Dit deelgebied biedt de meeste ruimte voor het herstel van dergelijk landschap binnen SBZ-H. Het aandeel actieve landbouw is wel het hoogst in dit gebied, maar herstel van het bocagelandschap sluit landbouwactiviteit niet uit. In feite ís het zelfs een agrarisch landschap, of althans een landschap ontstaan uit landbouwpraktijken.

In het deelgebied Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen is er weliswaar minder ruimte voor het uitbouwen van het bocagelandschap. De uitbouw ervan moet er op kleinere schaal gezien worden, als verbinding tussen de boscomplexen. In deze optiek moet hier eerder gewerkt worden richting wastine landschap. Een wastine bestaat uit een vlekkenpatroon van weide met vaak doornig struweel zoals meidoorn, sleedoorn en hondsroos. Binnen de struwelen kunnen zich weer bomen vestigen, omdat ze er tegen begrazing beschermd zijn.

Het bocagelandschap is bovendien niet enkel van essentieel belang als landhabitat en foerageergebied voor de Kamsalamander, maar biedt ook garanties voor de instandhouding op lange termijn van verschillende bijlagesoorten, waaronder:

  • de Wespendief, het bocagelandschap vormt een geschikt mozaïeklandschap als foerageerhabitat voor deze soort;
  • de vleermuissoorten van de categorie 2 (zie 5.3.12), het bocagelandschap is geschikt foerageergebied voor deze soorten en de vleermuissoorten van categorie 1 en 2,
  • het bocagelandschap als verbindingsgebied tussen slaapplaats en foerageergebied;

Het herstel van dit type landschap verzekert eveneens de instandhouding van verschillende Rode Lijst soorten: Sleedoornpage, Geelgors, Hazelworm, etc.

Voor de uitbouw van de satellietpopulaties van Kamsalamander dient de aandacht te gaan naar de kleinere deelgebieden die een populatie binnen of net buiten het SBZ-H herbergen. Hierbij denken we aan het Helleketelbos, de Galgebossen en de Breemeersen. In deze deelgebieden ligt de focus vooral op de uitbreiding van het land- en waterhabitat onder de vorm van kleine landschapselementen en op de verbinding van het SBZ-H met de kleine populaties net buiten dit SBZ-H, eveneens onder de vorm van kleine landschapselementen.

Het SBZ-H West-Vlaams Heuvelland is essentieel voor de instandhouding van het habitattype 9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum en zeer belangrijk voor de instandhouding van de habitattypes 91E0 - Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (wegens 4% van het subtype Bronbos) en 9120 – Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) in Vlaanderen. Van het type 9120 is actueel ca. 440 ha in het SBZ-H aanwezig, van het type 9130 ca. 270 ha en van het type 91E0 ca. 35 ha. Van de Atlantische zuurminnende eikenbossen zijn enkele relatief grote boskernen aanwezig binnen het gebied, maar er komen ook heel veel kleine, geïsoleerde en slecht gebufferde kernen voor. Goed ontwikkelde kernen van het habitattype 9130 Beukenbos met boshyacint zijn te vinden op de Kemmelberg en in het Hellegatbos. Goede kernen van het habitattype 9120 Zuurminnende bossen zijn vertegenwoordigd in de Galgebossen BE2500003-4, de Gasthuisbossen BE2500003-9 en het Polygoonbos BE2500003-10. Alluviaal bos 91E0 komt over het hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine, kwetsbare, en slecht gebufferde kernen.

Omdat dit SBZ essentieel is voor het habitattype 9130 en zeer belangrijk voor het type 9120, is het essentieel om binnen dit SBZ doelen voor deze types voor te stellen die leiden tot een gunstige staat van instandhouding. Hierbij wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van grote boskernen die op zich lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de habitattypische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Deze kernen worden verbonden met kleinere bossen die satellietpopulaties bevatten, en die moeten zorgen voor voldoende populatie-uitwisselingsmogelijkheden, zodat de kans op het verdwijnen van de habitattypische soorten tot een minimum herleid wordt. Omdat een aanzienlijk deel van dit SBZ momenteel een ander grondgebruik dan natuur kent en heel wat landbouwgrond bevat, wordt gekozen voor een zo degelijk mogelijk ruimtebesparende aanpak – waarbij de socio-economische waarden van de betrokken gebieden optimaal gerespecteerd worden. De ecologisch en maatschappelijk best verantwoorde wijze om doelen te formuleren is in dit geval om een aantal grote en robuuste kernen uit te bouwen die al voor een heel groot oppervlakte-aandeel van het bereiken van een gunstige staat van instandhouding kunnen zorgen, en aanvullend daarop deze kernen met de kleinere habitatkernen te verbinden. Op die manier:

  • 1. wordt ecologisch tegemoetgekomen aan de ecologische vereisten voor leefbare populaties van de bijlagesoorten zoals Wespendief, Zwarte Specht, Middelste bonte specht en andere habitattypische bossoorten
  • 2. worden de noodzakelijke uitbreidingen van habitat ten koste van ander grondgebruik beperkt en is het randeffect dat hierdoor veroorzaakt wordt in ruimte sterk geconcentreerd. Het vast gegeven dat in de huidige aanwezige grotere boskernen (o.a. Kemmelberg-Monteberg en Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen) vaak nog delen ‘niet-habitatwaardig bos’ vervat zitten, versterkt deze stelling. Veel van deze bossen zijn openbare eigendom en zullen op middellange termijn leiden tot bijkomend boshabitat door bosomvorming of het ouder worden van recente bosaanplanten. Door de bosuitbreidingsdoelen in de enclaves gelegen in of aansluitend aan deze kernen in te zetten, is het randeffect van deze maatregelen veel geringer dan wanneer rond heel veel kleine kernen bosuitbreidingsmaatregelen voorzien worden.

Een belangrijke randvoorwaarde bij het inzetten van de bosuitbreidingsdoelstellingen op de realisatie van grote kernen is dat het areaal van het habitattype niet in het gedrang komt (dit betekent dat moet vermeden worden dat het habitat op een aantal plaatsen, volledig uit een deelgebied verdwijnt). Dit betekent dat op de plaatsen waar het habitat momenteel aanwezig is, minstens naar behoud van dat habitat gestreefd wordt. Op niveau van de individuele deelgebieden wordt ook naar een gunstige staat van instandhouding gestreefd voor het habitattype, hetgeen ook een randvoorwaarde kan vormen. Deze filosofie komt ook tegemoet aan de G-IHD doelstellingen en de gehanteerde methodiek voor de bos- en andere habitats, die eveneens uitgaat van zuinig ruimtelijk gebruik en maximaal uitwerken van robuuste habitatkernen, die lange termijngaranties bieden voor het habitat, zijn habitattypische soorten en de bijlagesoorten. Bij de opmaak van de G-IHD’s bleek het SBZ-H ‘West-Vlaams Heuvelland’ een gebied waarin een belangrijk aandeel van de voorziene instandhoudingsdoelen voor de twee bostypes 9120 en 9130 kunnen gerealiseerd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:

  • 1. Een basismaatregel die voor alle bestaande habitatwaardige bossen toegepast wordt, is de kwaliteitsverbetering op vlak van structuur (dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen) en die op maat van de lokale noden van het type kan gespecificeerd en gemotiveerd worden.
  • 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120, 9130, en plaatselijk ook 91E0. Hiervoor wordt in eerste instantie omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a), maar tevens is bosuitbreiding noodzakelijk voor de realisatie van deze doelen (2b).
  • 3. Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen. Hiervoor is doorgaans bosuitbreiding aangewezen (omvormingsmogelijkheden vaak beperkter), maar deze kan op maat van de lokale ecologische noden en maatschappelijke haalbaarheid aangepast worden (gaande van vrij smalle houtige verbindingsstroken (houtkanten, hagen, zie verder bij bocagelandschap) tot effectieve bosuitbreiding – maar doorgaans op kleinere schaal dan in (2).
  • 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen. Deze maatregel is beperkter in ruimte en geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van het type 91E0.

Hieronder volgt een algemene bespreking en motivering voor deze vier types van maatregelen.

  • 1. kwaliteitsverbetering op vlak van structuur (dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen)
    De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden en kernen een onvoldoende gevarieerde structuur. Dit is een belangrijk aspect om voor het criterium ‘kwaliteit’ een gunstige staat van instandhouding te kunnen behalen. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zal komen, o.a. Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Kleine ijsvogelvlinder en Keizersmantel. Dit is reeds in veel beheerplannen voorzien voor domeinen in eigendom van ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen gelegen in VEN zal door toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen. Op de zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Levendbarende hagedis en Hazelworm in stand te houden. Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen en Polygoonbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sleedoornpage, Kamsalamander) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in de deelgebieden Heuvelland BE2500003-1, Galgebossen BE2500003-4 en Gasthuisbossen BE2500003-9. Daarnaast kan de bosstructuur ook verbeterd worden door een aantal agressieve exoten te verwijderen. Soorten zoals Corsicaanse den, Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik laten immers weinig ruimte voor ondergroei, waardoor de kruidlaag degenereert.

  • 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120, 9130
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een gunstige staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-H voor de boshabitats. In het SBZ-H worden 2 grote boshabitatkernen beoogd. Zoals hiervoor gesteld worden best reeds bestaande grote of goed ontwikkelde boskernen uitgebreid. In die optiek zijn de zones die aanmerking komen voor het realiseren van deze 2 boshabitatkernen:
    • Sixtusbossen
    • Kemmelberg-Monteberg-Rodeberg
    • Palingbeek-Vierlingen-Gashuisbossen

    Het deelgebied BE2500003-3 wordt niet weerhouden wegens de beperkte ruimte binnen voor bosuitbreiding binnen SBZ-H. Als doelstelling wordt de realisatie van twee grote boskernen van elk 300 ha, waarvan een eerste in het deelgebied BE2500003-1 Heuvelland en een tweede in de Ieperboog (deelgebieden BE2500003-8, BE2500003-9 en BE2500003-10), beoogd. Met het realiseren van deze grote boshabitatkernen worden lange termijngaranties beoogd voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Wespendief en Middelste Bonte Specht maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijstsoorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel). Deze boshabitatkernen worden daarom ook best via het verbinden van de bestaande bossen met kleine landschapselementen en kleinschalige bosuitbreiding gerealiseerd. Hierdoor kan een kern gerealiseerd worden, met ruimte voor enkele koppels van de grote oppervlaktebehoevende bijlagesoorten, zoals Wespendief en Zwarte specht, die in dit gebied een hoofdpopulatie voor het SBZ-H moeten herbergen. Bij het realiseren van een deze boshabitatkernen dient voldoende aandacht te gaan naar rustzones. Soorten als Wespendief zijn niet alleen oppervlaktebehoevend, maar vergen eveneens voldoende rust rond de broedplaats. In die zin is het interessant een grote boskern te realiseren, waardoor ook de recreatie beter gestuurd kan worden. Voor de realisatie van een grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) zijn de mogelijkheden beperkter. Verspreid over het SBZ-H zijn er steeds lokaal wel goede potenties, maar de beste potenties voor het realiseren van een grote boskern van dit type zijn te vinden in het Heuvelland. De bestaande alluviale bosjes worden er best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding. Dergelijke kern is voornamelijk van belang voor de habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Vuursalamander, Wielewaal, Matkop, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Keizersmantel etc. Heuvelland is ook het enige deelgebied waar het subtype 91E0 bronbos voorkomt. Om dit subtype in stand te houden dient het lokaal – bronzones zijn immers vaak slechts puntelementen – uitgebreid te worden.Volgende maatregelen worden voorzien om tot de realisatie van deze 2 grote boshabitatkernen te komen:

    • 2a. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In het SBZ-H komen actueel ca. 80 ha naaldhoutbestanden voor. Het merendeel van deze naaldhoutbestanden komt voor in bossen beheerd door de Vlaamse overheid. In deze bossen werden maatregelen voorzien die leiden tot bijkomend habitat op termijn. Hiertoe behoren in belangrijke mate het Polygoonbos en het Helleketelbos. Daarbuiten komen tevens andere openbare bossen, o.a. de Gasthuisbossen en de Vierlingen, in aanmerking. Minstens 20 % van de niet inheemse bestanden zal hier tot bijkomend habitat leiden op termijn. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan de opmaak van uitgebreide bosbeheerplannen, waarbij ook de CDB gevolgd worden. Daarnaast zal het verder laten ontwikkelen van jonge inheemse aanplanten leiden tot 100 ha extra bijkomend habitatwaardig bos.
    • 2b. Bosuitbreiding. De bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van het type 9120 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 9130 (bos met boshyacint), worden in de specifieke doelen verder samen behandeld (richtwaarde voor bosuitbreiding van deze habitats: 399 ha).

    Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van de types 9120 en 9130 bezit, komen zoals hiervoor aangegeven het Heuvelland BE2500003-1 en de Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen BE2500003-8 en BE2500003-9 en Polygoonbos BE2500003-10 het best in aanmerking. Dit gaat in het totaal om 280 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, die verspreid over twee grote boskernen ingezet worden, en eventueel aangevuld door kleinere bosuitbreidingsinitiatieven in de andere deelgebieden. Bosuitbreiding kan zowel door effectieve aanplant of door spontane verbossing gebeuren. Bij spontane verbossing kan geopteerd worden om te werken met het model van het wastinelandschap. Een wastine ontstaat door extensieve begrazing en bestaat uit een vlekkenpatroon van weide met vaak doornig struweel zoals meidoorn, sleedoorn en hondsroos. Binnen de struwelen kunnen zich weer bomen vestigen, omdat ze er tegen begrazing beschermd zijn.Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 91E0 bezit, komt het deelgebied Heuvelland het best in aanmerking. De bestaande alluviale bosjes worden er best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding in de beekvalleien en ter hoogte van bronzones. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk ter hoogte van de Gasthuisbossen BE2500003-9 en het Polygoonbos BE2500003-10. Dit gaat in het totaal om 39ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, waarvan het Heuvelland voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen, o.a. met het oog op de habitattypische soort Vuursalamander. In het bijzonder dient aandacht besteed te worden aan lokale bosuitbreiding van het subtype bronbos in het deelgebied Heuvelland. Het gaat hier echter wel slechts om een kleine fractie (enkele hectares) van de bosuitbreiding met 33 ha als richtwaarde voor het habitattype 91E0.


  • 3. Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen.
    Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen zijn, en zijn dus slecht gebufferd. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van habitattypische soorten bevatten, met de grotere bossen te verbinden, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat vnl. om verbindingen via kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten, aangevuld met kleinschalige bosuitbreiding. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden Galgebossen en Polygoonbos. Daarnaast hebben ook bossen die geïsoleerd gelegen zijn in landbouwgebied, zoals het Helleketelbos en de Sixtusbossen nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. In totaal gaat het hier om een bosuitbreiding met 80 ha als richtwaarde.

Bocagelandschap

details ...

Het SBZ-H West-Vlaams Heuvelland is zeer belangrijk voor instandhouding van de Kamsalamander in Vlaanderen, gelet op de belangrijke (relict)populaties die er voorkomen. Bovendien is instandhouding van de Kamsalamander cruciaal voor het behoud van het areaal van de soort in Vlaanderen. Het voornaamste knelpunt voor de soort is dat de populaties geïsoleerd zijn, vaak ook buiten SBZ-H. Migratie tussen de deelgebieden en populaties van de soort en uitwisseling van genetische is noodzakelijk, maar momenteel onmogelijk door het ontbreken van geschikte migratieroutes onder de vorm van KLE’s. Op basis van voorgaande wordt voor de Kamsalamander een goede actuele staat van instandhouding vooropgesteld. Dit houdt in dat er 2 kernpopulaties en enkele satellietpopulaties van de soort in het SBZ-H aanwezig zouden moeten zijn. De kernpopulaties dienen best gerealiseerd te worden in de gebieden die actueel reeds een goede populatie van de soort herbergen of gebieden met goede potenties, zowel wat betreft het creëren of herstellen van voldoende water- als voldoende landhabitat.

De meest geschikte deelgebieden voor het uitbouwen van een kernpopulatie zijn in dat opzicht:

  • het deelgebied Heuvelland, vanwege het gevarieerde landschap, met nog relatief veel KLE’s
  • het deelgebied Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen, vanwege het gevarieerde landschap en de aanwezige populatie, zowel binnen als net buiten het SBZ-H;
  • de Galgebossen, vanwege de goede populatie die er aanwezig is.

Vanwege de beperkte beschikbare ruimte binnen SBZ-H in het deelgebied Galgebossen wordt voorgesteld dit deelgebied te weerhouden voor de uitbouw van een satellietpopulatie en het Heuvelland en Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen te weerhouden voor de uitbouw van de kernpopulaties van Kamsalamander.

Voor het uitbouwen van de kernpopulaties van Kamsalamander in deze deelgebieden dient een netwerk van zowel water- als landhabitat aanwezig te zijn. De uitbreiding en het herstel van het bocagelandschap is in dat opzicht de meest geschikte maatregel om de instandhouding van de soort te verzekeren. Het bocagelandschap is een halfopen landschap met wei-, hooiland en akkers afgewisseld met veel KLE’s (houtkanten, struweel, poelen, etc.).

In het deelgebied Heuvelland komt dergelijk landschap nog voor, hoewel het onder druk staat: veel KLE’s zijn verdwenen en een groot aandeel van de graslanden zijn omgezet naar akker. Het Heuvelland is potentieel wel het meest geschikte gebied om het bocagelandschap te herstellen. Dit deelgebied biedt de meeste ruimte voor het herstel van dergelijk landschap binnen SBZ-H. Het aandeel actieve landbouw is wel het hoogst in dit gebied, maar herstel van het bocagelandschap sluit landbouwactiviteit niet uit. In feite ís het zelfs een agrarisch landschap, of althans een landschap ontstaan uit landbouwpraktijken.

In het deelgebied Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen is er weliswaar minder ruimte voor het uitbouwen van het bocagelandschap. De uitbouw ervan moet er op kleinere schaal gezien worden, als verbinding tussen de boscomplexen. In deze optiek moet hier eerder gewerkt worden richting wastine landschap. Een wastine bestaat uit een vlekkenpatroon van weide met vaak doornig struweel zoals meidoorn, sleedoorn en hondsroos. Binnen de struwelen kunnen zich weer bomen vestigen, omdat ze er tegen begrazing beschermd zijn.

Het bocagelandschap is bovendien niet enkel van essentieel belang als landhabitat en foerageergebied voor de Kamsalamander, maar biedt ook garanties voor de instandhouding op lange termijn van verschillende bijlagesoorten, waaronder:

  • de Wespendief, het bocagelandschap vormt een geschikt mozaïeklandschap als foerageerhabitat voor deze soort;
  • de vleermuissoorten van de categorie 2 (zie 5.3.12), het bocagelandschap is geschikt foerageergebied voor deze soorten en de vleermuissoorten van categorie 1 en 2,
  • het bocagelandschap als verbindingsgebied tussen slaapplaats en foerageergebied;

Het herstel van dit type landschap verzekert eveneens de instandhouding van verschillende Rode Lijst soorten: Sleedoornpage, Geelgors, Hazelworm, etc.

Voor de uitbouw van de satellietpopulaties van Kamsalamander dient de aandacht te gaan naar de kleinere deelgebieden die een populatie binnen of net buiten het SBZ-H herbergen. Hierbij denken we aan het Helleketelbos, de Galgebossen en de Breemeersen. In deze deelgebieden ligt de focus vooral op de uitbreiding van het land- en waterhabitat onder de vorm van kleine landschapselementen en op de verbinding van het SBZ-H met de kleine populaties net buiten dit SBZ-H, eveneens onder de vorm van kleine landschapselementen.

Habitat - Bocagelandschap
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Bocagelandschap
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Actuele oppervlakte: 3,2 ha
    Behoud van de actuele habitatvlekken.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Waterkwaliteitsverbetering om te komen tot een vollediger ecosysteem met meer habitattypische soorten. Daling van de eutrofiëringsgraad, door o.a. vrijstellen van de poelen (m.b.t. bladval) en slibruiming.

    habitat
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    Bocagelandschap
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Actuele oppervlakte: 0,1 ha
    Behoud actuele vegetatie met lokale uitbreiding waar mogelijk.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Specifieke habitatvereisten zoals voldoende basenrijke kwel, waterhuishouding (kwaliteit en kwantiteit) en aangepast beheer zijn basisvereisten voor de verdere ontwikkeling en instandhouding van het habitattype. Potenties zijn beperkt door sterke voedselaanrijking in het SBZ-H.

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Bocagelandschap
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actuele oppervlakte: 4,2 ha
    Toename met 6 ha naar 10 ha, in deelgebied BE2500003-11 Breemeersen, waar actueel nog een relatief groot oppervlak van het habitattype voorkomt, weliswaar slecht ontwikkeld.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering actueel habitattype is vereist, vnl. de habitatstructuur is onvoldoende ontwikkeld en verruiging is aanwezig. Een goed ontwikkelde habitatstructuur is o.a. vereist voor de habitattypische broedvogels Patrijs, Veldleeuwerik en Graspieper.

    habitat
Soorten - Bocagelandschap
  • Bittervoorn
    Bocagelandschap
    Bittervoorn
    Populatiedoelstelling

    Actuele populatie: onvoldoende gekend.
    Voor deze soort wordt het behoud van de huidige populatie, met een evt. toename, vooropgesteld.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Verbetering waterkwaliteit van potentieel leefgebied (traagstromende wateren) en toename van waterplantenvegetatie.

    soort
  • Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Bocagelandschap
    Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Actuele populatie: onvoldoende gekend.
    Voor deze vleermuissoorten wordt gestreefd naar het behoud van de actuele populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Behoud van de bestaande kwaliteit van de leefgebieden, behoud van connectiviteit tussen de gebieden.

    soort
  • Gewone grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Bocagelandschap
    Gewone grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Actuele populatie: onvoldoende gekend.
    Voor deze soorten wordt gestreefd naar een uitbreiding van de bestaande populaties door verbetering van de kwaliteit van de bestaande bossen en verbeteren van de connectiviteit tussen deze gebieden.

    Kwaliteitsdoelstelling

    Beheer van bossen (en evt. oudere bomen buiten bosverband zoals dreven, parken) met bijzondere aandacht voor het behouden van bomen (ook exoten) met holten en scheuren die als kolonieverblijfplaats of overwinteringsplaats van vleermuizen kunnen dienen. Verdere evolutie naar meer structuurrijke oude bossen zal de geschiktheid als jachtbiotoop doen toenemen. Bocagelandschappen en wastines zijn rijk aan ongewervelden en landschapsstructuur. Dergelijke zones met veel KLE's kunnen in de buurt van verblijfplaatsen worden versterkt. Verbeteren van connectiviteit tussen de bestaande bosgebieden.

    soort
  • Kamsalamander
    Bocagelandschap
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Actuele populatie: onvoldoende gekend. In deelgebieden met de beste potenties, of met actueel reeds een robuuste populatie, nl. Heuvelland BE2500003-1, Sixtusbossen BE2500003-3, de Galgebossen BE2500003-4, de Palingbeek en Vierlingen BE2500003-8 en Breemeersen BE2500003-11, dient de goede staat van instandhouding, nl. een populatie van > 50 adulten nagestreefd te worden. Mits de aanleg van een reeks poelen is dit ook mogelijk in het deelgebied Breemeersen BE2500003-11 (op helling). In deelgebied BE2500003-2 Helleketelbos wordt een kleinere populatie van minimaal 20 adulten vooropgesteld.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    In nagenoeg alle deelgebieden moet vooral de kwaliteit van het waterhabitat verbeterd worden. Verbindingselementen (KLE’s) tussen de populaties moeten aanzienlijk uitgebreid worden om verdere kolonisatie te verbeteren en uitwisseling van genetische informatie te bevorderen.

    soort

Boslandschap

details ...

Het SBZ-H West-Vlaams Heuvelland is essentieel voor de instandhouding van het habitattype 9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum en zeer belangrijk voor de instandhouding van de habitattypes 91E0 - Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (wegens 4% van het subtype Bronbos) en 9120 – Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) in Vlaanderen. Van het type 9120 is actueel ca. 440 ha in het SBZ-H aanwezig, van het type 9130 ca. 270 ha en van het type 91E0 ca. 35 ha. Van de Atlantische zuurminnende eikenbossen zijn enkele relatief grote boskernen aanwezig binnen het gebied, maar er komen ook heel veel kleine, geïsoleerde en slecht gebufferde kernen voor. Goed ontwikkelde kernen van het habitattype 9130 Beukenbos met boshyacint zijn te vinden op de Kemmelberg en in het Hellegatbos. Goede kernen van het habitattype 9120 Zuurminnende bossen zijn vertegenwoordigd in de Galgebossen BE2500003-4, de Gasthuisbossen BE2500003-9 en het Polygoonbos BE2500003-10. Alluviaal bos 91E0 komt over het hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine, kwetsbare, en slecht gebufferde kernen.

Omdat dit SBZ essentieel is voor het habitattype 9130 en zeer belangrijk voor het type 9120, is het essentieel om binnen dit SBZ doelen voor deze types voor te stellen die leiden tot een gunstige staat van instandhouding. Hierbij wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van grote boskernen die op zich lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de habitattypische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Deze kernen worden verbonden met kleinere bossen die satellietpopulaties bevatten, en die moeten zorgen voor voldoende populatie-uitwisselingsmogelijkheden, zodat de kans op het verdwijnen van de habitattypische soorten tot een minimum herleid wordt. Omdat een aanzienlijk deel van dit SBZ momenteel een ander grondgebruik dan natuur kent en heel wat landbouwgrond bevat, wordt gekozen voor een zo degelijk mogelijk ruimtebesparende aanpak – waarbij de socio-economische waarden van de betrokken gebieden optimaal gerespecteerd worden. De ecologisch en maatschappelijk best verantwoorde wijze om doelen te formuleren is in dit geval om een aantal grote en robuuste kernen uit te bouwen die al voor een heel groot oppervlakte-aandeel van het bereiken van een gunstige staat van instandhouding kunnen zorgen, en aanvullend daarop deze kernen met de kleinere habitatkernen te verbinden. Op die manier:

  • 1. wordt ecologisch tegemoetgekomen aan de ecologische vereisten voor leefbare populaties van de bijlagesoorten zoals Wespendief, Zwarte Specht, Middelste bonte specht en andere habitattypische bossoorten
  • 2. worden de noodzakelijke uitbreidingen van habitat ten koste van ander grondgebruik beperkt en is het randeffect dat hierdoor veroorzaakt wordt in ruimte sterk geconcentreerd. Het vast gegeven dat in de huidige aanwezige grotere boskernen (o.a. Kemmelberg-Monteberg en Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen) vaak nog delen ‘niet-habitatwaardig bos’ vervat zitten, versterkt deze stelling. Veel van deze bossen zijn openbare eigendom en zullen op middellange termijn leiden tot bijkomend boshabitat door bosomvorming of het ouder worden van recente bosaanplanten. Door de bosuitbreidingsdoelen in de enclaves gelegen in of aansluitend aan deze kernen in te zetten, is het randeffect van deze maatregelen veel geringer dan wanneer rond heel veel kleine kernen bosuitbreidingsmaatregelen voorzien worden.

Een belangrijke randvoorwaarde bij het inzetten van de bosuitbreidingsdoelstellingen op de realisatie van grote kernen is dat het areaal van het habitattype niet in het gedrang komt (dit betekent dat moet vermeden worden dat het habitat op een aantal plaatsen, volledig uit een deelgebied verdwijnt). Dit betekent dat op de plaatsen waar het habitat momenteel aanwezig is, minstens naar behoud van dat habitat gestreefd wordt. Op niveau van de individuele deelgebieden wordt ook naar een gunstige staat van instandhouding gestreefd voor het habitattype, hetgeen ook een randvoorwaarde kan vormen. Deze filosofie komt ook tegemoet aan de G-IHD doelstellingen en de gehanteerde methodiek voor de bos- en andere habitats, die eveneens uitgaat van zuinig ruimtelijk gebruik en maximaal uitwerken van robuuste habitatkernen, die lange termijngaranties bieden voor het habitat, zijn habitattypische soorten en de bijlagesoorten. Bij de opmaak van de G-IHD’s bleek het SBZ-H ‘West-Vlaams Heuvelland’ een gebied waarin een belangrijk aandeel van de voorziene instandhoudingsdoelen voor de twee bostypes 9120 en 9130 kunnen gerealiseerd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:

  • 1. Een basismaatregel die voor alle bestaande habitatwaardige bossen toegepast wordt, is de kwaliteitsverbetering op vlak van structuur (dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen) en die op maat van de lokale noden van het type kan gespecificeerd en gemotiveerd worden.
  • 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120, 9130, en plaatselijk ook 91E0. Hiervoor wordt in eerste instantie omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a), maar tevens is bosuitbreiding noodzakelijk voor de realisatie van deze doelen (2b).
  • 3. Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen. Hiervoor is doorgaans bosuitbreiding aangewezen (omvormingsmogelijkheden vaak beperkter), maar deze kan op maat van de lokale ecologische noden en maatschappelijke haalbaarheid aangepast worden (gaande van vrij smalle houtige verbindingsstroken (houtkanten, hagen, zie verder bij bocagelandschap) tot effectieve bosuitbreiding – maar doorgaans op kleinere schaal dan in (2).
  • 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen. Deze maatregel is beperkter in ruimte en geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van het type 91E0.

Hieronder volgt een algemene bespreking en motivering voor deze vier types van maatregelen.

  • 1. kwaliteitsverbetering op vlak van structuur (dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen)
    De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden en kernen een onvoldoende gevarieerde structuur. Dit is een belangrijk aspect om voor het criterium ‘kwaliteit’ een gunstige staat van instandhouding te kunnen behalen. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zal komen, o.a. Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Kleine ijsvogelvlinder en Keizersmantel. Dit is reeds in veel beheerplannen voorzien voor domeinen in eigendom van ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen gelegen in VEN zal door toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen. Op de zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Levendbarende hagedis en Hazelworm in stand te houden. Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen en Polygoonbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sleedoornpage, Kamsalamander) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in de deelgebieden Heuvelland BE2500003-1, Galgebossen BE2500003-4 en Gasthuisbossen BE2500003-9. Daarnaast kan de bosstructuur ook verbeterd worden door een aantal agressieve exoten te verwijderen. Soorten zoals Corsicaanse den, Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik laten immers weinig ruimte voor ondergroei, waardoor de kruidlaag degenereert.

  • 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120, 9130
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een gunstige staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-H voor de boshabitats. In het SBZ-H worden 2 grote boshabitatkernen beoogd. Zoals hiervoor gesteld worden best reeds bestaande grote of goed ontwikkelde boskernen uitgebreid. In die optiek zijn de zones die aanmerking komen voor het realiseren van deze 2 boshabitatkernen:
    • Sixtusbossen
    • Kemmelberg-Monteberg-Rodeberg
    • Palingbeek-Vierlingen-Gashuisbossen

    Het deelgebied BE2500003-3 wordt niet weerhouden wegens de beperkte ruimte binnen voor bosuitbreiding binnen SBZ-H. Als doelstelling wordt de realisatie van twee grote boskernen van elk 300 ha, waarvan een eerste in het deelgebied BE2500003-1 Heuvelland en een tweede in de Ieperboog (deelgebieden BE2500003-8, BE2500003-9 en BE2500003-10), beoogd. Met het realiseren van deze grote boshabitatkernen worden lange termijngaranties beoogd voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Wespendief en Middelste Bonte Specht maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijstsoorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel). Deze boshabitatkernen worden daarom ook best via het verbinden van de bestaande bossen met kleine landschapselementen en kleinschalige bosuitbreiding gerealiseerd. Hierdoor kan een kern gerealiseerd worden, met ruimte voor enkele koppels van de grote oppervlaktebehoevende bijlagesoorten, zoals Wespendief en Zwarte specht, die in dit gebied een hoofdpopulatie voor het SBZ-H moeten herbergen. Bij het realiseren van een deze boshabitatkernen dient voldoende aandacht te gaan naar rustzones. Soorten als Wespendief zijn niet alleen oppervlaktebehoevend, maar vergen eveneens voldoende rust rond de broedplaats. In die zin is het interessant een grote boskern te realiseren, waardoor ook de recreatie beter gestuurd kan worden. Voor de realisatie van een grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) zijn de mogelijkheden beperkter. Verspreid over het SBZ-H zijn er steeds lokaal wel goede potenties, maar de beste potenties voor het realiseren van een grote boskern van dit type zijn te vinden in het Heuvelland. De bestaande alluviale bosjes worden er best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding. Dergelijke kern is voornamelijk van belang voor de habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Vuursalamander, Wielewaal, Matkop, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Keizersmantel etc. Heuvelland is ook het enige deelgebied waar het subtype 91E0 bronbos voorkomt. Om dit subtype in stand te houden dient het lokaal – bronzones zijn immers vaak slechts puntelementen – uitgebreid te worden.Volgende maatregelen worden voorzien om tot de realisatie van deze 2 grote boshabitatkernen te komen:

    • 2a. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In het SBZ-H komen actueel ca. 80 ha naaldhoutbestanden voor. Het merendeel van deze naaldhoutbestanden komt voor in bossen beheerd door de Vlaamse overheid. In deze bossen werden maatregelen voorzien die leiden tot bijkomend habitat op termijn. Hiertoe behoren in belangrijke mate het Polygoonbos en het Helleketelbos. Daarbuiten komen tevens andere openbare bossen, o.a. de Gasthuisbossen en de Vierlingen, in aanmerking. Minstens 20 % van de niet inheemse bestanden zal hier tot bijkomend habitat leiden op termijn. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan de opmaak van uitgebreide bosbeheerplannen, waarbij ook de CDB gevolgd worden. Daarnaast zal het verder laten ontwikkelen van jonge inheemse aanplanten leiden tot 100 ha extra bijkomend habitatwaardig bos.
    • 2b. Bosuitbreiding. De bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van het type 9120 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 9130 (bos met boshyacint), worden in de specifieke doelen verder samen behandeld (richtwaarde voor bosuitbreiding van deze habitats: 399 ha).

    Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van de types 9120 en 9130 bezit, komen zoals hiervoor aangegeven het Heuvelland BE2500003-1 en de Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen BE2500003-8 en BE2500003-9 en Polygoonbos BE2500003-10 het best in aanmerking. Dit gaat in het totaal om 280 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, die verspreid over twee grote boskernen ingezet worden, en eventueel aangevuld door kleinere bosuitbreidingsinitiatieven in de andere deelgebieden. Bosuitbreiding kan zowel door effectieve aanplant of door spontane verbossing gebeuren. Bij spontane verbossing kan geopteerd worden om te werken met het model van het wastinelandschap. Een wastine ontstaat door extensieve begrazing en bestaat uit een vlekkenpatroon van weide met vaak doornig struweel zoals meidoorn, sleedoorn en hondsroos. Binnen de struwelen kunnen zich weer bomen vestigen, omdat ze er tegen begrazing beschermd zijn.Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 91E0 bezit, komt het deelgebied Heuvelland het best in aanmerking. De bestaande alluviale bosjes worden er best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding in de beekvalleien en ter hoogte van bronzones. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk ter hoogte van de Gasthuisbossen BE2500003-9 en het Polygoonbos BE2500003-10. Dit gaat in het totaal om 39ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, waarvan het Heuvelland voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen, o.a. met het oog op de habitattypische soort Vuursalamander. In het bijzonder dient aandacht besteed te worden aan lokale bosuitbreiding van het subtype bronbos in het deelgebied Heuvelland. Het gaat hier echter wel slechts om een kleine fractie (enkele hectares) van de bosuitbreiding met 33 ha als richtwaarde voor het habitattype 91E0.


  • 3. Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen.
    Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen zijn, en zijn dus slecht gebufferd. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van habitattypische soorten bevatten, met de grotere bossen te verbinden, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat vnl. om verbindingen via kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten, aangevuld met kleinschalige bosuitbreiding. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden Galgebossen en Polygoonbos. Daarnaast hebben ook bossen die geïsoleerd gelegen zijn in landbouwgebied, zoals het Helleketelbos en de Sixtusbossen nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. In totaal gaat het hier om een bosuitbreiding met 80 ha als richtwaarde.
Habitat - Boslandschap
  • Vochtige tot natte heide (4010)
    habitattype_naam
    Vochtige tot natte heide (4010)
    Boslandschap
    4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Actuele oppervlakte: 0,1 ha
    Behoud actuele vegetatie. Goede potenties zijn slechts zeer lokaal aanwezig in deelgebied BE2500003-10 Polygoonbos, waar de recente vestiging van ronde zonnedauw dit bevestigt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Optimale kwaliteitsverbetering is enkel mogelijk als maatregelen genomen worden om de hoge nutriëntenaanrijking via o.a. N-depositie te drukken. Actief beheer is nodig om heide te behouden.

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Boslandschap
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Actuele oppervlakte: 0,5 ha
    Behoud actuele vegetaties. Goede potenties zijn slechts zeer lokaal aanwezig in deelgebied BE2500003-10.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Optimale kwaliteitsverbetering is enkel mogelijk als maatregelen genomen worden om de hoge nutriëntenaanrijking via o.a. N-depositie te drukken. Actief beheer is nodig om heide te behouden.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Boslandschap
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actuele oppervlakte: 1,0 ha
    Behoud en versterking vanuit bestaande kernen van heischraal grasland en/of droge heide. Voor de versterking moet gekeken worden naar de deelgebieden met goede potenties nl. BE2500003-1, BE2500003-8, BE2500003-9 en BE2500003-10. Doelstelling is toename van de oppervlakte heischraal grasland tot 6 ha (in complex met natte en droge heide).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Gelet op de hoge nutriëntenaanrijking via o.a. N-depositie is intensief beheer nodig. In een aantal gebieden is kwaliteitsverbetering nodig, vnl. wat betreft de habitatstructuur en de bedekking met sleutelsoorten.

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Boslandschap
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actuele oppervlakte: 5 ha
    Behoud van de aanwezige ruigtes, vnl. in beekvalleien in mozaïek met dotterhooiland en broekbos. Doel is de toename van natte ruigte en mantel-zoomvegetaties tot 15 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering van bestaande natte ruigtes door aangepaste waterhuishouding (waterkwaliteit en waterkwantiteit) en geschikt beheer. Vnl. verruiging en vergrassing zijn knelpunten. Verschillende percelen waar actueel natte ruigte voorkomt zijn ontstaan uit graslanden die spontaan verbosten i.f.v. bosuitbreiding, vnl. in deelgebied BE2500003-1. Deze percelen zullen verder evolueren naar boshabitats. Voldoende aandacht voor behoud op lange termijn van natte ruigte en mantel-zoomvegetaties is vereist.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    Boslandschap
    9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actuele oppervlakte: 441,1 ha
    Toename met 218 ha naar 659 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 134 ha. Door omvorming van naaldbos en de evolutie van jonge bosaanplanten zal de oppervlakte toenemen, vnl. in de Gasthuisbossen BE2500003-9 en het Polygoonbos BE2500003-10. De realisatie van 2 boshabitatkernen waarin het type 9120 voorkomt wordt beoogd. Hiervoor komen de deelgebieden Heuvelland BE2500003-1, de Sixtusbossen BE2500003-3 en de Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen BE2500003-8 en BE2500003-9 het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere bosuitbreidingen wenselijk in onder meer het deelgebied Polygoonbos BE2500003-10. Dit gaat in het totaal om 90 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, die verspreid over twee grote boskernen ingezet worden, en eventueel aangevuld door kleinere bosuitbreidingsinitiatieven in de andere deelgebieden.Kleinschaliger bosuitbreiding rond geïsoleerde boscomplexen. In totaal gaat het hier om een bosuitbreiding met als richtwaarde 44 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer: geleidelijke omvorming naar inheemse loofhoutbestanden, voorrang geven aan spontane processen met toename van het aandeel dood hout en verhoogde structuurdiversiteit. Voldoende dood hout i.f.v. diverse vleermuissoorten, Zwarte specht. Voldoende aandacht voor boszomen en open plekken i.f.v. de Kamsalamander, Sleedoornpage, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel, ed.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    Boslandschap
    9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actuele oppervlakte: 273,2 ha
    Toename met 302 ha naar 575 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 265 ha. Door omvorming van naaldbos en de evolutie van jonge bosaanplanten zal de oppervlakte toenemen, vnl. in Heuvelland BE2500003-1, Helleketelbos BE2500003-2 en Bossen van Wijtschate BE2500003-7. De realisatie van 2 boshabitatkernen waarin het type 9130 voorkomt wordt beoogd. Hiervoor komen de deelgebieden Heuvelland BE2500003-1 en de Sixtusbossen BE2500003-3 het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere bosuitbreidingen wenselijk in onder meer het deelgebied Helleketelbos BE2500003-2. Dit gaat in het totaal om 190 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, die verspreid over twee grote boskernen ingezet worden, en eventueel aangevuld door kleinere bosuitbreidingsinitiatieven in de andere deelgebieden. Kleinschaliger bosuitbreiding rond geïsoleerde boscomplexen. In totaal gaat het hier om een bosuitbreiding met 75 ha als richtwaarde.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie doelen habitattype 9120.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actuele oppervlakte: 34,5 ha
    Toename met 42 ha naar 77 ha. Uitbreiding van bestaand alluviaal bos in beekvalleien en ter hoogte van bronzones, in mozaïek met natte ruigte (6430) en dotterbloemgrasland als richtwaarde voor bosuitbreiding 33 ha. De beste potenties bevinden zich in het deelgebied Heuvelland. Door natuurgericht beheer van bestaand bos kan door omvorming van uitheemse bestanden het habitattype eveneens toenemen (toepassing Criteria Duurzaam Bosbeheer).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer: geleidelijke omvorming naar inheemse loofhoutbestanden, voorrang geven aan spontane processen met toename van het aandeel dood hout. Verbetering van de waterkwaliteit is cruciaal voor een goede ontwikkeling van dit habitattype. Diverse beken zijn sterk vervuild, evenals verschillende bronnen. Verbetering van de waterkwaliteit is ook vereist voor habitattypische soorten Vuursalamander en Bronlibel, die er op dit moment nog niet voorkomen of verdwenen zijn.

    habitat
Soorten - Boslandschap
  • Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Boslandschap
    Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Actuele populatie: onvoldoende gekend.
    Voor deze vleermuissoorten wordt gestreefd naar het behoud van de actuele populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Behoud van de bestaande kwaliteit van de leefgebieden, behoud van connectiviteit tussen de gebieden.

    soort
  • Gewone grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Boslandschap
    Gewone grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Actuele populatie: onvoldoende gekend.
    Voor deze soorten wordt gestreefd naar een uitbreiding van de bestaande populaties door verbetering van de kwaliteit van de bestaande bossen en verbeteren van de connectiviteit tussen deze gebieden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Beheer van bossen (en evt. oudere bomen buiten bosverband zoals dreven, parken) met bijzondere aandacht voor het behouden van bomen (ook exoten) met holten en scheuren die als kolonieverblijfplaats of overwinteringsplaats van vleermuizen kunnen dienen.
    Verdere evolutie naar meer structuurrijke oude bossen zal de geschiktheid als jachtbiotoop doen toenemen. Bocagelandschappen en wastines zijn rijk aan ongewervelden en landschapsstructuur. Dergelijke zones met veel KLE's kunnen in de buurt van verblijfplaatsen worden versterkt. Verbeteren van connectiviteit tussen de bestaande bosgebieden.

    soort
  • Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Boslandschap
    Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Actuele populatie: onvoldoende gekend.
    Voor deze soorten wordt gestreefd naar een behoud van de bestaande populaties.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Beheer van bossen (en evt. oudere bomen buiten bosverband zoals dreven, parken) met bijzondere aandacht voor het behouden van bomen (ook exoten) met holten en scheuren die als kolonieverblijfplaats of overwinteringsplaats van vleermuizen kunnen dienen.
    Verbeteren van connectiviteit tussen de bestaande bosgebieden en waterrijke jachtzones. Actief biologisch beheer van de grotere waterpartijen met het oog op de toename van waterinsecten (bv. haften), het voedsel van deze groep vleermuizen.

    soort

Planten en dieren

Het West-Vlaamse Heuvelland is belangrijk voor de relictpopulaties van de kamsalamander, maar deze soort kende spijtig genoeg een achteruitgang. Het Hogebos is voor verschillende vleermuissoorten een belangrijke slaapplaats. Dat is waarschijnlijk te danken aan de aanwezigheid van voldoende geschikte bomen. Vandaaruit zwermen de vleermuizen naar hun nabijgelegen jachtgebieden rond Ieper: de Vestingen, de Verdronken weide en de Zillebekevijver.

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
West-Vlaams Heuvelland
/gebied/west-vlaams-heuvelland
Gebied Referentie
west_vlaams_heuvelland
ID
14
BE2500003