

Zandleemstreek
Algemene info
Dit gebied is gelegen ten zuiden van de Zeeschelde en strekt zich uit van Merelbeke in Oost-Vlaanderen, over Mechelen in Antwerpen tot in Bonheiden en Boortmeerbeek in Vlaams-Brabant.
Het gebied ligt in een belangrijke landbouwstreek, met een combinatie van akkerbouw, veeteelt en tuinbouw (boomkwekerijen). Daarnaast kent het ook een rijke traditie van bosbouw, jacht en visvangst. Het grootste deel (75 %) is in eigendom van landbouwers en private bos- en landeigenaars. 30% van de oppervlakte is effectief in landbouwgebruik. Ongeveer 40% van het gebied is momenteel bos. Een deel van de gebieden (25%) wordt in functie van natuurbeheer en recreatieve ontsluiting beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos of een terreinbeherende vereniging.
Aalst (9300), Bonheiden (2820), Boortmeerbeek (3190), Buggenhout (9255), Erpe-Mere (9420), Gavere (9890), Grimbergen (1850), Kapelle-op-den-Bos (1880), Lede (9340), Mechelen (2800), Melle (9090), Merelbeke (9820), Oosterzele (9860), Vilvoorde (1800), Wetteren (9230), Wichelen (9260), Zemst (1980)
Inspanningen
In de buurt van bossen wordt gezocht naar terreinen om de bestaande boskernen te vergroten. Het beheer van sommige gebieden moet ook worden verbeterd. In de bossen zijn bijvoorbeeld meer open plekken, bosranden en dood hout en omvorming van naaldhout naar loofhout gewenst. Daarnaast is ook de aanleg van verbindingen met houtkanten en kleine bosjes nodig. Dat is ook belangrijk voor de kamsalamander, die naast poelen met een goede waterkwaliteit, ook soortenrijke graslanden in een kleinschalig landschap als leefgebied nodig heeft. Daarvoor is de medewerking van verschillende grondgebruikers en –eigenaars binnen en buiten deze gebieden meer dan noodzakelijk. Ook voor de zeldzame pimpernelgraslanden is een afgestemd beheer noodzakelijk.
Bosuitbreidingen
Voor de realisatie van een gunstige staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk met een richtwaarde van 212 ha . De mogelijkheden tot omvormingen zijn onvoldoende om de aanwezige boshabitats in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- Realisatie van vijf grote, robuuste boskernen:
- Makegemse bossen (deelgebieden 1 en 2), tot een totale bosoppervlakte met een richtwaarde van 215 ha ;
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen (deelgebieden 8, 9, 10 en 11) tot een totale bosoppervlakte met een richtwaarde van 176 ha ;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13) met een richtwaarde van 166 ha totale bosoppervlakte;
- Bos van Aa ’S Gravenbos – Driesbos – Kollintenbos (deelgebied 14), tot een boskern met een richtwaarde van 207 ha;
- Aalmoezeneijebos (deelgebied 22), een boskern met een richtwaarde van 37 ha, een iets kleinere boskern belangrijk voor o.a. middelste bonte specht en wespendief.
- Versterking en buffering van kleinere boskernen met plaatselijke uitbreidingen in de volgende deelgebieden: deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia en 21 Pikhakendonk, Hollaken.
Inrichting Bos van Aa binnen het complex Kollintenbos - 's Gravenbos (deelgebied 14)
Het Bos van Aa (deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos) is een voormalig ontginningsgebied en bevindt zich tussen het ’s Gravenbos en het Kollintenbos. Het is aangewezen de aansluiting van Kollintenbos-Bos van Aa na te streven zodat de ecologisch-landschappelijke unie Kollintenbos-Bos Van Aa – ’s Gravenbos (mits rekening houdend met de aanwezigheid van het Zeekanaal Brussel-Willebroek) van dit deelgebied versterkt wordt. Hiertoe dienen eveneens de ecologische potenties van het Bos van Aa geoptimaliseerd te worden door middel van het (indien duidelijk is dat dit geen negatieve gevolgen heeft qua verspreiding van verontreiniging) voltooien van de inrichting, met inbegrip van het verwijderen van de dijken rond het Bos van Aa, Het gebied vertoont erg hoge potenties voor de ontwikkeling van unieke (pioniers)vegetaties (zoals heischrale vegetaties 2330 en 6230, schrale hooilanden 6510_hu en eutrofe plassen 3150 in mozaïek met verschillende rbb’s), ten gevolge van de opvullingen en zandophogingen in het ontginningsgebied. Deze potenties dienen optimaal benut te worden door een aangepaste finale afwerking en natuurlijke inrichting van het gebied, gevolgd door een specifiek beheer.
Kwaliteitsverbetering van de aanwezige bos- en andere habitattypes
De aangemelde habitattypes bezitten allen een actueel gedeeltelijk aangetaste staat van instandhouding. Er dient een kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes gerealiseerd te worden door een goede habitatstructuur na te streven en de verstoringen te verminderen.
Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke en dode bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, een gevarieerde leeftijdsopbouw, bosranden en open plekken. Door het toepassen van natuurgericht beheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het zijn maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden. Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes een blijvend knelpunt (zie ook verdere prioritaire inspanningen).
Bij de grasland-, moeras- en heidevegetaties gaat het vaak om een combinatie van éénmalige inrichtingsmaatregelen, of tijdelijk omvormingsbeheer, gevolgd door een regulier beheer (ook op vlak van waterhuishouding) dat optimaal afgestemd is op het beoogde habitattype (zie ook verdere prioritaire inspanningen). Daarnaast zijn ook inspanningen nodig voor kwaliteitsverbetering in eutrofe plassen en voor zeldzame habitattypes zoals drijftillen.
Maatregelen voor bijlagesoorten
De SBZ is zeer belangrijk voor kamsalamander binnen de G-IHD. Maatregelen zijn nodig in deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei, 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 12 Molenbeek-Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia, 13 Buggenhoutbos, 14 Bos van Aa, Kollintenbos, 's Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 19 Dorent-Nelebroek om een goede staat instandhouding te bereiken. Een verbetering van de kwaliteit van het land- en waterhabitat is essentieel. Ook de verdere ontwikkeling van een kleinschalig landschap voor een goede connectiviteit en herstel van migratiemogelijkheden door aanleg van voldoende poelen op voldoende dichte afstand t.o.v. elkaar is aangewezen.
De populatie kruipend moerasscherm in deelgebied 20 Vrijbroek is is één van de grootste van Europa en dus ook wereldwijd. Het duurzaam behoud van de bestaande populatie en uitbreiding van de populatie naar nabij gelegen gazons (risicospreiding) door een geschikt beheer en behoud van de optimale waterhuishouding zijn hier essentieel.
Omvorming van naaldhout, populierenbossen en (recente) loofhoutaanplanten naar boshabitattypes en zeer plaatselijk heidekernen
De naaldhoutbossen, populierenbossen en (recente, deels spontane) loofhoutbossen in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ kunnen deels door een gericht beheer, deels door spontane ontwikkeling en rijping worden omgevormd naar de nagestreefde boshabitattypes. Deze oppervlakten zijn eerder beperkt en situeren zich voornamelijk in deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei, 8 Hospiesbos, 11 Serskampse-Oud Smetleedse bossen, 21 Pikhakendonk, Hollaken en 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei. Daarnaast zullen kleinere omvormingen verspreid over deze SBZ noodzakelijk zijn.
Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuurbeherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn 100% van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk, kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.
Verwacht wordt dat door omvorming ongeveer 106 ha van de voorziene oppervlaktedoelstellingen voor de boshabitattypes kunnen gerealiseerd worden in de SBZ ‘ Bossen van het zuidoosten van zandleemstreek’.
Plaatselijk zullen enkele naaldbossen ook omgevormd worden naar heidehabitats (2310 – 2330 - 4030), zodat open plekken gecreëerd worden met het oog op het duurzaam behoud van deze vegetatietypes. Deze omvormingen worden voorzien op gronden in eigendom/beheer van ANB en de natuurbeherende verenigingen. De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
Ontwikkeling van Grote Pimpernelgraslanden
De SBZ is essentieel in de G-IHD voor dit habitattype. Binnen deelgebieden 19 Dorent-Nelebroek en 21 Pikhakendonk, Hollaken zijn erg hoge abiotische potenties In het kader van het Sigma-plan is in deelgebied 21 Pikhakendonk 26 ha toename van dit type voorzien. In deelgebied 19 is een toename met richtwaarde 18 ha voorzien. Hiervoor is tevens een goede waterhuishouding essentieel. Verder onderzoek is nodig om bij de uitwerking van de Sigma-acties een optimale waterhuishouding te kunnen garanderen.
Plaatselijke herstel van de hydrologie en waterkwaliteit
Een herstel van een meer natuurlijke waterhuishouding is noodzakelijk wil men een herstel en uitbreiding van (grond)waterafhankelijke habitattypes (3150, 4010, 6410,6430, 6510, 7140, 91E0) duurzaam realiseren.
In de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ gaat het over in min of meerdere mate over volgende deelgebieden : 1 en 2 Makegemsebossen, 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkebeek en Molenbeekvallei, 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Koningsbos en 11 Serskampse bossen, 12 Molenbeek met de Honegem, 14 Bos van Aa, 19 Dorent Nelebroel, 21 Pikhakendonk en 22 Aalmoezeneijebos.
Verder onderzoek en een breder overleg met de andere betrokken partners is hierbij noodzakelijk. Vernattingsmaatregelen binnen SBZ mogen geen negatieve gevolgen hebben voor het landbouwgebruik en de afwatering stroomopwaarts.
Realisatie van aaneengesloten moeras- en graslandcomplexen
Voor de realisatie van de doelen voor moeras- en natte graslandcomplexen is bijkomend ca. 123 ha habitat noodzakelijk in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’.
Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitattypes) met uitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- de realisatie van 5 kernen van aangesloten moeras- en graslandcomplexen van ongeveer 30 ha in de deelgebieden 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei (habitattypes 6430-6510; kern van ca. 15 ha), 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia (kern met richtwaarde van 33 ha aan 6510_hu, en uitbreidingen in 6410 ), 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos (meerdere plassen met 3150 en kernen van 6430 en 6510), 19 Dorent-Nelebroek (ontwikkeling van grote oppervlaktes glanshavergraslanden 6510_hu en grote pimpernelgraslanden 6510_hus) en 21 Pikhakendonk, Hollaken (grote oppervlaktes aan glanshavergraslanden 6510_hu en grote pimpernelgraslanden 6510_hus –bepaalt op 26 ha, alsook plassen met 3150 i.k.v. Sigma-plan.
- beperktere uitbreidingen in andere deelgebieden, waarbij enerzijds beoogd wordt de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder worden ontwikkeld. Hiervoor wordt een toename met richtwaarde 1 ha ha voorzien.
Specifieke natuurdoelen
De habitattypes en soorten binnen het gebied worden gegroepeerd in twee soorten natuur. Allereerst is er het boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen. Daarnaast is er ook het grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien met plaatselijke overgangen naar alluviaal bos. Het gebied bestaat uit 19 ver van elkaar verwijderde deelgebieden. Daardoor staat de aanwezige natuur onder druk van het aanpalende landgebruik. Verbetering van bestaande leefgebieden, een betere buffering, bosuitbreiding en een beter afgestemd graslandenbeheer zijn de belangrijkste prioritaire inspanningen.
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen
details ...
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
Habitat - Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen
-
Open graslanden op landduinen (2330)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamOpen graslanden op landduinen (2330)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen2330 - Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Vochtige tot natte heide (4010)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamVochtige tot natte heide (4010)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralixhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Droge heide (4030)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamDroge heide (4030)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen4030 - Droge Europese heidehabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoomhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetumhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), alle subtypeshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_bron - bronbossen (Goudveil-essenbossen) & 91E0_veb: Vogelkers-essenboshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_vm - mesotroof elzenbroekhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_vn - eutroof elzenboshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Soorten - Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenGewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Kamsalamander
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenKamsalamandersoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuis
In de ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 9160, 91E0 en 6430_boszomen, waarbinnen zeer plaatselijk heide- en heischrale habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230 door beheer van open plekken voorkomen.
Voor de boshabitattypes 9120, 9130, 9160 en 91E0 wordt deze SBZ als ‘zeer belangrijk’ beschouwd. De habitattypes 6430_boszomen, 6230, 4010 en 4030 zijn ‘belangrijk’, terwijl er een kennislacune bestaat voor de heidehabitats 2310 en 2330.
Er wordt gestreefd naar de realisatie van 5 grotere robuuste boscomplexen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van habitattypische soorten zoals zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Robuustere kernen verhogen tevens de draagkracht van de gebieden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als sleedoornpage, levendbarende hagedis, hazelworm, zomertortel, etc. te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (nachtegaal, kleine ijsvogelvlinder).
Heischrale graslanden en heidevegetaties zijn slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei en op lichtrijke plekken van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, De realisatie van een drietal kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties (habitattypes 2310, 2330, 4010, 4030 en 6230) wordt nagestreefd gesteld in deelgebieden 1-2 Makkegemse bossen, 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen en in deelgebied 21 Pikhakendonk – Hollaken. De realisatie van deze heidekernen kan door het toepassen van het open plekken beheer binnen boshabitats, waarbij open plekken tot 3 ha mogelijk zijn. De realisatie is voorzien op terreinen van het ANB of natuurbeherende verenigingen De totale oppervlakterealisatie van deze permanente open plekken binnen de boshabitats bedraagt 3 - 5 ha in deelgebied 1 Makegemse bossen, 5-8 ha in deelgebied 11 Serskampse bossen en 1- 2 ha rivierduinvegetatie in deelgebied 21 Pikhakendonk.
- 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote robuuste boskernen, die leefbare populaties bevatten van grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ ‘Bossen het zuidoosten van de zandleemstreek’ voor de boshabitats. Door de realisatie van grote boskernen (> 150 ha) kunnen ook lange termijngaranties gegeven worden voor stabiele populaties van onder meer de bijlagesoorten middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische soorten zoals havik, zomertortel matkop…Er worden 5 robuuste boskernen beoogd:
- Makegemse bossen: dit boscomplex omvat deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 2 Makegemse bossen met Nerenbos. Er wordt een boscomplex met een richtwaarde van 215 ha beoogd. Dit komt overeen met de visie om de Makegemse bossen samen met het Aalmoezeneijebos te ontwikkelen tot regionaal bos in O-Vlaanderen, waarbinnen de ecologische doelstellingen overwegen (Econnection, 2004);
- Serskampse – Oud Smetleedse bossen: deze boskern met een richtwaarde van 176 ha is voorgesteld in deelgebieden 8 Hospiesbos, 9 Boskantgracht, 10 Serskampse – Oud Smetleedse bossen (Koningsbos) en 11 Serskampse – Oud Smetleedse bossen;
- Buggenhoutbos (deelgebied 13): voor deze boskern is de richtwaarde 166 ha bos gelegen binnen SBZ ;
- ’s Gravenbos – Driesbos - Kollintenbos: een boskern met een richtwaarde van 207 ha is tot doel gesteld in deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos.
- Aalmoezeneijebos: deze kleinere boskern is gelegen in deelgebied 22 Aalmoezeneijebos en Gondebeekvallei met een richtwaarde van 37 ha ha. Samen met de Makegemse bossen zal het Aalmoezeneijebos het regionaal bos van Oost-Vlaanderen vormen (Econnection, 2004).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten binnen SBZ. Kleinschalige bosuitbreidingen (in totaal ca 80 ha) worden voorgesteld in de deelgebieden 3 Gentbos, 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, 5 Gootbos, 6 Hoekske Ter Hulst, 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolonia 21 Pikhakendonk, Hollaken.
Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien
details ...
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Habitat - Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgraslandhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype natte ruigtehabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype Glanshavergraslanden (Arrhenaterion) en subtype Grote pimpernelgraslandenhabitat
Soorten - Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien
-
Bittervoorn
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienBittervoornsoort -
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienGewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort -
Kamsalamander
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienKamsalamandersoort -
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Kleine modderkruiper
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienKleine modderkruipersoort -
Kruipend moerasscherm
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienKruipend moerasschermsoort -
Kwartelkoning
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienKwartelkoningsoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuis
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.
De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.
De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :
- Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
- Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
- Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
- Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
- Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.
In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.
Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.
[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).
Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleienRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuissoort
Planten en dieren
Dit gebied is zeer belangrijk voor de kamsalamander, de grootste inheemse watersalamander. In het Vrijbroekpark in Mechelen komt de grootste Europese populatiekKruipend moerasscherm voor. De verspreide bossen dienen als broed-, rust- en foerafeergebied voor vleermuizen en vogels zoals de zwarte en middelste bonte specht.