

Vlaamse Ardennen
Algemene info
Dit gebied situeert zich vooral in de zuidelijke helft van de provincie Oost-Vlaanderen met een klein gedeelte in de provincies West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Het ligt in de zandleemstreek, een belangrijke Vlaamse landbouwregio. Dankzij zijn typische reliëf is het bekend bij veel wielerliefhebbers. De kenmerken van het gebied, meerbepaald het glooiende landschap met bossen en valleien, resulteren in een rijk gevarieerde natuur.
Dit gebied bevindt zich in een belangrijke landbouwstreek met een combinatie van akkerbouw en veeteelt. Daarnaast kent het ook een rijke traditie van bosbouw, jacht en visvangst. Het grootste deel is in eigendom van landbouwers en private bos- en landeigenaars. Ongeveer 40% is momenteel bos. Een deel van de gebieden wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos of door een vereniging op het terrein. Door zijn reliëf en gevarieerde landschap is het ook een populaire toeristische regio voor wandelaars en fietsers.
Galmaarden (1570), Ternat (1740), Opwijk (1745), Gooik (1755), Roosdaal (1760), Liedekerke (1770), Affligem (1790), Zwevegem (8550), Anzegem (8570), Aalst (9300), Ninove (9400), Denderleeuw (9470), Geraardsbergen (9500), Sint-Lievens-Houtem (9520), Herzele (9550), Lierde (9570), Ronse (9600), Zottegem (9620), Zwalm (9630), Brakel (9660), Horebeke (9667), Maarkedal (9680), Kluisbergen (9690), Oudenaarde (9700), Wortegem-Petegem (9790), Moen (8552)
Inspanningen
In de buurt van boskernen wordt gezocht naar terreinen om de bestaande kernen te vergroten. Het beheer van sommige gebieden moet ook worden verbeterd. In de bossen zijn bijvoorbeeld meer open plekken, bosranden en dood hout nodig. Daarnaast is de aanleg van verbindingen met houtkanten en kleine bosjes nodig. Ook een verdere verbetering van de waterkwaliteit en een vermindering van erosie en verdroging verdienen aandacht. Daarvoor is de medewerking van verschillende grondgebruikers en -eigenaars binnen en buiten deze gebieden essentieel.
Behoud en inrichting Kezelfort
Het behoud en de inrichting van dit fort als (winter)verblijfplaats voor verschillende vleermuizensoorten is essentieel voor de SBZ. Bij deze inrichting hoort ook de bovengrondse bebossing van het Kezelfort en de aanleg van de nodige landschapsecologische infrastructuur.
Bosuitbreidingen
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk met een richtwaarde van 1013 ha (totaal van alle boshabitattypes 9120, 9130 en 91E0). Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- Realisatie van één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengrodel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos;Uitbreiding van grotere aaneengesloten bosmassieven in de volgende deelgebieden: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos (richtwaarde 138 ha ) [1] , 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha ) [2] , 12 Raspaillebos (richtwaarde 294 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos (richtwaarde 106 ha ) [3] en 30 middenloop Zwalm (richtwaarde 128 ha).
- Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen (met een voldoende tot goede staat van instandhouding).
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.
Ecologisch beheer van waterlopen
Deze SBZ is aangemeld voor een aantal specifieke vissoorten (Bittervoorn, Rivierdonderpad en Beekprik), vaak gebonden aan (vrij) ongestoorde waterlopen. Het combineren van de eerder genoemde inspanningen met oppervlaktetoename moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- Ontwikkeling van habitattype 3260 in deelgebieden 17 Markvallei west en 30 middenloop Zwalm;
- Maatregelen voor verbinden en uitbreiden van het leefgebied in functie van de aangemelde soorten Rivierdonderpad en Beekprik (door het verbeteren van de habitatkwaliteit over een grotere oppervlakte), prioritair ter hoogte van de nu gekende populaties (deelgebied 4 Bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 29 Liedekerkebos & 30 middenloop Zwalm).
Herstel bocagelandschap
Het bocagelandschap is een halfopen landschap met weiland, hooiland en akkers afgewisseld met veel KLE’s (houtkanten, struweel, poelen, etc.). Een dergelijk landschap komt in de SBZ nog voor, hoewel het steeds meer onder druk staat. De mogelijkheden voor samenwerking met o.a. landbouwers moeten hierbij onderzocht worden.Het bocagelandschap is van essentieel belang:
- als foerageergebied voor de Wespendief;
- als foerageergebied voor de vleermuissoorten met een voorkeur voor bossen & landschappen met een belangrijk aandeel houtige vegetaties (‘groep 2’, zie eerder);
- als verbindingsgebied tussen slaapplaats en foerageergebied voor diverse vleermuissoorten.
Het herstel van het bocagelandschap verzekert bovendien de instandhouding van verschillende habitattypische soorten: Sleedoornpage, Geelgors, Hazelworm, etc.
Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes
De aangemelde habitattypes in de SBZ bezitten allen een actueel gedeeltelijk aangetaste staat van instandhouding. Voor enkele aangemelde habitattypes (3150 en 7220) bestaat er nog een kennislacune [*] . Er dient dan ook een kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes gerealiseerd te worden door een goede habitatstructuur na te streven en de verstoringen te verminderen. Een ecologisch beheer, afgestemd op de habitats, is hierbij essentieel.
Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het zijn maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden.
Bij de grasland-, moeras- en heidevegetaties gaat het vaak om een combinatie van éénmalige inrichtingsmaatregelen, gevolgd door een regulier beheer dat optimaal afgestemd is op het beoogde habitattype (zie ook verdere prioritaire inspanningen). Merk op dat behoud en herstel van (relictvegetaties van) heischrale graslanden eveneens kan bewerkstelligd worden door het toepassen van CDB (met ontwikkeling van open plekken en bosranden).
Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes echter een blijvend knelpunt (zie ook verdere prioritaire inspanningen).
[*] de aangemelde habitattypes 6210 en 9190 komen in de SBZ niet voor en expertoordeel wees uit dat de habitattypes geen potenties bezitten in de SBZ.
Omvorming van naaldhout, populierenbossen en (recente) loofhoutaanplanten naar boshabitattypes en zeer plaatselijk heidekernen
De naaldhoutbossen, populierenbossen en (recente, deels spontane) loofhoutaanplanten zullen door een gericht beheer worden omgevormd naar de nagestreefde habitattypes 9120, 9130 en 91E0. Deze situeren zich voornamelijk in deelgebieden 1 bos t’Ename, 5 Burreken, 9 Trimpont, 17 Markvallei west, 23 Cottembos, 24 Wellemeersen, 25 Kravaalbos, 26 Osbroek, 29 Liedekerkebos, 30 middenloop Zwalm, 31 vaarttalud Moen en 36 Hotond-Koppenberg. Daarnaast zullen kleinere omvormingen verspreid over de SBZ noodzakelijk zijn.
Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuurbeherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn minimaal 80% [*] van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk, kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.
Plaatselijk zullen enkele naaldbossen omgevormd worden naar heidehabitats (4030 en 6230), zodat kernen gecreërd worden van 5 à 10 ha (deelgebieden 14 Muziekbos en 38 Kluisbos). Deze omvormingen worden voorzien op gronden in eigendom / beheer van het ANB.
[*] Bemerk dat het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ reeds als Europees te beschermen boshabitatype kan beschouwd worden, zodat de doelstellingen plaatselijk hoger zullen zijn dan 80%. In de bossen in eigendom van ANB en van de natuurverenigingen wordt er gestreefd naar 100% boshabitattypes.
Realisatie van aaneengesloten moeras- en graslandencomplexen
Voor de realisatie van de doelen voor moeras- en natte graslandcomplexen (habitattypes 6410, 6430 en 6510) is bijkomend 128 ha habitat noodzakelijk.Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitattypes) met oppervlaktetoename moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- de realisatie van aangesloten moeras- en graslandcomplexen van 30 ha of meer [1] in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha , enkel habitattype 6510);
- beperktere toenames in andere deelgebieden, waarbij enerzijds beoogd wordt de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder worden ontwikkeld.
[1] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, kamgraslanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
Specifieke natuurdoelen
In dit gebied kun je drie soorten natuur onderscheiden: het boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen, het bocagelandschap met natte grasland- en moerasvegetaties en de waterlopen. Het gebied bestaat uit vele maar dikwijls vrij kleine heel waardevolle kernen. Daardoor staat de aanwezige natuur onder grote druk van het landgebruik in en aan de randen. Verbetering van bestaande leefgebieden, een betere buffering, deels omvorming van voornamelijk populierenbestanden naar alluviaal bos, bosuitbreiding en een beter afgestemd waterlopenbeheer zijn de belangrijkste prioritaire inspanningen.
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetaties
details ...
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
Habitat - Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetaties
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetaties3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetaties6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgraslandhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetaties6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype natte ruigtehabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetaties6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)habitat
Soorten - Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetaties
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetatiesGewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort -
Ingekorven vleermuis
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetatiesIngekorven vleermuissoort -
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) toegevoegd. Deze SBZ is in de G-IHD als essentieel voor het habitattype 6430, zeer belangrijk voor het habitattype 6510 en belangrijk voor het habitattype 6410 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor. De aanwezigheid van minstens een aantal grote complexen is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.
De realisatie van een aantal grote grasland- en moeraskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten (o.a. Sprinkhaanzanger, Blauwborst, Rietgors,…), is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor deze habitats. Hierbij wordt de realisatie van deze kernen tot 30 ha of meer [*] tot doel gesteld in de deelgebieden 17 Markvallei west (realisatie van 2 kernen), 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 30 middenloop Zwalm (realisatie van 4-tal kleinere kernen, verspreid over deelgebied) en 31 vaarttalud Moen (richtwaarde 51 ha enkel habitattype 6510).
In een aantal deelgebieden worden beperktere oppervlaktetoenames voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt enerzijds gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkelen (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige oppervlaktetoenames worden voorgesteld in de deelgebieden 1 bos t’Ename, 4 bos Terrijst, 5 Burreken, 6 Brakelbos, 7 Hayesbos-Steenberg, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 12 Raspaillebos, 13 Neigembos en 15 Patersbos. Daarnaast zijn in de SBZ plaatselijk potenties aanwezig voor ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen).
[*] De totale oppervlakte is de som van de habitattypes 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden en grote zeggenvegetaties).
Bocagelandschap met grasland- en moerasvegetatiesKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort
Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen
details ...
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.
Habitat - Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen
-
Droge heide (4030)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamDroge heide (4030)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen4030 - Droge Europese heidehabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoomhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamEiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetumhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), alle subtypeshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_bron - bronbossen (Goudveil-essenbossen) & 91E0_veb: Vogelkers-essenboshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_vm - mesotroof elzenbroekhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_vn - eutroof elzenboshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Soorten - Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernen
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenGewone/Grijze grootoorvleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Ingekorven vleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenIngekorven vleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Kamsalamander
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenKamsalamandersoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Zeggekorfslak
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9130, 91E0 en 6430_boszomen. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen de diverse types.
Voor de habitattypes 9130, 91E0 en 6430 wordt de SBZ als essentieel beschouwd, voor het habitattype 9120 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering en slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden.
Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Boswitje, Levendbare hagedis, Hazelworm, Eikelmuis, Goudvink, Zomertortel, Geelgors, etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder). - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats. Er wordt één groot aaneengesloten boscomplex met een richtwaarde van 717 ha ha beoogd, met name bossengordel Kluisbos-Hotond-Koppenberg, bestaande uit deelgebieden 16 Kalkoven, 33 Feelbos, 34 Beiaardbos, 35 Heynsdaele, 36 bossengordel Hotond-Koppenberg en 38 Kluisbos. Binnen de SBZ is deze zone de enige geschikte locatie waar één groot min of meer ononderbroken bosmassief hersteld kan worden dat ook herstelkansen biedt voor fauna met (voornamelijk naar oppervlakte) veeleisende biotoopeisen.
Daarnaast worden boskernen in een aantal deelgebieden beoogd, waarbij eveneens grotere aaneengesloten bosmassieven tot doel worden gesteld. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht en Wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten zoals Bosuil, Boomklever, Havik, Zomertortel, Wielewaal, Matkop, …). De volgende deelgebieden werden hiervoor geselecteerd: 1 bos t’Ename (richtwaarde 248 ha boshabitats), 4 bos Terrijst / 6 Brakelbos ( richtwaarde 138 ha) [1], 7 Hayesbos-Steenberg (richtwaarde 132 ha) [2], 12 Raspaillebos (maximum 273 ha), 14 Muziekbos (richtwaarde 266 ha), 23 Cottembos (richtwaarde 103 ha), 25 Kravaalbos (richtwaarde 131 ha), 29 Liedekerkebos ( richtwaarde 106 ha) en 30 middenloop Zwalm ( richtwaarde 128 ha) [3] .Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding (het overgrote aandeel (circa 85%) van de huidige bossen binnen de SBZ is immers reeds habitat).
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden van de afgebakende SBZ voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 5 Burreken, 9 Trimpont, 10 Steenbergse bossen, 11 Hasselt- & Parkbos, 13 Neigembos, 15 Patersbos, 17 Markvallei west, 19 Bouvelbos, 20 Hemsrode, 22 Moenebroek, 24 Wellemeersen, 26 Osbroek, 28 Steenvoorde, 31 vaarttalud Moen, 32 Geitebos en 37 Kezelfort.
In de SBZ zijn heischrale graslanden en heidevegetaties slechts beperkt aanwezig als effectief habitat. Nochtans komen in verschillende deelgebieden relictsoorten voor in de ondergroei van een aantal bossen (zowel loof- als naaldhout), in bosdreven, bosranden en bermen.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan het behoud van de aanwezige heischrale graslanden en heidevegetaties, alsook de relicten. Voor wat de relictsoorten betreft, kan dit gebeuren door het toepassen van de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer in de bossen (o.a. open plekken beheer, ontwikkeling van bosranden,…). Voor het behoud van het heidelandschap zal een specifiek en gericht beheer noodzakelijk zijn.Daarnaast wordt de realisatie van vier kernen van heischrale graslanden en heidevegetaties tot doel gesteld, om een voldoende staat van instandhouding te bereiken binnen de SBZ voor deze habitats. De realisatie van één kern wordt nagestreefd in de deelgebieden 12 Raspaillebos, 14 Muziekbos, 29 Liedekerkebos en 38 Kluisbos.
[1] De bosverbinding tussen de deelgebieden wordt gerealiseerd in Wallonië. Deze bossen zijn in hoofdzaak eveneens als SBZ aangeduid.
[2] Hierbij dient bijkomend rekening gehouden te worden met bos in Wallonië (Bos de la Louvière) van circa 140 ha.
[3] Het boscomplex wordt bijkomend vergroot door reeds gerealiseerde bebossingen door het ANB buiten SBZ.Boslandschap met zeer plaatselijke heidekernenZeggekorfslaksoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Waterlopen
details ...
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
Habitat - Waterlopen
-
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
habitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Waterlopen3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat
Soorten - Waterlopen
-
Beekprik
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
WaterlopenBeekpriksoort -
Bittervoorn
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
WaterlopenBittervoornsoort -
Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
WaterlopenKleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Rivierdonderpad
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
WaterlopenRivierdonderpadsoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuis
Waterlopen bestaan uit het habitattype 3260. De middenloop van waterlopen zoals de Mark (deelgebied 17 Markvallei west), de Zwalm (deelgebied 30 middenloop Zwalm) en mogelijk beektrajecten van de Maarkebeek (deelgebied 4 Bos Terrijst) en een deel van de Pachtbosbeek (deelgebied 22 Moenebroek), kunnen beschouwd worden als kenmerkend voor de abiotische karakteristieken van dit habitattype. Aangezien het habitattype 3260 typisch is voor een aantal middenlopen in de SBZ, wordt de ontwikkeling van het habitattype tot doel gesteld voor deelgebieden 17 Markvallei west, 22 Moenebroek en 30 middenloop Zwalm. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als Bittervoorn, Bermpje, Rivierprik en als eerder (tijdelijke) verblijfplaats voor Rivierdonderpad en Beekforel.
WaterlopenRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Bosvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuissoort
Planten en dieren
In de onverstoorde hoekjes van de Vlaamse Ardennen met hun typische flora vind je heel wat dieren die elders in Vlaanderen zeldzaam geworden zijn. De bronlibel en de vuursalamander zijn wellicht de meest opvallende. Heel wat geschikte leefgebieden voor zeldzamere soorten zijn in de loop van de twintigste eeuw verdwenen in deze regio. Toch is het gebied Europees nog belangrijk voor dieren zoals de zwarte en middelste bonte specht, de wespendief en verschillende vleermuizen. Ook werd de in Vlaanderen uitgestorven vlinder rouwmantel opnieuw gespot bij onlangs aangelegde bosranden.