U bent hier
- Home
- Habitattypes
- Veldbies-Beukenbossen (9110)
Waarschuwingsbericht
Veldbies-Beukenbossen (9110)
Dit habitattype omvat de beukenbossen op zure bodems, gekenmerkt door Witte veldbies en vaak vergezeld door Adelaarsvaren, Gewone bosbes en Bochtige smele. Het is een typisch continentaal en submontaan bostype van Centraal-Europa, dat zeer wijdverbreid voorkomt in Wallonië, Duitsland en Frankrijk. In Vlaanderen komt dit bostype, aan de uiterste rand van zijn areaal, slechts marginaal voor.
Dit habitattype omvat de beukenbossen op zure bodems, gekenmerkt door Witte veldbies en vaak vergezeld door Adelaarsvaren, Gewone bosbes en Bochtige smele. Het is een typisch continentaal en submontaan bostype van Centraal-Europa, dat zeer wijdverbreid voorkomt in Wallonië, Duitsland en Frankrijk. In Vlaanderen komt dit bostype, aan de uiterste rand van zijn areaal, slechts marginaal voor. Van nature wordt de boomlaag gedomineerd door Beuk, met Zomereik, Wintereik en Ruwe berk als belangrijke nevenboomsoorten. Eik kan echter dominant voorkomen in bossen met een voormalig hak- en middelhoutbeheer. Een secundaire boomlaag ontbreekt meestal. De struiklaag is vaak zwak ontwikkeld of ontbreekt geheel. Typerende soorten in de struiklaag zijn Mispel, Trosvlier en Wilde appel. Verder komen ook Hazelaar, Wilde lijsterbes, Sporkehout, Hulst en Ratelpopulier voor. De bodembedekking is in gesloten bosbestanden vaak ijl of ontbrekend door een dikke laag bladstrooisel. Waar geen strooiselpakketten voorkomen (o.a. op sterke hellingen of in wielsporen) kiemen Witte veldbies, Grote veldbies en Schaduwkruiskruid. Open plekken worden gekenmerkt door een dichte bedekking van Adelaarsvaren en bramen. De moslaag is vaak zwak ontwikkeld. Typische fauna-elementen van goed ontwikkelde structuurrijke bossen in dit bostype zijn o.a. Fluiter, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Bosuil en Appelvink. Dit bostype is in Vlaanderen bijzonder belangrijk voor de vogelrichtlijnsoorten Rode wouw en Middelste bonte specht. Oude structuurrijke loofhoutbestanden met oude en kwijnende bomen en dood hout zijn belangrijk voor Vliegend hert (bijlage 2-soort van de Habitatrichtlijn) en voor diverse soorten vleermuizen van de bijlage 2 en 4 (o.a. Rosse vleermuis), naast een groot aantal ongewervelden (o.a. Boskrekel), mossen en fungi. Open plekken en mantels en zomen vormen het leefgebied van Hazelmuis (bijlage 4-soort), talrijke vlindersoorten en andere bloembezoekende insecten.
Dit habitattype is in oppervlakte slechts marginaal aanwezig in Vlaanderen. In de Voerstreek (Veursbos, Vrouwenbos) is het bostype aanwezig op de zandige, beboste plateaus met lichte podsolbodem.
Een klassiek hooghoutbeheer, dat aan de voorwaarden van een duurzaam multifunctioneel bosbeheer voldoet, en dat rekening houdt met de natuurlijke karakteristieken en vereisten van het bostype, kan verenigbaar zijn met het behoud en de ontwikkeling van het habitattype. Specifieke beheermaatregelen omvatten o.a. zoom- en mantelbeheer, open-plekkenbeheer, exotenbestrijding, vrijstellen van soorten die onderdrukt worden door een dicht beukenscherm en maximaal behoud van dikke bomen en dood hout.
- Atmosferische deposities en inspoeling van nutriënten uit hoger gelegen, bemeste plateaus en aangrenzende akkers leiden tot eutrofiëring en verzuring. - Bodemerosie en/of bodemcompactie door intensieve recreatie of exploitatie. - Aanplanten van naaldhout (voornamelijk Fijnspar) en monotone beukenaanplanten. - Grootschalig en/of intensief kapbeheer met grondbewerking, heraanplant en overexploitatie leiden tot habitatdegradatie met weinig oude bomen en dood hout en een zwakke structuurontwikkeling. - Versnippering. - Een te hoge wildstand (Ree) bemoeilijkt natuurlijke verjonging.
Herstel en ontwikkeling van waardevolle bostypen vereist het verminderen van de atmosferische depositie en luchtvervuiling en de aanleg van bufferzones. Zelfherstel kan gebeuren door natuurlijke successie of actieve omvorming van exoten- en monotone beukenaanplantingen naar bossen met een natuurlijke boomsamenstelling. De natuurwaarde van deze bossen stijgt door een beheer dat streeft naar een grote structuurrijkdom en een toename van de hoeveelheid dood hout. Tevens is het herstel en de ontwikkeling van een voldoende grote, aaneengesloten bosoppervlakte wenselijk, door bosuitbreiding of verbinding van bestaande bossen.
De abiotische standplaatsvereisten voor beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum lopen in Vlaanderen lopen volledig gelijk met die van habitattype 9120 (Atlantische zuurminnende beukenbossen). Het ontwikkelt zich voornamelijk in zones met een koel en vochtig subklimaat (continentaal en subcontinentaal klimaat). Door gebreksverschijnselen en toxiciteiten ontbreken de meeste voorjaarsbloeiers op de zure bodems.
** Voor advisering in het kader van de passende beoordeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de referentiewaarden die in de praktische wegwijzers zijn opgenomen.**
Natuur en Bos maakt enkel gebruik van functionele cookies op deze website. Lees onze privacyverklaring en ontdek ons cookiebeleid.