Beekprik
- Aanwezigheid van geschikte paaihabitat (structuurrijk, meanderend beek-biotoop met grofzandig of kiezelsubstraat en matige stroming) en opgroeihabitat (structuurrijk, meanderend beekbiotoop met slibbanken en een lage stroomsnelheid.
- Geen vismigratieknelpunten en geen ingrepen in de structuur van het waterbiotoop (rechttrekking, oeverversteviging, slijk- en kruidruiming).
- Beekruimingen moeten vermeden worden op plaatsen met beekprikpopulaties, aangezien de larven in de bodem van de beek leven.
- Bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten.
- Een natuurlijk hydrologisch regime en beperkte sedimentlast en het vermijden van hoge piekdebieten zijn noodzakelijk.
Uitbreiding van de huidige populaties tot stabiele populaties met een goede staat van instandhouding: met 50-200 ind/ha verdeeld over minimum 3 lengteklassen en waarbij jaarlijks adulten worden waargenomen tijdens de reproductieperiode in de Abeek (en haar zijlopen de Vellerbeek, Gielisbeek en Bullenbeek), de Wateringen in Lommel, de Itterbeek (en enkele zijlopen), de Oude beek en de Warmbeek. In de Dommel dient het leefgebied voor Beekprik hersteld te worden. Dit allemaal binnen SBZ.
Om deze doelstellingen te kunnen realiseren en tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen, is een goede biotoop- en waterkwaliteit nodig waarbij het aanleggen van bufferzones langsheen de waterloop noodzakelijk zijn. Daarom wordt voor de Habitatrichtlijngebieden een effectieve uitbreiding van 4-5 ha 6430 van de oppervlakte geschikte bufferzone tot doel gesteld Deze oppervlakte-uitbreidingen komen bovenop de oppervlaktes die samenhangen met de doelstellingen van de Europees te beschermen habitats en Europees te beschermen soorten van het moeraslandschap, in het bijzonder habitat 3260.