Moeraslandschap

Het moeraslandschap in deze gebieden kunnen we onderverdelen in drie grote eenheden namelijk het vijverlandschap, het beekdallandschap en het laagveencomplex.
Onder het vijverlandschap verstaan we open water met aan de randen verlandingsvegetaties zoals riet, zeggevegetaties, dotterbloemgraslanden, gagelstruwelen, galigaan… Dit vormt het leefgebied voor een aantal moerasvogels zoals de Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst.
Het beekdallandschap bestaat uit een mozaïek van beekvegetaties, elzenbroekbossen, natte ruigtes, dotterbloemgraslanden,… Dit is o.a. het optimale leefgebied voor enkele Europese vissoorten.
Het laagveencomplex omvat vooral het biotoop van laagveen.
Aangezien binnen dit gebied deze drie landschappen in elkaar overvloeien en verschillende soorten gebruik maken van verschillende van deze eenheden voor hun leefgebied, behandelen we deze samen onder de noemer van “moeraslandschap”. Het moeraslandschap is belangrijk voor een lange reeks van Europese habitattypes en soorten waaronder:

  • voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers (habitattype 3150);
  • waterhabitats van beken (habitattype 3260);
  • ruigtes (habitattype 6430);
  • overgangs- en trilveen (habitattype 7140);
  • galigaanmoeras (habitattype 7210);
  • elzenbroekbossen (91E0);
  • vissen zoals Beekprik, Grote modderkruiper en Bittervoorn;
  • insecten zoals de Spaanse vlag;
  • zoogdieren zoals Europese bever en Otter en vleermuizen waaronder Rosse vleermuis, Watervleermuis en Ruige dwergvleermuis
  • de broedvogels Roerdomp, Woudaap, Porseleinhoen, Bruine kiekendief, Blauwborst en IJsvogel;

Bepalend voor de oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen voor het moeraslandschap zijn vooral de natuurwaarden waarvoor de gebieden vanuit de G-IHD als essentieel en vervolgens zeer belangrijk worden bestempeld.
Essentiele habitattypes en soorten zijn: waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200032), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032), galigaanmoeras: 7210 (SBZ-H BE2200032), Otter (SBZ-H BE2200033), Roerdomp (SBZ-V BE2221314) en Woudaap (SBZ-V BE2221314).
Zeer belangrijke habitattypes en soorten zijn: voedselrijke, structuur- en vegetatierijke vijvers bodem: 3150 (SBZ-H BE2200033), waterhabitats van beken: 3260 (SBZ-H BE2200033, SBZ-H BE2200034), ruigtes: 6430 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200034), Overgangs- en trilveen: 7140 (SBZ-H BE2200033), elzenbroekbossen: 91E0 (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Beekprik (SBZ-H BE2200032, SBZ-H BE2200033 en SBZ-H BE2200034), Grote Modderkruiper (SBZ-H BE2200033) en Porseleinhoen (SBZ-V BE2221314).
Door deze lange opsomming valt direct af te leiden hoe belangrijk dit moerasgebied is op Vlaamse schaal voor tal van habitattypes en soorten (cfr G-IHD).

De doelstellingen voor het Vijverlandschap worden deels bepaald door de Roerdomp. Van deze soort worden er 9-10 broedparen (BP). voorzien (2-3 BP in Hageven, 5-6 BP in het complex Luysen/Stramprooierbroek/Zig en 1 BP in SBZ-V) waarbij elk broedpaar zo’n 30-50 ha geschikt leefgebied nodig heeft. Ook Europese soorten zoals Woudaap, Blauwborst, IJsvogel, Bruine kiekendief en de verschillende vleermuizen liften mee met deze oppervlaktedoelstelling. Hierbij moet voldoende rietland (rbbmr) en moerasvegetaties (Dotterbloemhooiland: rbbhc, Grote zeggevegetaties rbbmc, gagelstruweel rbbsm, … ) afwisselend met open water aanwezig zijn, voorzien van een goede waterkwaliteit, zo weinig mogelijke verstoring en een hoog voedselaanbod. Dit laatste mag echter niet ten koste gaan van de actuele waardevolle libellenfauna waaronder o.a. de Kempense heidelibel, Bruine korenbout, Glassnijder, Vroege glazenmaker... Er wordt zo’n 80-100 ha uitbreiding voorzien onder de vorm van open water en moeras om deze doelstellingen te behalen. De overige benodigde oppervlakte leefgebied is beschikbaar mits herstel van de kwaliteit.

Voor het Beekdallandschap wordt er gestreefd naar een mozaïek van elzenbroekbossen (91E0), ruigtes (6430), laagveen (7140) en het beekhabitat (3260) met vissen zoals Beekprik, Bittervoorn en Grote modderkruiper. Op de open plekken in de elzenbroekbossen zullen buiten de Europese habitattypes ook steeds regionaal belangrijke biotopen (RBB’s) zoals dotterbloemgraslanden (rbbhc), Gagelstruweel (rbbsm), Wilgenstruweel (rbbsf)… voorkomen en moeten blijven voorkomen gelet op de huidige sterke verwevenheid van Europese habitats en RBB’s. Van deze doelstellingen profiteren ook soorten zoals Otter, Bever, Spaanse vlag, Blauwborst, IJsvogel en de verschillende vleermuissoorten, maar ook verschillende habitattypische soorten zoals Waterspitsmuis, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder, Grote vos, Aardbeivlinder, Bosbeekjuffer, Beekrombout, Gewone bronlibel, Bruine korenbout, ... Deze doelstellingen wordt vooral beoogd in al de beekvalleien van o.a. de Dommel-, Warmbeek-, Abeek-, Itterbeekvallei. Voor soorten als Beekprik is er een uitbreiding van 4-5 ha voorzien voor oeverzones noodzakelijk als buffering of om de beek ruimte te geven om te kunnen meanderen. Ook worden er uitbreidingen voorzien van 91E0 met in totaal 15% open plekken die tot 3 ha groot kunnen zijn (zie doelstellingen Boslandschap).

Voor het laagveencomplex wordt er binnen het Stramprooierbroek gestreefd naar een aaneengesloten kern laagveen (7140) door omvorming. In de bovenloop van de Abeek kan men door de smalle afbakening en de asymmetrische beekvallei niet streven naar een grote aaneengesloten kern, Hier zal het laagveen dan ook vooral onder de vorm van openplekken binnen het elzenbroekbos (91E0) voorkomen (zie doelstellingen Boslandschap en Beekdallandschap). Voor het habitattype 7140 wordt gestreefd naar een totaal van 46 ha in BE2200033-1. Habitattypische soorten die meeliften met deze doelstellingen voor het laagveencomplex zijn Watersnip, Gevlekte glanslibel, Glassnijder, Koraaljuffer,…

Voor het realiseren van al deze doelstellingen is het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding essentieel en zijn een goede water- en structuurkwaliteit van de waterlopen belangrijk. Een sterkte van het moeraslandschap is dat er veel variatie en overgang is tussen zowel de Europese habitattypes als de Regionaal Belangrijke Biotopen (RBB’s) en dat deze verwevenheid ook behouden moet worden. Dit is ook van belang als leefgebied van zowel Europese soorten als een aantal habitattypische soorten. Daarom wordt er ook gestreefd naar zowel het behoud van die verwevenheid (gelet ook op het belang van de RBB’s als buffering) en het minimaal behoud van deze e RBB’s en de huidige oppervlakte ervan. Deze RBB’s zijn nodig om tot een goede lokale staat van instandhouding te kunnen komen van verschillende Europese soorten zoals Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief (rbb mr : Rietland actueel 207 ha in SBZ-H en 192 ha in enkel SBZ-V, rbbhc: Dotterbloemgraslanden actueel 25 ha in SBZ-H en 15 ha in enkel SBZ-V ), Porseleinhoen (Grote zeggevegetaties: rbb mc actueel 17 ha in SBZ-H en 18 ha in enkel SBZ-V), Blauwborst (Gagelstruweel rbb sm actueel 13 ha binnen SBZ-H)…

Mogelijk kunnen deze doelstellingen ook leiden tot een herstel van het geschikt biotoop en een herkolonisatie vanuit Nederland van het momenteel in België uitgestorven Spiegeldikkopje.