Overgang Kempen-Haspengouw

(a) De Kempense zandgronden in het noorden van de SBZ
Tot dit gebied behoren in feite alle deelgebieden met uitzondering van deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal bij Kesselt, deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt (zie Landschap : Taluds van het Albertkanaal), en deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos ten zuiden van het Munsterbos (nl. het Domeinbos Groenendaal en het Noterbos). De habitattypes in dit geografisch gebied, komen typisch voor op voedselarme, droge bodems: duin- en heidehabitats (2330, 4030, 5130), heischrale graslanden op arme bodems (6230_ha/hn) en droge loofbossen (9120, 9190). Gezien de vele beekvalleien in deze regio komen er echter ook een aantal waterafhankelijke habitattypes voor zoals oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren (3130), eutrofe meren (3150), vochtige heide (4010), vochtige heischrale graslanden (6230_hmo), overgangs- en trilveen (7140) en broekbossen (91E0).

  • De droge duin-, gras- en heidehabitats (2330_bu, 4030, 5130, 6230_ha)
    Deze habitats in de heidesfeer komen op de Kempense zandgronden voor als versnipperde en (sterk) verboste relicten. In totaal wordt er een extra oppervlakte van 6 ha van deze habitattypes voorzien. Hiervan is 4 ha toename van bestaande Jeneverbesrelicten op de droge zandgronden in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek. Wat betreft kwaliteitsverbetering van droge duin-, gras- en heidehabitats in het algemeen zijn het tegengaan van spontane successie (verbossing, vergrassing) en het realiseren van meer sleutelsoorten prioritaire doelen. Tegengaan van successie kan door dynamiek in het systeem toe te laten (door bv. natuurgericht beheer). Overgangen tussen open heidehabitats en boshabitats zijn bij voorkeur geen scherpe randen maar ijle bossen met een ondergroei van heide. Realisatie van open, zonbeschenen plekken in droge loofbossen draagt tevens bij tot kwaliteitsverbetering van droge heide en heischrale graslanden. De heidevegetatie is op deze plekken immers goed gebufferd en kan zich dus ten volle ontwikkelen. Voor Jeneverbesstruweel is het essentieel om nieuwe struiken aan te planten en open grond te creëren om de bestaande relictpopulaties te versterken en te verjongen. Daarnaast kan het vrijstellen van Jeneverbesstruiken om de lichtcondities te verbeteren bijdragen tot een betere kwaliteit van dit unieke habitattype.
    Bovenstaande oppervlaktetoenames en kwaliteitsverbeteringen zullen extra leefgebied betekenen voor habitattypische soorten als Heivlinder, Groentje, Veldkrekel, Heidesabelsprinkhaan, Hazelworm, Levendbarende hagedis enzovoort. Specifieke aandacht dient te gaan naar het verbinden van heiderelicten, zowel op grote als op kleine schaal binnen dit volledige SBZ, zodat uitwisseling mogelijk is tussen verschillende populaties.

  • De droge loofboshabitats (9120, 9190)
    Loofbos komt, met uitzondering van het Munsterbos in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos, versnipperd en in beperkte oppervlakte voor in alle deelgebieden op de Kempense zandgronden. Landschapsecologische versterking van de bossen via bosomvorming en/of bosuitbreiding is dus aangewezen. Het behoud en de verdere ontwikkeling van bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor stabiele populaties van de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Zwarte specht, Middelste bonte specht en Wespendief, en andere habitattypische soorten. Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
    • Omvorming van niet-habitatwaardige bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van erkende natuurverenigingen (bv. Natuurpunt, Orchis) worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Op deze plaatsen wordt gestreefd naar een omvorming van 80 – 100 % van het niet-habitatwaardig bos. In gemeentebossen en privé-bossen wordt 20 % omvorming nagestreefd (volgens Criteria Duurzaam Bosbeheer). In totaal betreft de omvorming naar loofboshabitats in dit gebied 61 ha.
    • Effectieve bosuitbreiding. Er wordt een realisatie van een ‘nieuw’ droog loofbos nagestreefd in het noordelijk deel van de SBZ. Richtwaarde voor bosuitbreiding is 9 ha.

    Door deze omvormingen en bosuitbreidingen zal er in dit gebied 70 ha extra oppervlakte droog loofbos gerealiseerd worden. Hierdoor kan het MSA voor 9120 in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos (40 ha) worden bereikt en wordt een grote loofboskern gecreëerd in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide (30 ha). Kleine boskernen worden door deze oppervlakte verbonden en versterkt (o.a. deelgebied 2 – Munstervallei en Bonijterbos, deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg, deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek en deelgebied 9 – Kiewit bij Lanaken). Door deze versterkingen zullen kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, die zich in geïsoleerde bosfragmenten bevinden, minder kans hebben om lokaal uit te sterven. Daarnaast zal de extra oppervlakte loofbos bijdragen tot de buffering van het grondwater, waterlopen (bv. Zutendaalbeek in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg), open water (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos) en graslandhabitats (bv. dotterbloemgraslanden in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide). Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan de realisatie van open plekken (10 – 15 % van de bosoppervlakte) in de heidesfeer (4030, 6230_ha/hn). Door de bufferende werking van het omringende bos hebben deze open plekken een uitgelezen potentie om uit te groeien tot goed ontwikkelde habitatkernen. Op de bosranden is het van belang om gevarieerde randen met geleidelijke overgangen naar heide, heischrale vegetaties of open graslanden (bv. rbb_hc) te voorzien. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer of, in het kader van bosreservaten, een nulbeheer (met uitzondering van exotenbestrijding), zal het aandeel dood hout, de habitatstructuur, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen, en invasieve exoten afnemen. Kwaliteitsverbetering is noodzakelijk om habitatsoorten als Zwarte specht (voorkeur voor gemengde bosstructuur met veel dik hout en open plekken), Middelste bonte specht (voorkeur voor open plekken, veel dood, staand en dik hout) en Europees te beschermen vleermuizen (o.a. Bechsteins vleermuis, Rosse vleermuis, …) duurzaam te behouden.


  • De habitattypes in de vochtige tot natte sfeer (3130, 3150, 4010, 6230_hmo, 7140, 91E0)
    Deze habitattypes komen voor in de vele beekvalleien (Munsterbeek, Roelerbeek, Oefaartloop, Zutendaalbeek, Bezoensbeek) en in/rond vijvercomplexen op vochtige tot natte zandgronden. Het gaat hoofdzakelijk om versnipperde relicten. In combinatie met deze habitattypes komen volgende regionaal belangrijke biotopen voor: dotterbloemgrasland (rbb_hc), grote zeggemoeras (rbb_mc), kleine zeggevegetaties (rbb_ms), rietland (rbb_mr), wilgenstruweel (rbb_sf en rbb_so) en gagelstruweel (rbb_sm).
    In de beekvalleien in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide (Munsterbeek, Roelerbeek, Oefaartloop) en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek (Bezoensbeek) wordt de realisatie van een laagveenlandschap tot doel gesteld. Hiertoe worden oppervlaktetoenames nagestreefd van overgangs- en trilveen, vochtig heischraal grasland en broekbos. In totaal gaat het om een extra oppervlakte van 28 ha in deze twee deelgebieden. Voor natte heide wordt een toename van 5 ha in DG5 als doel gesteld, naast het kwalitatieve herstel van relicten in DG 1 en 6 De broekbossen hebben als doel het laagveenlandschap en de waterlopen te bufferen, en een ecologische corridor te vormen voor habitattypische soorten. Daarnaast wordt nog 4 ha extra broekbos nagestreefd in deelgebied 2 – Munstervallei en Bonijterbos, deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 9 – Kiewit bij Lanaken.
    Om de bovenstaande habitats en de relictpopulaties in voldoende mate te bufferen en te verbinden, moet een toename van dit complex met habitats en regionaal belangrijke biotopen worden nagestreefd. Er wordt vooral ingezet op een afwisseling van dotterbloemgraslanden (rbb_hc), zeggevegetaties (rbb_ms en rbb_mc) en rietland (rbb_mr). Deze beekdalen met kalkrijk kwelwater en een mozaïek van verschillende open en gesloten, vochtige, bloemrijke vegetatietypes vormen uitstekende leef- en foerageergebieden voor andere andere libellen, Moerassprinkhaan, Kleine ijsvogelvlinder, amfibieën, vleermuizen (Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis, …) en vogelsoorten als Woudaap, Roerdomp, IJsvogel en Blauwborst. Specifiek beheer met aandacht voor het bestrijden van successie, maar ook buffering en het herstel van de natuurlijke waterhuishouding zullen zorgen voor een verbetering in kwaliteit van deze habitats in het laagveenlandschap.
    Wat betreft de waterhabitats wordt een toename van 1 ha 3130 vooropgesteld in het vijvercomplex van het Munsterbos (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). Om dit vijvergebied en het vijvergebied rond het kasteel van Groenendaal als leef- en foerageer- of overwinteringsgebied aantrekkelijker te maken voor moerasvogels als Woudaap (1 broedpaar), Roerdomp, Blauwborst, IJsvogel wordt een kwaliteitsverbetering van 3130 en 3150, optimaal voedselaanbod en waterkwaliteit, en goed ontwikkeld rietland (rbb_mr) langs de vijveroevers nagestreefd in combinatie met wilgen- (rbb_so en rbb_sf) en gagelstruweel (rbb_sm). Essentiële voorwaarden voor beken in het noorden van de SBZ om Beekprik te kunnen herbergen tenslotte, zijn een goede waterkwaliteit en een natuurlijke, gebufferde beekstructuur. Dit noodzaakt het beperken van lozingen van ongezuiverd afvalwater, het verwijderen van overstorten en inbuizingen, en het herstellen van de natuurlijke meandering. Daarnaast is het verwijderen van vismigratieknelpunten belangrijk om tot een goede staat van instandhouding te komen voor deze kwetsbare vissoort.

(b) Vochtige tot natte (zand)leembodems in het zuiden van de SBZ
Tot dit gebied behoort hoofdzakelijk het zuidelijk gedeelte van deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos, meer bepaald het Domeinbos Groenendaal en de Krombeekvallei. In dit gebied komen vegetatietypes voor die het goed doen op vochtige, meer voedselrijke bodems: voedselrijke ruigtes (6430), graslanden met Molinia (6410), schrale hooilanden (6510), wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen (9160) en alluviale bossen (91E0). Toch komen ook habitattypes voor die in meer droge omstandigheden te verwachten zijn. Een voorbeeld hiervan zijn zuurminnende beukenbossen (9120) ter hoogte van het Domeinbos Groenendaal (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). Het uiteindelijke doel voor dit gebied is de realisatie van voldoende grote boskernen (9160) met in de randen waardevolle struwelen zoals doornstruweel (rbb_sp) en goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz). Een extra oppervlakte 9160 wordt nagestreefd (30 ha) langs de Wilderbeek en de Krombeek ter vorming twee grote boskernen groter dan 15 ha (MSA). Nitrofiele boszomen (6430_bz) worden voorzien over een totale lengte van 1,5 km in het Noterbos en het Domeinbos Groenendaal.
Deze doelstellingen leveren extra leefgebied op voor Zwarte specht en Middelste bonte specht, Spaanse vlag, Grauwe klauwier en verschillende insectivore vleermuissoorten.
Langs de Wilderbeek en de Krombeek en ten zuiden van de Munsterbeek worden goed ontwikkelde voedselrijke ruigtes 6430_hf) tot doel gesteld. Een beperkte toename ( 1 ha) door omvorming van populierenaanplant van dit habitattype wordt voorzien op de natte leembodems langs de Wilderbeek (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). In de randen van de bossen of tussen de boscomplexen wordt gestreefd naar waardevolle mozaïeken van open, bloemrijke gras- en hooilanden (6230_ha, 6410, 6510). Hiertoe wordt in totaal een extra oppervlakte van 19,5 ha vooropgesteld, hoofdzakelijk in het noorden van het Noterbos en langs de Wilderbeek ten westen van het Domeinbos Groenendaal. Regionaal belangrijke biotopen (rbb_hc, rbb_sp) versterken deze mozaïek (5 – 10 ha) en zorgen voor een geleidelijke overgang naar bos. Deze open, bloem- en insectrijke graslanden met structuurrijke overgangen naar regionaal belangrijke biotopen en boshabitats vormen een geschikt leefgebied, Spaanse vlag en insectivore vleermuissoorten.