U bent hier
- Home
- Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
Waarschuwingsbericht
Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
Het kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten bestaat in hoofdzaak uit mesofiele graslandhabitats (6510) met lokaal relicten van droge heide, blauw- , heischraal- en kalkgrasland (4030, 6210, 6230 en 6410). Het betreft in de SBZ vaak unieke gradiënten tussen de verschillende habitattypes en de verschillende subtypes van de habitattypes die allen in de SBZ voorkomen. Plaatselijk gaan deze graslandhabitats over in open doornstruweel met graslandsoorten en andere kleine landschapselementen (graften, houtkanten, oude knotbomen, mergelputten en poelen. In de nattere valleigronden vinden we tevens overgangssituaties naar natte ruigten (6430) en dottergraslanden (rbbhc). Actueel zijn deze habitattypes gedeeltelijk gedegradeerd omwille van de vaak beperkte oppervlakte, de hoge versnipperingsgraad en onvoldoende kwaliteit.Voor het graslandhabitattype 6510 wordt de SBZ als essentieel bestempeld. De grootste oppervlakte en best ontwikkelde voorbeelden van het subtype kalkrijk kamgrasland (6510-huk) komen binnen deze SBZ voor. Ook de glanshavergraslanden (6510-hu) en plaatselijk grote vossenstaartgraslanden (6510-hua) worden in een beperkte oppervlakte aangetroffen. Daarnaast is de SBZ als zeer belangrijk voor habitat 6430 bestempeld terwijl voor de droge heide (4030), heischraal grasland (6230) en blauwgrasland (6410-ve) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Ten tijde van de aanmelding was in de SBZ enkel het droge heischrale grasland en een relict van het vochtig subtype op stuwwatergronden gekend. Plaatselijk is er in drie deelgebieden echter het subtype droge kalkrijke heischrale graslanden (6230-hnk) vastgesteld. Van dit zeldzame subtype was voordien enkel een beperkte oppervlakte vastgesteld in het aangrenzende SBZ ‘Plateau van Caestert’. Door de valleien stromen verscheidene beeklopen (habitat 3260). De SBZ is essentieel voor dit habitattype. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd en in te kleine oppervlaktes voor maar desondanks herbergen ze vaak nog een zeer grote soortenrijkdom.
We streven naar de realisatie van graslandcomplexen van telkens 50-70 ha bestaande uit glanshaverhooilanden (6510_hu), kalkrijke kamgraslanden (6510_huk) en plaatselijk in deelgebied 4 en deelgebied 6 droge kalkrijkere heischrale graslanden (6230_hnk), droge heischrale graslanden (6230_hn) en overgangen naar het zeldzame blauwgrasland (6410-ve). In de valleien grenzen ze aan de vochtige graslandtypes. In hoofdzaak natte hooilanden (6510-hua), dottergraslanden (rbbhc) en natte ruigten (6430) langsheen de beek. Dit moet realistisch kansen bieden voor het lange termijn functioneren van gezonde populaties van habitattypische soorten zoals Klaverblauwtje, Bruin dikkopje, Bruin blauwtje, Dambordje, Argusvlinder, Kalkdoorntje, Gouden sprinkhaan, Greppelsprinkhaan, Moerassprinkhaan, Aapjesorchis, Soldaatje, Poppenorchis, Bijenorchis, Bokkenorchis, Geelgors en Rode wouw. Tal van graslanden worden bovendien gekenmerkt door een zeer rijke mycoflora en worden gecatalogeerd als wasplatenweiden. De wasplatenweide van Moelingen is de meest soortenrijke van de Benelux en van internationaal belang.
Bovendien is de ontwikkeling van deze graslandhabitats tevens nodig om kernpopulaties van een hele reeks habitatrichtlijnsoorten te realiseren. Voor de Vroedmeesterpad is de ontwikkeling van deze graslanden (op zonnige hellingen) met overgangen naar kalkgrasland en kalkstruweel essentieel om de soort duurzaam te behouden. Overgangen tussen droge en vochtige graslanden zijn noodzakelijk voor de Kamsalamander en de Spaanse vlag en Grote hoefijzerneus, Vale vleermuis en Laatvlieger vereisen een aaneengesloten netwerk van graslanden, die omzoomt zijn met hagen (rbbsp), houtkanten, brede boszomen (6430-bz) en zich kenmerken door een goed ontwikkelde mestbewonende fauna. Voor de Grauwe klauwier wordt op deze manier foerageergebied gecreëerd, wat in combinatie met de aanwezigheid van brede bosranden en doornstruweel, zal resulteren in de realisatie van een kernpopulatie. Deze SBZ is één van de weinige locaties in Vlaanderen waar op realistische wijze een leefbare populatie van de soort kan gerealiseerd worden.
Rond de kernen van graslandhabitats en hei(schrale) habitats vormen bloemrijke graslanden (vb rbbkam, BWK: Hp*) een belangrijke buffer. De combinatie van dergelijke graslanden, samen met de habitats en regionaal belangrijke biotopen die tot doel worden gesteld in dit rapport, vormen tevens het leefgebied van o.a. de Wespendief, die te lijden heeft van de sterke afname van foerageergebied in de (ruime) omgeving van zijn broedbiotoop.
Daarnaast is een lokaal herstelnodig om de uitermate waardevolle gradiënten binnen en tussen de graslandhabitattypes (6230, 6410, 6510) te herstellen en relicten duurzaam te behouden. Deze deelgebieden kunnen op termijn tevens fungeren als satellietpopulaties of stapstenen tussen de kerngebieden en de aangrenzende SBZ.
Daarnaast zijn er doelstellingen voor herstel van heidevegetaties (4030, 6230ha). Binnen deze deelgebieden worden kernen van 3 à 6 ha grootte nagestreefd, verweven met elkaar en omliggende kleinere open plekken in de bossfeer. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk wordt gemaakt, is de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt. Een kwaliteitsverbetering betekent het herstellen van volledige gradiënten zodat verschillende subtypes en habitattypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden. Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Daarnaast is het realiseren van graslandhabitats met een goede kwaliteit enkel mogelijk indien de uitspoeling van nutriënten en sediment wordt voorkomen op de aansluitende infiltratiegebieden. Deze uitbreidingen zitten vervat in de oppervlakten voorzien in de 2 voorgaande punten en zijn voornamelijk van toepassing in deelgebied 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, 2 Hoogbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, 5-2 Broekbos, 5-3 Veursbos, Konenbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.
Daarnaast is de extensivering van niet habitatwaardige graslandcomplexen binnen SBZ tot bloemrijke graslanden met een hoog nectaraanbod en een rijkere fauna zal de leefgebieden van hoger genoemde habitattypische soorten versterken en bijdragen aan een algemene kwaliteitsverbetering in de omgeving.
Natuur en Bos maakt enkel gebruik van functionele cookies op deze website. Lees onze privacyverklaring en ontdek ons cookiebeleid.