Meer dan 70 % van de SBZ bestaat uit bos en 50 % uit Europees te beschermen boshabitattypen. Zowel de kwaliteit als de omvang van deze boskernen is momenteel vaak onvoldoende om het voortbestaan als boshabitattype en de overleving van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. Gezien het grote aandeel privé-bossen (50 % van de bossen) is een intensieve samenwerking nodig met verschillende partners om een voldoende verbetering van de boshabitattypes te realiseren.
De landschapsecologische versterking bestaat erin een deel van de momenteel 450 ha [*] niet-habitatwaardige bossen met veelal niet-inheemse boomsoorten om te vormen naar één van de Europese boshabitattypen en dit voornamelijk in Winge-, Motte- en Molendaalbeekvallei. Het bosareaal wordt daarnaast verder ontsnipperd via een richtwaarde van 105 ha bosuitbreiding, die op bepaalde plaatsen ook dienst doet als buffering.
Voor de boshabitattypen is de kwaliteitsdoelstelling verder ook minder exoten, meer oude bomen, meer dood hout, meer open plekken, meer mantel-zoomvegetaties en meer rustzones. De uitdaging bestaat er dus in de boseigenaars ervan te overtuigen om bij het multifunctioneel bosbeheer de ecologische functie voldoende te benadrukken. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer en de doelstellingen die daarmee gepaard gaan voor de middellange termijn (20 jaar) zijn een goede opstap om de finale doelen te bereiken. Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan hierdoor gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning.
[*] ±100 ha tot doel gestelde open habitattypes dienen ook omgevormd te worden vanuit zulke ‘exoten’bossen zijnde een paar ha heide vanuit dennenaanplant, ±35 ha graslanden én ±60 ha ruigtes vanuit populierenaanplant.