9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli
Minstens behoud van de aanwezige habitatoppervlakte (409 ha) en toename tot 413 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 3 ha. Er wordt een maximaal herstel van het habitattype beoogd door omvorming van niet habitatwaardige bossen en op locaties waar verzuring van de bodem tot de teloorgang van het habitattype hebben geleid en de verzuring nog omkeerbaar is. Nader onderzoek moet deze zones lokaliseren en de herstelmogelijkheden kwantificeren. Realiseren van bosuitbreidingen (3 ha binnen SBZ) om kleinere, geïsoleerd gelegen bossen te bufferen.
Globaal wordt een goede tot uitstekende staat van instandhouding nagestreefd. In die bosbestanden die reeds uitzonderlijke kwaliteiten bezitten (hoge dichtheid oude bomen, hoge structuurrijkdom) wordt een bosbeheer gevoerd dat deze maximaal behoudt. Verbeteropgaven:
- terugdringen van naaldhout en exoten;
- verbeteren van de horizontale en verticale structuur, met bijzondere aandacht voor open plekken en interne en externe bosranden (fauna!);
- verhogen van de lichtinval in het bos;
- herintroduceren van voor dit habitattype typische boomsoorten die een verbetering van de standplaats (goede humusvormers) verzekeren (terugdringing verzuring) zowel in de boom- als struiklaag. Boomsoorten die het verzuringsproces van de bodem versterken worden indien nodig teruggedrongen (o.a. beuk);
- verhogen aandeel oude bomen en staand en liggend dood hout.
Voor het habitat typische soorten voor een goede habitatkwaliteit: Houtsnip, Havik, Boommarter , Wespendief (Bijlage IV-soort), Zwarte specht (Bijlage IV-soort), Middelste bonte specht(Bijlage IV-soort), Vleermuizen (Bijlage II & III-soorten), Vuursalamander, Das, Hazelworm, Kleine ijsvogelvlinder, Vliegend hert, Grote weerschijnvlinder [*].
[*] Onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I, II, III of IV van het natuurdecreet.