

Haspengouw
Algemene info
Het habitatrichtlijngebied Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw ligt in het zuiden van de provincies Limburg en deels Vlaams-Brabant. De totale oppervlakte bedraagt 2604 ha, maar het is in feite een verzameling van 24 kleinere gebiedjes verspreid over een grote oppervlakte. De belangrijkste natuurelementen zijn: grote bossen omgeven door soortenrijke graslanden, het bocagelandschap met kalkrijke graslanden en de soms snelstromende beken met een bijzondere visfauna. Het Vinne in Zoutleeuw is een groot binnenmeer dat vooral voor vogels een belangrijke trekpleister is.
Drie vierde van deze speciale beschermingszone heeft ook effectief een groene bestemming. De rest is landbouwgebied. Het gebied bevindt zich grotendeels in privébezit. Het ANB en de natuurverenigingen hebben 20 % van deze speciale beschermingszone in beheer. Dit betekent dat er nauw moet worden samengewerkt met landbouwers en privé-eigenaars om de natuurdoelen te bereiken. Industrie en wonen is niet of nauwelijks aanwezig binnen het gebied.
Alken (3570), Borgloon (3840), Diepenbeek (3590), Glabbeek Zuurbemde (3380), Hasselt (3500), Heers (3870), Hoeselt (3730), Kortenaken (3470), Kortessem (3720), Nieuwerkerken (3850), Sint Truiden (3800), Tienen (3300), Tongeren (3700), Zoutleeuw (3440)
Inspanningen
De structuur van de bossen wordt verbeterd: meer open plekken, voldoende dood hout, brede en soortenrijke bosranden brengen leven in het bos. De oppervlakte van het waardevolle bos wordt vergroot. Privéboseigenaars spelen hierbij een zeer belangrijke rol. Voor het onderhoud en de uitbreiding van een netwerk van soortenrijke graslanden, boomgaarden, doornstruweel, hagen en poelen tussen de natuurkernen zijn eigenaars of grondgebruikers belangrijk. Samenwerking wordt hier een kernbegrip. Om waardevolle beekdalen te krijgen, zijn inspanningen nodig op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit.
Bosuitbreidingen
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk van circa 198-282 ha (totaal van alle boshabitats). Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- 5 grotere, robuuste boskernen meer dan ca. 100 ha in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwartaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos.
- De kleinere boskernen (met waardevolle historische kernen) worden tot doel gesteld in deelgebieden 1 Herkwinning/Zammelen/Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 de Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos.
Ecologisch herstel van Het Vinne, te Zoutleeuw
In het oosten van Vlaanderen is het Vinne vrijwel de enige grote oppervlakte van habitattype 3150 (van nature eutrofe meren). Het behoud en een kwalitatieve verbetering ervan, is dan ook essentieel.
Volgende maatregelen zijn essentieel voor behoud en verdere ontwikkeling van de habitats en doelsoorten:
- herstel habitat 3150: natuurontwikkeling en optimalisatie waterkwaliteit in het meer naar habitatvereisten
- realisatie van leefgebiedeisen voor woudaap, roerdomp, zwarte stern
- realisatie van habitattypes 7140, 6230_hmo, (7230), 6430 en 91EO rond het meer.
Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes
De aangemelde habitattypes in de SBZ bezitten allen een actueel gedegradeerde staat van instandhouding. Kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes moet gerealiseerd worden door verbeteringen van de habitatstructuur en het verlagen van verstoringsindicatoren. Een ecologisch beheer, afgestemd op de habitats, is hierbij essentieel.
Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het betreft maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of van de erkende terrein beherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden.
Bij de grasland- en moerasvegetaties gaat het vaak om een combinatie van inleidende inrichtingsmaatregelen en optimale beheervormen, afgestemd op het beoogde habitattype (zie ook verdere prioritaire inspanningen).
Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes echter een blijvend knelpunt (zie ook verdere prioritaire inspanningen).
Omvorming van bosaanplantingen naar beukenbossen , haagbeukenbossen of elzenbroekbos en open plekken van graslandhabitats (4030, 6230, 6510)
Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuur beherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn minimaal 80 % van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.
Verwacht wordt dat hierdoor reeds aanzienlijke oppervlakten van de voorziene oppervlaktedoelstellingen voor de habitattypes 9120, 9190, 91E0 kunnen gerealiseerd worden.
Plaatselijk herstel van de hydrologie
Herstel van een meer natuurlijke hydrologie, zodat herstel en toename van (grond)waterafhankelijke habitattypes (3150, 6410, 6430, 6510, 7230, 9160 en 91E0) duurzaam kan gerealiseerd worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat een zodanige oppervlakte van deze habitattypes dient gecreëerd te worden, zodat een duurzame ontwikkeling, herstel en behoud mogelijk is.
Verder onderzoek is noodzakelijk naar de technische mogelijkheden en concrete afstemming van het peilbeheer, rekening houdend met andere aanwezige functies (waaronder landbouw) in en buiten de SBZ. Te onderzoeken maatregelen, welke kaderen in een algemener integraal waterbeheer zijn onder meer aanpassing drainage, verhoging van zomer- en winterpeilbeheer, hydrologische isolatie, inschakeling overstromingsgebieden en verhoging van bergingscapaciteit, vertraagde oppervlaktewaterafvoer,… Dit dient op maat van de lokale ecologische noden en maatschappelijke randvoorwaarden te worden ingevuld.
Dit geldt voornamelijk in deelgebieden: 1, 2, 5, 13, 15, 17, 18, 20, 23, 26 en 27.
Realisatie van aaneengesloten beekdalmozaïek van moeras- en natte graslandencomplexen met ruigte en broekbosjes
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding van de typische schraallanden, graslanden en ruigtetypes van dit landschap is er een extra netto oppervlakte van 21 ha tot doel gesteld. Deze moeten versterkt, verbonden en gebufferd worden door een inbedding tussen regionaal belangrijke biotopen (dottergrasland, natte ruigten, groot zeggenmoeras, broekbosjes…) met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
Voldoende grote en aaneengesloten oppervlakten van dergelijke beekbegeleidende vegetaties maakt het voor de zeggekorfslak mogelijk om duurzame populaties uit te bouwen.
Voor de grasland- en moerashabitattypes is beschaduwing niet gewenst. Aanplanten van populieren moeten afgebouwd worden.
De oppervlaktetoenames moeten uiteindelijk leiden tot volgende globale doelen:
- enkele grote moeraskernen van dit type (> 15 ha) worden tot doel gesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen, Kolmont, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken.
- Een kleiner (ca. 10 ha) in deelgebied 2 Hardelingen.
Realisatie van aaneengesloten complexen van graslandhabitats in een bocagelandschap
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding van graslandhabitats in Haspengouw (voornamelijk alle varianten van glanshavergrasland 6510 ls) is er een extra oppervlakte van 61ha tot doel gesteld. Deze moeten versterkt en gebufferd worden door een inbedding tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5 % doornig struweel) ter grootte van 62-72 ha (waarvan 53,5-63 ha uitbreiding, 4,5-5 ha omvorming). ha. In geval van intensief landbouwgebruik bovenop (schrale) hellinggraslandhabitats moeten voldoende bufferende maatregelen genomen worden (o.a. in deelgebieden 1, 7, 9, 17, 18 en 23).
Op het behoud van een deel oude hoogstamboomgaarden na, moet het aandeel hoogstamaanplant afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze ecologische doelen.
Voldoende grote oppervlakten van deze graslandcomplexen met goed ontwikkelde landschapselementen en bosranden, aangevuld met 49-61ha extra leefgebied (regionaal belangrijke graslandbiotopen en struweel) vormen het leefgebied van 10-11 broedparen grauwe klauwier .
De oppervlaktetoenames moeten uiteindelijk leiden tot volgende globale doelen:
- Grotere complexen van graslandhabitats(> 15 ha) zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8 Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont.
- Kleinere graslandkernen (ca. 10 ha) zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Specifieke natuurdoelen
De Haspengouwse bossen moeten een verzameling van Europese topsoorten zijn. Deze boskernen liggen ingebed in grote complexen van soortenrijke (helling)graslanden, hoogstamboomgaarden omzoomd met hagen, houtkanten en doornstruweel, poelen en holle wegen. Het herstel van de volledige overgang – van de bossen bovenaan de heuvels, via de droge graslanden op de hellingen tot de natte graslanden, ruigten, moerassen in de beekdalen – is belangrijk. Het landschap rond het Vinne, een binnenmeer van 70 ha, wordt aantrekkelijker gemaakt voor de soorten als roerdomp, woudaap en zwarte stern.
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
(Half)open beekdalmozaïek
details ...
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
Habitat - (Half)open beekdalmozaïek
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)(Half)open beekdalmozaïek3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)(Half)open beekdalmozaïek6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgraslandhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)(Half)open beekdalmozaïek6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype natte ruigtehabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)(Half)open beekdalmozaïek6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_hua - grote vossestaartgraslandenhabitat -
Kalkmoeras (7230)
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
habitattype_naamKalkmoeras (7230)(Half)open beekdalmozaïek7230 - Alkalisch laagveenhabitat -
-
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
(Half)open beekdalmozaïekhabitat
Soorten - (Half)open beekdalmozaïek
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
(Half)open beekdalmozaïekGewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort -
Zeggekorfslak
De (half)open beekdalmozaïek situeert zich doorgaans op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooilanden (habitattype 6410, 7230, 6510_hua en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenmoeras, rietland en zilverschoonverbond rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), met daarnaast natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitat 91E0). Binnen dit complex komen kunstmatige plassen/ vijvers voor die tot habitattype ‘van nature eutrofe plassen’ behoren (habitattype 3150). Dit is het geval in deelgebieden 1, 14 en 18.
De realisatie van enkele grote moeraskernen van dit type is een belangrijk streefdoel om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om enigszins leefbare populaties van habitattypische soorten te garanderen (o.a. sprinkhaanzanger, blauwborst, rietgors) te bekomen. Grotere bolwerken (> ca. 10 ha) van dit landschapstype vinden we in deelgebieden 1 Herkwinning-Zammelen- Kolmont, 2 Hardelingen, 10 Mettekoven, 13 Mombeekvallei te Wimmertingen, 15 Vinne, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken. Deze gebieden fungeren als bronpopulaties ten opzichte van de kleinere beekdalmozaieken in de tussenliggende of omliggende deelgebieden. Om de habitattypes en relictpopulaties van typische soorten in voldoende mate te bufferen, te verbinden en in geval van kleine populaties van kwetsbare soorten voor uitsterven te behoeden , wordt het behoud van en lokaal een aanzienlijke toename van regionaal belangrijke biotopen voorzien regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc)
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510_hua en habitat 6410 (2 subtypes). Voor ruigten van habitattype 6430 wordt deze SBZ als belangrijk beschouwd, hoewel zeldzame subtypes als 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen zeer soortenrijk kunnen zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro).
Ontwikkeling van kwalitatieve habitattypes van dit landschapstype is niet mogelijk onder aanplanten van populieren. Op plekken met grasland- of moerashabitatdoelen moet de populierenteelt afgebouwd worden. Voor het duurzame instandhouden van de zeggekorfslak worden rond de actuele vindplaatsen continue beekdalmozaïeken ontwikkeld die bestaan uit vossestaartgraslanden (6510_hua), veldrusschraalland of blauwgrasland (6410_ve en 6410_mo), ruigte (6430) en elzenbroekbos (91EO) met daarnaast beekdalgraslanden met grote zeggen en (verruigd) dottergrasland (regionaal belangrijke biotopen rbb_mc, rbb_hf en rbb_hc). Dit situeert zich in deelgebieden 1, 10 en 17.
Beekdalen in Haspengouw zijn zeer belangrijk als overwinteringsgebied voor de roerdomp. Deze vorstgevoelige wintergast heeft zijn grootste metapopulatie in de nabijgelegen vijvergebieden van Midden-Limburg. Wanneer deze vijvergebieden bij langdurige vorst dichtgevroren liggen, vormen de Haspengouwse beekdalen vaak de laatste geschikte foerageerplekken. De bronbeken en grachten vriezen door het kalkrijke kwelwater veel minder snel toe, hierbij nog versterkt door de (sterke) stroming. De sterkte van de Midden-Limburgse metapopulatie is afhankelijk van het goede beheer van de Haspengouwse beekdalmozaïeken (o.a. met een goed voedselaanbod, zoals overwinterende amfibieën).
Kwaliteitsherstel: kwaliteit betekent het herstellen van volledige gradiënten (ook naar het vorige landschapstype: bocagelandschap van (helling)graslanden)zodat verschillende subtypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden (belangrijk in het kader van klimaatsverandering). Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.
Gesommeerd over de verschillende grasland-, ruigte- en moerashabitats (3150, 6410, 6430, 6510_hua en 7230) is de extra netto oppervlakte die tot doel wordt gesteld 21 ha. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen natte tot vochtige regionaal belangrijke biotopen met een totaaloppervlakte van 50 tot 55 ha.
(Half)open beekdalmozaïekZeggekorfslaksoort
Bocagelandschap met (helling)graslanden
details ...
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Habitat - Bocagelandschap met (helling)graslanden
-
Droge heide (4030)
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
habitattype_naamDroge heide (4030)Bocagelandschap met (helling)graslanden4030 - Droge Europese heidehabitat -
Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
habitattype_naamDroge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)Bocagelandschap met (helling)graslanden6210 - Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende substraten (Festuco-Brometalia), subtype 6210_sk kalkstruweelhabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Bocagelandschap met (helling)graslanden6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Bocagelandschap met (helling)graslanden6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)habitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Bocagelandschap met (helling)graslanden6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype kalkrijke kamgraslandenhabitat -
Niet voor het publiek opengestelde grotten (8310)
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
habitattype_naamNiet voor het publiek opengestelde grotten (8310)Bocagelandschap met (helling)graslanden8310 - Niet voor het publiek opengestelde grottenhabitat -
Regionaal belangrijk biotoop rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenRegionaal belangrijk biotoop rbb_kam, rbb_zil, rbb_sphabitat
Soorten - Bocagelandschap met (helling)graslanden
-
Blauwe kiekendief, Grauwe kiekendief
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenBlauwe kiekendief, Grauwe kiekendiefsoort -
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenGewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort -
Grauwe klauwier
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenGrauwe klauwiersoort -
Hamster
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenHamstersoort -
Hazelmuis, Groenknolorchis
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenHazelmuis, Groenknolorchissoort -
Kamsalamander
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenKamsalamandersoort -
Kamsalamander
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenKamsalamandersoort -
Rosse vleermuis, Watervleermuis
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenRosse vleermuis, Watervleermuissoort -
Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvlieger
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenRuige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvliegersoort -
Vroedmeesterpad
Het (helling)graslanden-gedeelte bestaat uit een samenhangend complex van bloemrijke graslanden (gradiënt van de 3 subtypes 6510) met overgangen naar schraallandtypes, zowel droog (‘lemige heide’ 4030, 6230_hn, 6230_ha en 6230_huk) als nat (6410_mo, 6410_ve en 6230_hmo). Deze graslandhabitats liggen ingebed tussen regionaal belangrijke biotopen zoals dotter-,kamgras- en zilverschoongrasland (rbb_hc, rbb_kam en rbb_zil) en kent overgangen naar zoomvegetaties (6430_bz) en (kalkrijk) doornstruweel (6210_sk en rbb_sp). Op de randen van deze droge tot vochtige bocage komen ook relictbosjes, holle wegen of bufferbossen voor (vnl. haagbeukenbos 9160). In verschillende deelgebieden wordt een aanzienlijke toename van de oppervlakte regionaal belangrijke biotopen (rbb_kam, rbb_zil, rbb_sp, rbb_hc) voorzien om de graslandhabitats beter te bufferen of te verbinden; of anderzijds om overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. In deelgebieden 1, 8, 17 en 18 vormen deze regionaalbelangrijke biotopen het noodzakelijke leefgebied voor het populatiedoel van Grauwe klauwier. Door de buffering rond habitats te voorzien wordt het mogelijk om tot duurzame graslandbolwerken te komen, en anderzijds om lokaal op kleinere ‘snippers’ van bepaalde habitats, kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, te behouden en verder te ontwikkelen zodat kans op lokaal uitsterven vermindert.
Momenteel zijn deze habitattypes zeer soortenrijk (o.a. verschillende unieke wasplatenweides met vb Hygrocybe intermedia, H. laeta), maar sterk versnipperd over de deelgebieden en veelal komen de goede habitats slechts voor op kleine oppervlakten. De aanwezigheid van minstens een aantal grotere complexen van deze graslandtypes is noodzakelijk voor het regionaal in stand houden van de habitattypische soorten (vb. groene nachtorchis, soldaatje, bochtige klaver, betonie, klaverblauwtje, bruin dikkopje, boswitje, eikelmuis, ransuil, geelgors, wasplatenweides). Het herstel van dit droge tot vochtige bocagelandschap zal een herstel van de insectenfauna mogelijk maken, wat – naast een goede mestbewonende fauna – tevens voor een duurzame populatie van grauwe klauwier zal zorgen. In deelgebied 8 wordt in dit landschapstype een duurzame populatie van vroedmeesterpad nagestreefd.
De grote bolwerken (> 15 ha) van deze bocage met (helling)graslanden zijn gelegen in deelgebieden: 1 Herkwinning, 8. Bollenberg-Nerem, 17 Overbroek-Egoven en 18 Nietelbroeken-Merlemont. Kleinere graslandkernen zijn gelegen in deelgebieden: 3 Steenbroek, 5 Meertsheuvel, 7 Vilsterbron, 9 St Annabeek, 10 Mettekoven, 22 Mergelkuilen Vechmaal en 23 Keiberg.
Oude hoogstamboomgaarden hebben een aparte waarde voor bepaalde broedvogels en voor soorten gebonden aan dood hout. Optimale ontwikkeling van graslandhabitats is echter niet mogelijk onder (nieuwe) hoogstamaanplanten. Het aandeel boomgaarden binnen de grote complexen van graslanden moet afgebouwd worden op plekken met graslandhabitatdoelen. Wijnbouw is niet compatibel met deze doelstelling.
Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6510 en essentieel of zeer belangrijk voor habitat 6410 en habitat 6210 (zeer belangrijk in G-IHD). De ‘lemige heide’-habitattypes wordt als ‘belangrijk’ beschouwd: habitattypes 4030, 6230 (subtypes ha, hn, hnk en hmo). De combinatie van al deze types heischraal grasland is op Vlaamse schaal uniek en staat garant voor zeer soortenrijke vertegenwoordigers van deze habitattypes. De aanwezigheid van het kalkrijke subtype 6230_hnk was tot op heden niet gekend binnen de afbakening van deze Speciale Beschermingszone en dient als ‘essentieel voor behoud in Vlaanderen ’ beschouwd te worden. Ruigten worden als belangrijk beschouwd, maar het subtype 6430_bz binnen de graslandcomplexen en in de boszomen kan binnen deze Speciale beschermingszone zeer soortenrijk zijn (type met bochtige klaver, kruisbladwalstro, heggewikke, bosrank, kruidvlier, welriekende agrimonie, ruig klokje, ...). Gesommeerd over de verschillende grasland- en heidehabitats (4030, 6210_sk, 6230 ha, 6230 hn, 6230 hnk, 6230 hmo, 6510 hu, 6510 huk) is het doel een extra oppervlakte van 74 ha ha. Deze worden versterkt, verbonden en gebufferd tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% struweel) met een totaaloppervlakte van 62 tot 72 ha.
Bocagelandschap met (helling)graslandenVroedmeesterpadsoort
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
details ...
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Habitat - Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoomhabitat - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
habitattype_naamKalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)habitat - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitat - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
Soorten - Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitats
-
Bechsteins vleermuis
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsBechsteins vleermuissoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Bittervoorn
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsBittervoornsoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Blauwe kiekendief, Grauwe kiekendief
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsBlauwe kiekendief, Grauwe kiekendiefsoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Bosvleermuis
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsBosvleermuissoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsGewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Hazelmuis, Groenknolorchis
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsHazelmuis, Groenknolorchissoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Kamsalamander
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsKamsalamandersoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Middelste bonte specht
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsMiddelste bonte spechtsoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Rosse vleermuis, Watervleermuis
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsRosse vleermuis, Watervleermuissoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
-
Vliegend hert
Het boslandschap in deze Speciale Beschermingszone bestaat uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere regionale nuances met elk zijn eigen soortensamenstelling. SBZ Haspengouw omvat kalkrijke types in Droog-Haspengouw en in de overgang naar Vochtig Haspengouw een rijke mozaïek van eerder zure bostypes, maar plaatselijk ook nog uitgesproken kalkrijke bostypes in het overgangsgebied van Vochtig Haspengouw naar de Kempen en in het overgangsgebied van de Diestiaanheuvels naar het Zuidelijke Hageland. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken.
In de randen van de bossen komen waardevolle struwelen voor zoals het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op lemige bodem’ (rbb_sp), goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230_ha; 6230_hn en 6230_hmo met soms ook het kalkrijke subtype 6230_hnk). In de rand of tussen complexen van bossen van habitattype 9160 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu en soms van het kalkrijke kamgraslandtype (6510_huk). Op de overgangen naar deze open plekken worden prioritair de mantel-zoomsituaties ontwikkeld die onder andere voor habitattypische fauna elementen (als bosrandvlinders, Eikelmuis) nodig zijn, maar ook cruciaal voor het in stand houden van Hazelmuis in de grote oude boscomplexen (kennishiaat). Specifiek binnen het deelgebied 19 (Jongenbos) is het realiseren van insectenrijke zonbeschenen bosranden, met voldoende dik, staand, dood hout (in functie van habitattypische keversoorten, vleermuizen en vogels) en bloemrijke open plekken (habitat 4030, 6230, 6410 en 6430_hf) belangrijk als foerageergebied voor de Bechsteins vleermuis, die zich voortplant op de rand van deze SBZ (‘essentieel’ binnen G-IHD)
Deze SBZ is zeer belangrijk voor habitattype 9160, habitattypes 9120 en 91E0. Zeer soortenrijke voorbeelden van type 9160 vinden we terug in deelgebied 24 (Hasselbos) en grote aaneengesloten oppervlakten ervan in deelgebieden 4 en 20. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in enkele deelgebieden kalktufbronnen (7220) (zeer belangrijk G-IHD).
Een aantal zeer kalkrijke deelgebieden zoals 21 (Manshoven), 24 (Hasselbos) kennen kalkrijke eikenbossen met in de rand en op lichtrijke plaatsen heel wat soorten van kalkrijk doornstruweel (bv. bergnachtorchis, ruig hertshooi, bosrank, liguster, …). Deze worden verder ontwikkeld als lichtrijke plaatsen binnen boshabitat door gericht (hakhout)beheer.
Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Het ecologisch verbinden van deelgebieden is in dit intensieve cultuurlandschap niet mogelijk. Om deze gebieden toch bosecologisch in een goede staat van instandhouding te brengen en de nodige garanties omtrent habitattypische soorten te bieden, wordt er in dit rapport gestreefd naar 2 types bosdoelen: met name de grote robuuste boskernen van meer dan ca. 100ha die moeten fungeren als de grote bronpopulaties en daarnaast een netwerk van kleinere, maar duurzame boskernen (minimumstructuurareaal) die tussen en rond de grote boskernen voor een zekere ecologische verbinding zorgen:
- 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. De 5 grote robuuste boskernen situeren zich in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. De kleinere, maar zeer waardevolle historische boskernen vinden we bij deelgebied 1 Herkwinning, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshoven, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos, 26 Zuurbeemden en 27 Gasthuisbos. Het behoud en verdere ontwikkeling van deze bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Wespendief, Middelste bonte specht, Groot vliegend hert ( hazelmuis); maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen zoals oehoe, eikelmuis, hazelworm, havik, appelvink, glanskop en soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel, ‘dood hout’-kevers, matkop, geelgors en grote vos).Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terrein beherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte - ondanks een goede potentie - in beheer van het ANB/erkende terrein beherende verenigingen zijn in deelgebied 4. Klein en Groot Begijnbos,14 Nieuwenhoven, deelgebied 10 Mettekoven, deelgebied 20 Bellevuebos en deelgebied 27 Groot Gasthuisbos. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over 167 ha extra.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9160/9120 bezit. Dit is wenselijk in deelgebieden 4 Groot en Klein Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 15 Zwarteaardebos-Duras, 19 Jongenbos en 20 Bellevuebos. Aanvullend zijn er kleinere bosuitbreidingen voorzien in deelgebieden: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos. De richtwaarde voor effectieve uitbreiding in dit rapport gaat over 190 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Bosuitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 10 Mettekoven, 16 Kluis, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 21 Manshovenbos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbossen, 26 Zuurbemden en 27 Groot Gasthuisbos.
- 2. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
- Structuuraspect: De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn noodzakelijke maatregelen om habitattypische soorten en kensoorten als mannetjesorchis, bergnachtorchis, purperorchis en vele andere duurzaam te behouden. Bijkomend zullen ook habitatsoorten als Bechsteins vleermuis, groot vliegend hert of hazelmuis (kennishiaat) duurzaam behouden blijven, Bij openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
- Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9160 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties of (kalkrijke) glanshavergraslanden te voorzien. Dit als aanvullend leefgebied van grauwe klauwier en om kleine populaties van habitattypische soorten als eikelmuis, levendbarende hagedis, hazelworm en bosrandvlinders te behouden en hun populaties te versterken. Dit aangepaste mantel-zoombeheer is noodzakelijk in deelgebied 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, Klein en Groot Begijnbos, 10 Mettekoven, 14 Nieuwenhoven, 15 Vinne, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos. Op de overgang van de bostypes 9120, 9160 en 91E0 kunnen mantels (rbbsp, 6210-sk) en boszomen (6430-bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van grauwe klauwier, Spaanse vlag.
- Open plekken (5-15 % : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van heide, heischraal grasland of bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ-rapport, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heide en heischraal grasland situeren zich in deelgebieden: 4 Klein en Groot Begijnbos, 14 Nieuwenhoven, 18 Nietelbroeken-Merlemont, 19 Jongenbos, 20 Bellevuebos. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510 ls, rbb_kam, rbb_hc, rbb_sp, rbb_sg en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling. Onder andere: 1 Herkwinning-Kolmont, 2 Hardelingen, 3 Steenbroek, 15 Vinne-Zwartaardebos, 20 Bellevuebos, 24 Hasselbos, 25 Wijngaardbos en 27 Groot Gasthuisbos.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heide, heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, plaatselijk het subtype Primulo-carpinetum), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Dit situeert zich voornamelijk in de Herk- en Mombeekvallei, de Velpevallei (Zuurbemde) en het Groot Gasthuisbos De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 9160 en 91E0 zijn deelgebieden 2, 13, 15, 20, 26 en 27.
Totaaldoel voor boslandschap is 1217 ha , waarvan 827 ha reeds boshabitat is. De toename bestaat uit omvorming van bestaande bossen van 200 ha en uit bosuitbreiding met als richtwaarde 190 ha.
Boslandschap met structuurrijke overgangen naar open plekken van graslandhabitatsVliegend hertsoort - 1. De realisatie van 5 kwalitatief goed ontwikkelde, robuuste boshabitatkernen, groter dan ca. 100 ha, voornamelijk van het type 9160 en 9120 met gradiënten naar 91E0
Vinne, Zoutleeuw
details ...
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
Habitat - Vinne, Zoutleeuw
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Vinne, Zoutleeuw3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Vinne, Zoutleeuw6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype voornamelijk 6230_hmohabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Vinne, Zoutleeuw6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype ruigtehabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Vinne, Zoutleeuw7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveenhabitat -
Kalkmoeras (7230)
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
habitattype_naamKalkmoeras (7230)Vinne, Zoutleeuw7230 - Alkalisch laagveenhabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Vinne, Zoutleeuw91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) en 6510 en 6430habitat
Soorten - Vinne, Zoutleeuw
-
Blauwborst
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
Vinne, ZoutleeuwBlauwborstsoort -
Roerdomp
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
Vinne, ZoutleeuwRoerdompsoort -
Woudaap
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
Vinne, ZoutleeuwWoudaapsoort -
Zwarte stern
Een apart gegeven in het moeraslandschap vormt het meer van het Vinne (wat een deeltje vormt van deelgebied 15 Zwartaardebos, Heerbroek en Gorsem). Met zijn 70 ha van het habitattype 3150 (zeer belangrijk binnen G-IHD) vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitattypische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen (7140) en natte heischrale graslanden (6230) (en beperkte oppervlakte alkalisch moeras 7230). Op de overgang van het Vinnemeer naar het omliggende landschap van bossen en beekdal-moeras worden extra ruigten 6430 voorzien voor de populatie blauwborst.
Vinne, ZoutleeuwZwarte sternsoort
Planten en dieren
De verscheidenheid aan bossen, het glooiende landschap met bijzondere graslanden, de valleigebieden en de kleine landschapselementen zorgen voor een enorme soortenrijkdom. De Bechsteins vleermuis, ook wel langoorvleermuis genoemd, is zonder twijfel dé ambassadeur van de oude bossen. Daarnaast zijn ook de eikelmuis, de oehoe, het vliegend hert en de wielewaal in de bossen aanwezig. De kalkrijke graslanden herbergen dan weer soorten als vroedmeesterpad, mannetjesorchis, klaverblauwtje, karwijselie en de talrijke wasplaten (de orchideeën onder de paddenstoelen). In sommige deelgebieden liggen deels leefgebieden van de hamster en van de grauwe kiekendief, stuk voor stuk juweeltjes in deze schatkamer vol leven.