Demervallei

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2400014 - Demervallei
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
4910.00ha
Algemene Beschrijving
Kronkelend tussen de zandsteenheuvels door bepaalt de Demer het uitzicht van dit noordelijke stukje Hageland en zuidelijke stukje Kempen. Op haar weg vindt de rivier een heel gevarieerd landschap met prachtige natuur en toeristische pareltjes. In Werchter vloeit ze samen met de Dijle.
Identificatie

Dit gebied ligt in de provincies Vlaams-Brabant, Antwerpen en Limburg. Ruwweg kun je stellen dat het op de grens tussen de Kempen en het Hageland ligt. De centrale as is de rivier de Demer, van Hasselt tot aan de samenvloeiing met de Dijle in Werchter. Het gebied van meer dan 6000 ha bestaat uit een netwerk van 21 grote en kleine deelgebieden, met als bekendste Averbode Bos en Heide.

Landelijke Beschrijving
De Demervallei is een brede, diep ingesneden vallei met een natuurlijk kronkelende (meanderende) rivier, uitgestrekte moerasgebieden, graslanden en bossen. De zuidzijde van het gebied is afgebakend door een reeks zandsteenheuvels (Diestiaanheuvels), die typisch zijn voor het Hageland, terwijl het reliëf aan de noordelijke valleiflank relatief zacht verloopt en een aantal landduinen bevat. De afwisseling in reliëf, bodem, water en licht (abiotiek) heeft zijn invloed op planten en dieren (biotiek). Het landschap kan dus sterk verschillen afhankelijk van waar je bent.
Actief in Gebied

Talrijke gebruikers zijn actief in het gebied. Het gaat om vissers, jagers, landbouwers, boseigenaars, buitensportorganisaties en recreanten. Het Agentschap voor Natuur en Bos en natuurverenigingen beheren bijna een derde van het gebied, de rest is hoofdzakelijk private eigendom. Waterwegen en Zeekanaal (W&Z) is verantwoordelijk voor het beheer van de Demer. Bovendien wil W&Z samen met verschillende partners via het Sigmaplan de Demer veiliger en natuurlijker maken. De Watergroep heeft drinkwaterwinningen in de Demervallei.

Gemeenten

Leuven (3000), Rotselaar (3110), Begijnendijk (3130), Herselt (2230), Aarschot (3200), Scherpenheuvel (3270), Laakdal (2430), Tessenderlo (3980), Diest (3290), Beringen (3580), Halen (3545), Lummen (3560), Herk de Stad (3540), Hasselt (3500)

Inspanningen

Het Sigmaproject Demer zorgt voor het herstel van de waterhuishouding in de Demervallei. Het maakt de vallei veiliger en natuurlijker. Ook in andere deelgebieden is herstel van het watersysteem nodig. Dat schept kansen voor ontwikkeling van kerngebieden voor moerasvogels in Schulensbroek, Webbekomsbroek en de Demerbroeken. Samen met onder andere privé-eigenaars vormen we bestaande (naald)bossen om naar loofbossen en heide. Daarnaast wordt de kwaliteit van bestaande bossen verbeterd. Meer afwisseling in boomsoorten, ouderdom van bomen, open plekken en dood hout bieden een voedingsbodem en schuilplaatsen voor insecten, vleermuizen, spechten…

Algemene verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater
Algemene verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater

Een verdere algemene verbetering van de waterkwaliteit in andere deelgebieden is noodzakelijk voor de meeste habitats en soorten in de valleien. Dit gebeurt door de combinatie van volgende inspanningen: optimalisatie van de waterzuiveringsinfrastructuur; vermindering van ongezuiverde lozingen in oppervlaktewater; aanleg van gescheiden rioleringstelsels; vermindering van bemesting in infiltratiegebieden en kwelzones, o.a. in het kader van het nieuwe MAP. In het bijzonder Grote modderkruiper, van nature eutrofe meren en Kamsalamander kunnen hiervan profiteren. Hierin ligt een belangrijke opdracht aan de bekkenstructuren om in kader van integraal waterbeleid extra aandacht te hebben voor deze elementen, mede in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen.

Bosuitbreiding
Bosuitbreiding

Bosuitbreiding ( richtwaarde 335 ha) wordt ingezet om versnipperde bossen te verbinden en grotere aaneengesloten boshabitats te realiseren. In verschillende deelgebieden is dit nodig om een lokale goede staat van instandhouding te kunnen bereiken.

Herstel van de waterhuishouding van de Demervallei (OPD)
Herstel van de waterhuishouding van de Demervallei (OPD)

Gedeeltelijk herstel van de natuurlijke hydrologie en structuurherstel van de waterlopen in de Demervallei conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (OPD) (Bekkenbeheerplan 2009); Het OPD-FIN-scenario werd opgenomen in het bekkenbeheerplan als acties ter verdere concretisering in een MER en uitvoeringsplannen, en als integraal project Demervallei tussen Diest en Werchter. (CIW 2009). De natuurlijke hydrologie en dynamiek vormen een sturend element voor de kwaliteit van de andere habitats. Dit is essentieel voor een zeer bedreigde soort als Grote modderkruiper, en belangrijk voor de soorten en habitats van het moeraslandschap, natte graslanden en ruigten, en valleibossen. Dit gebeurt samen met de waterbeheerders W&Z en VMM.

Kwalitatieve versterking van huidige boskernen
Kwalitatieve versterking van huidige boskernen

Door het verbeteren van de horizontale en verticale structuur van de bossen met een aangepast beheer : verhogen gelaagdheid en aandeel open plekken (ruigte, heide, hooiland) en goed ontwikkelde interne en externe bosranden en het verbinden van versnipperde boshabitats.

Omvorming naar boshabitats
Omvorming naar boshabitats

Een deel van deze omvormingen wordt gerealiseerd binnen domeinbossen van ANB door toepassing van de Beheervisie van het Agentschap (waarbij men streeft naar ongeveer 100 % inheems loofhout) of binnen natuurreservaten waar de doelstellingen van het beheerplan worden gevolgd (aangepast beheer). Binnen de bossen van Gerhagen en Averbode Bos & Heide zal het grootste deel van deze omvormingen nodig zijn.

In de private bossen kan omvorming gerealiseerd worden door toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer en zal de bosgroep een rol spelen.

Voor de kleinere aanplantingen dient prioritair gewerkt te worden aan het versterken, beter bufferen en verbinden van de actuele kernen en de creatie van boszomen.

Ontwikkeling landschap met KLE
Ontwikkeling landschap met KLE

  • Zones worden ingericht als halfopen landschap met verscpreide houtkanten, hagen of solitaire struiken of bomen, voor de Grauwe klauwier, Wespendief en vleermuissoorten (Schulensbroek, Halens broek, Demervallei te Langdorp).
  • Aanleg van poelen voor Kamsalamander: telkens een cluster van 3 nieuwe poelen van verschillende diepte aanleggen in de volgende 5 deelgebieden: deelgebied 1: op 2 locaties nl. in de Vallei van de Grote Laak (aansluitend bij de huidige vindplaats waar nog voortplanting plaatsvindt) en aan de rand van Vorsdonkbos; deelgebied 2: Wijgmaalbroek; deelgebied 9: Zallaken; deelgebied 11: omgeving Molenheide: op ca. 2 km van gekende locatie en deelgebied 19: Demerbroeken.
  • Doordachte ontsluitingen in functie van broedvogels (bv. routes scheiden van open gebied door brede houtkanten, rustzones tijdens broedseizoen afbakenen, …).
  • Mantel-zoomvegetaties zijn een aandachtspunt voor alle deelgebieden.
Ontwikkeling van kerngebieden voor moerasvogels in Schulensbroek, Webbekomsbroek en de Demerbroeken
Ontwikkeling van kerngebieden voor moerasvogels in Schulensbroek, Webbekomsbroek en de Demerbroeken

Inrichting en gericht beheer van geschikte leefgebieden voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, … in drie kerngebieden in de Demervallei: Demerbroeken (Vierkensbroek), Schulensbroek, Molenstedebroek. Dit gebeurt voor een deel door omvorming van natte struwelen en aanplanten binnen reservaten, voor een deel door effectieve uitbreiding, en inrichting als moeras (o.a. minstens 70 - 100 ha waterriet binnen 140 - 200 ha geschikte waterrijke gebieden). De inspanningen gebeuren in bestaande natuurreservaten en hun uitbreidingszone (ANB) of in openbare domeinen (VMM) om met minimaal extra ruimtebeslag de vereiste oppervlakte leefgebied te realiseren. Zo zijn er plannen voor moerasontwikkeling in het binnenbekken van het Schulensbroek.

Deze kerngebieden dienen (via stapstenen) aan te sluiten op andere kerngebieden in de relatief nabije omgeving zoals bv. het Vinne (SBZ-H Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw) en het Vijvercomplex Midden-Limburg (SBZ-V). In deze gebieden zal een aangepast beheer gebeuren.

Toename van de graslandhabitats
Toename van de graslandhabitats

Realiseren van een ecologisch samenhangend geheel van hoog kwalitatieve graslanden met de nodige verbindingselementen, onder andere in functie van Kwartelkoning. Dit impliceert een toename van de oppervlakte met gericht beheer van glanshaverhooiland met ca. 80 ha en toename van andere types bloemrijke graslanden in extensief beheer in aaneengesloten complexen (i.f.v. Kwartelkoning). Dit gebeurt voor een belangrijk deel in natuurreservaten maar kan ook in samenwerking met landbouwers (bv. glanshavergraslanden) aan de hand van vrijwillige beheersovereenkomsten. Deze doelstelling is combineerbaar met natuurlijke overstromingen en herstel van de rivierdynamiek.

Ook wordt gestreefd naar een toename van blauwgrasland met 24 ha en heischraal grasland (alle subtypes) met 82 ha.

In deze gebieden zal een aangepast beheer gebeuren.

De kwaliteit van de voedselrijke ruigtes 6430 dient verbeterd te worden. Dit vereist vaak het verwijderen van populierenaanplanten en een gericht beheer.

Toename van de heidehabitats op de hogere zandgronden
Toename van de heidehabitats op de hogere zandgronden

Realiseren van een ecologisch samenhangend geheel van hoog kwalitatieve heide met de nodige verbindingselementen. Dit impliceert een toename van de oppervlakte habitats in de heidesfeer onder gericht beheer met ca. 222 ha (exclusief heischraal grasland). Dit gebeurt volledig op eigendommen van het ANB en in natuurreservaten, zoals in Averbode Bos & Heide (waar via natuurinrichting al ca. 200 ha toename voorzien is op middellange termijn). Belangrijk zijn ook bosranden en open plekken met heidevegetaties in de eiken-berkenbossen.

Verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit in de Vallei van de Drie Beken
Verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit in de Vallei van de Drie Beken

Het behalen van de doelstellingen in de Vallei van de Drie Beken (deelgebieden 15 en 22) vergt een grondige sanering en herinrichting van het watersysteem in de vallei. In de schoot van het Bekkensecretariaat van het Demerbekken werd - in samenwerking met alle betrokken actoren - het Integraal Project "De Drie Beken" uitgewerkt. Het werd goedgekeurd door het Bekkenbestuur. De bevoegde Vlaamse minister gaf op 11 mei 2010 haar goedkeuring aan de doelstellingennota van het project, zodat het verder uitgewerkt kan worden. De minister vraagt in haar goedkeuringsbrief aandacht voor de inrichting van de bij het project betrokken speciale beschermingszones met het oog op de realisatie van de IHD.

Het project bestaat uit drie grote onderdelen, m.n. (1) de sanering van de waterbodem van de Winterbeek - Grote Beek inclusief milderende maatregelen (behoud huidig waterpeil, aansluiten oude meanders, wegwerken verval onder spoorweg te Paasdonk, ...) (2) de herinrichting van de Kleine en de Middelbeek met een verhoging van de waterpeilen in de beken en met een significante toename van de standplaatsen voor grondwaterafhankelijke vegetaties en (3) de uitbreiding en verbetering van de waterzuiveringsinfrastructuur rondom het hele projectgebied om zo overal in het gebied een voldoende goede ecologische waterkwaliteit te realiseren. Daarnaast worden nog een waterkwaliteitsmonitoring en een ecologische monitoring voorzien.

Specifieke natuurdoelen

Een belangrijk aandachtspunt is het herstel van de rivierdynamiek, de waterhuishouding en de waterkwaliteit. Dat zal ervoor zorgen dat kwaliteitsvolle moerassen, graslanden en bossen zich kunnen ontwikkelen. We streven ernaar om meer aaneengesloten kwalitatieve bossen en een netwerk van heidegebieden te bekomen. Daarvoor is bosuitbreiding en omvorming van naaldbos naar loofbos nodig.

Het boslandschap is in het gebied aanwezig

  • op de hoger gelegen zones als Diestiaanheuvels en landduinen (9120 en 9190, respectievelijk),
  • in de vallei: de alluviale bostypes 91E0 met 9160 aan de randen.

Dit gebied is volgens de G-IHD essentieel voor het habitattype 9190 en zeer belangrijk voor de habitattypes 9120 en 91E0. Het boslandschap is belangrijk voor de Europese te beschermen soorten Zwarte specht, Wespendief (zeer belangrijk) en de vleermuizen Baard- / Brandts vleermuis, Gewone / Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart.

In totaal is er binnen de speciale beschermingszones een oppervlaktetoename habitatwaardig bos voorzien van 1024 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 335 ha.

Algemeen dient de horizontale en verticale structuur van de bossen verhoogd te worden: gelaagdheid en aandeel open plekken (ruigte, hooiland) en goed ontwikkelde interne en externe bosranden. Voor de valleibossen is gedeeltelijk herstel van de natuurlijke waterhuishouding nodig. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

Het heidelandschap is in het gebied aanwezig op de hoger gelegen zones als Diestiaanheuvels en landduinen. Het omvat een hele reeks Europese habitattypes gaande van oligotrofe wateren over natte heide en heischraal grasland tot echte droge heide en pioniersvegetatie op stuifduin waarvoor deze SBZ zeer belangrijk is volgens de G-IHD. Voor heischraal grasland is deze SBZ zelfs essentieel. Het heidelandschap is belangrijk voor de Vogelrichtlijnsoorten Nachtzwaluw en Boomleeuwerik. De soort Drijvende waterweegbree, die het habitattype oligo- tot mesotrofe wateren 3130 begeleidt, wordt besproken bij het valleilandschap (waterlopen).

De voornaamste werkpunten voor het heidelandschap zijn gericht beheer om verbossing en vergrassing te voorkomen, en herstel van de hydrologie. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

In totaal is er binnen de speciale beschermingszones een kwalitatief netwerk tot doel gesteld met oppervlaktetoename van habitats in de heidesfeer van 308 ha. Dit gebeurt hoofdzakelijk door omvorming. Het natuurinrichtingsproject Averbode Bos & Heide alleen al voorziet in ca. 200 ha op middellange termijn (na beheer van 27 jaar). De Vallei van de Drie Beken vormt eveneens een ecologisch waardevol heidegebied en fungeert als een belangrijke schakel tussen de Limburgse heidegebieden en Averbode. De heidehabitats op de Diestiaanheuvels zijn typisch voor de meer mineralenrijke bodem met veel gradiënten en dienen daarom zeker behouden en versterkt te worden tot een netwerk voor habitattypische heidefauna. Hier en daar liggen in de vallei kleine potenties voor heidehabitats op zandige donken.

Het “KLE-rijk landschap” is rijk aan Kleine Landschapselementen als hagen, houtkanten, knotwilgen, … In het bijzonder Grauwe klauwier is gebonden aan grote aaneengesloten oppervlakten met bloemrijke hooilanden en doornstruweel. De uitbouw van een netwerk van kleine landschapsElementen in de open gebieden is ook essentieel voor vleermuizen (zie Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis) en Kamsalamander.

De instandhouding van natte graslanden en ruigten is in de Demervallei belangrijk voor de Europees te beschermen habittatypeshabitattypes van veldrusgrasland (6410), laaggelegen schraal hooiland (6510) en voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland (6430). Het gebied is volgens de G-IHD essentieel voor habitattypes 6410 en 6430, de aan natte graslanden gebonden Kwartelkoning en het aan zilverschoongrasland gebonden Kruipend moerasscherm. De combinatie van voedselrijke ruigten en hoger gelegen terreinen (Diestiaanheuvels) is het ideale leefgebied voor Spaanse vlag.

Naast een herstel van de natuurlijke waterhuishouding en de verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, is er een toename nodig van geschikte, bloemrijke, vochtige tot natte graslanden onder extensief beheer van in totaal 370-450 ha (waaronder habitattype 6510, maar ook andere graslandtypes). Voor natte ruigtes wordt geen oppervlakte-toename voorzien, maar wel een grote kwaliteitsverbetering. Deze habitats zijn van belang als broedgebied voor Kwartelkoning en als foerageergebied voor Wespendief en Grote zilverreiger.

De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden. Deze graslandtypes komen van nature voor in overgang met elkaar en met andere habitattypes (6230, 6510, rbbhc, 7140, 7230). Deze bijzonder rijke overgangen zijn absoluut te behouden.

Het vijver- en moeraslandschap in dit gebied is volgens de G-IHD essentieel, zeer belangrijk en belangrijk voor een lange reeks van Europees te beschermen soorten en habitattypes waaronder

  • de broedvogels Roerdomp, Porseleinhoen (zeer belangrijk), Bruine kiekendief, Kleine zilverreiger (essentieel), Blauwborst (zeer belangrijk), IJsvogel (zie Landschap Vallei - waterlopen)
  • doortrekkers/overwinteraars zoals Grote zilverreiger (zeer belangrijk) en Krakeend (zeer belangrijk)
  • amfibieën als Kamsalamander en Poelkikker;
  • waterhabitats in de van nature voedselrijkere sfeer (3150) en overgangs- en trilveen (7140) (essentieel) en kalkhoudende galigaanmoerassen (7210).

Ook een aantal vleermuissoorten is aan dit landschap gebonden (bv. Rosse vleermuis en Ruige dwergvleermuis). Deze stellen een aantal eisen aan het leefgebied zoals handhaving of herstel van ecologisch waardevolle vijvers en plassen met een goede waterkwaliteit, natuurlijk visbestand in evenwicht met de draagkracht van het systeem en natuurlijke oevers met oeverbegroeiing (zie Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis). De belangrijkste vogels gebonden aan dit landschap vereisen volgende leefgebieden die niet specifiek als Europees habitattype zijn opgenomen

  • grote open moerasgebieden van 140-200 ha met waterriet en kwaliteitsvol open water
  • grote zeggenvegetaties, dottergraslanden en zeer natte kortblijvende graslanden of grazige vegetaties (105 - 150 ha) gebed in een groter geheel van moerasvegetaties. Kwaliteitsvolle open moerasgebieden en natte graslanden- zeggencomplexen kunnen alleen maar bereikt worden door een herstel van de natuurlijke waterhuishouding. De doelstellingen voor Roerdomp vereisen een oppervlakte waterriet van in totaal minstens 70-100 ha en dit in combinatie met voldoende (50 – 75 ha) geschikt open water. Dit impliceert vernatting in de Demerbroeken en Molenstedenbroek, en natuurlijke inrichting in het Schulensbroek. Dit moeraslandschap komt ook soorten als Blauwborst, Grote zilverreiger en Waterrietzanger ten goede.

De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden. Belangrijk is om aan te geven dat het principe van zuinig ruimtegebruik en optimale ruimtelijk allocatie ertoe geleid heeft om in dit gebied te kiezen voor de realisatie van leefgebieden voor Roerdomp omdat dit weinig extra ruimtebeslag inhoudt. De randvoorwaarde is echter voldoende vernatting. Voldoende rust tijdens de broedperiode is essentieel. Deze doelstellingen zijn des te belangrijker in het licht van de relatieve nabijheid van belangrijke vijver- & moeraslandschappen als het Vinne (SBZ-H Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw) en het vijvercomlex Midden-Limburg (SBZ-V).

Waterlopen in de valleien van dit gebied zijn volgens de G-IHD zeer belangrijk voor enkele Europees te beschermen soorten: IJsvogel, Bittervoorn, Grote modderkruiper, Drijvende waterweegbree. Ook een aantal vleermuissoorten is aan dit landschap gebonden (bv. Watervleermuis en Meervleermuis). Deze stellen een aantal eisen aan het leefgebied zoals handhaving of herstel van ecologisch waardevolle waterlopen met een goede waterkwaliteit, natuurlijk visbestand in evenwicht met de draagkracht van het systeem en natuurlijke oevers met oeverbegroeiing (zie Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis).

De Demer is bovendien sturend voor de waterhuishouding van de hele vallei. Voor herstel van de moerassen, natte bossen, natte graslanden en ruigten in de Demervallei (zie andere Landschappen) is rivierherstel eveneens cruciaal, aangezien de indijking en verdieping van de Demer geleid hebben tot verdroging van de vallei. Bovendien vormt de Demer het grootste open wateroppervlak in grote delen van de vallei, en is oa. van belang als foerageergebied voor moerasvogels. Ter hoogte van deelgebied Wijgmaalbroek is de Dijle de bepalende waterloop voor de aanpalende valleigronden. De Kalsterloop beïnvloedt de waterhuishouding van het deelgebied 11 Meren-Kalsterbos

De belangrijkste doelstellingen zijn de verbetering van de kwaliteit van het leefgebied onder de vorm van een verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit, de verbetering van de structuurvariatie van de waterlopen, en het herstel van de rivierdynamiek en de relatie rivier-vallei met oeverwallen en komgronden. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

Boslandschap

details ...

Het boslandschap is in het gebied aanwezig

  • op de hoger gelegen zones als Diestiaanheuvels en landduinen (9120 en 9190, respectievelijk),
  • in de vallei: de alluviale bostypes 91E0 met 9160 aan de randen.

Dit gebied is volgens de G-IHD essentieel voor het habitattype 9190 en zeer belangrijk voor de habitattypes 9120 en 91E0. Het boslandschap is belangrijk voor de Europese te beschermen soorten Zwarte specht, Wespendief (zeer belangrijk) en de vleermuizen Baard- / Brandts vleermuis, Gewone / Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart.

In totaal is er binnen de speciale beschermingszones een oppervlaktetoename habitatwaardig bos voorzien van 1024 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 335 ha.

Algemeen dient de horizontale en verticale structuur van de bossen verhoogd te worden: gelaagdheid en aandeel open plekken (ruigte, hooiland) en goed ontwikkelde interne en externe bosranden. Voor de valleibossen is gedeeltelijk herstel van de natuurlijke waterhuishouding nodig. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

Habitat - Boslandschap
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Boslandschap
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype vochtige boszomen
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Per bosgebied minstens 1/4 van de potentieel geschikte interne en externe bosranden als boszoom beheren.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van de bestaande vochtige boszomen, best in het kader van mantel-zoom vegetaties en door het instellen van aangepast mantel-zoombeheer (periodiek maaien/kappen) ter hoogte van de overgangen tussen hooiland en bos; extra aandacht hiervoor op de randen van (vaak uit populierenbos herstelde) natte hooilanden via een gericht beheer (het tegengaan van verruiging, ruderalisering en boomopslag door periodiek maaien).

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    Boslandschap
    9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename huidig aandeel zuurminnende beukenbossen en eikenberkenbossen van ca. 225 ha (actueel) naar 504 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 48 ha (95 ha voor 9120 en 9190 samen).
    Hiervan wordt minimaal 490 ha tot doel gesteld binnen de deelgebieden 10, 12 (St. Jansberg), 15 (Groot Asdonk), 16 (Konijnenberg), 19 (Voortberg), 22 (Molenberg en Hooilandse berg) en 1 (Eikelberg, ’s Hertogenheide, Kloesebos, Vorsdonkbos).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering kwaliteit via exotenbestrijding, via ter plekke laten van dood hout, via het vermijden van inspoeling van pesticiden en meststoffen en sediment (ter hoogte van de erosiegevoelige hellingsbossen), via open plekken. Overgangs- en gradiëntsituaties (tussen droog-nat, open-gesloten …) zijn waardevol en moeten zeker behouden blijven. Dik (dood) hout, open plekken tot 2 ha met heidevegetaties en thermofiele boszomen zijn nodig, niet alleen voor de sleutelsoorten van dit habitattype maar ook allerlei habitattypische faunasoorten van het heide- en boslandschap.

    habitat
  • Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    habitattype_naam
    Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    Boslandschap
    9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige oppervlakte van ca. 15 ha naar 63 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 14 ha.
    Realisatie van de doelstellingen van het Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009) gebeurt in de Demercoupures (deelgebieden 3-8) en op de oeverwal ter hoogte van Doodbroek-Kloosterbeemden (deelgebied 19). Verder ook in deelgebieden 10 (Averbode en omgeving), 2 (Wijgmaalbroek, Gevel) en 22 (Vallei van de drie beken). Behoud van dit bostype op de gradiënten nat-droog, waar het als overgang optreedt tussen 91E0_veb en hoger gelegen 9120/9190 (deelgebieden 12, 13, 15, 16)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie kwaliteitsdoel 9120.

    habitat
  • Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)
    habitattype_naam
    Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)
    Boslandschap
    9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van het huidig aandeel eikenberkenbossen van ca. 200 ha (actueel) tot 466 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 47 ha (95 ha voor 9120 en 9190 samen).
    Dit is mogelijk in onder meer volgende deelgebieden : Deelgebied 10 (natuurinrichting Averbode Bos & Heide alleen al voorziet zo’n 240 ha 9190 op middellange termijn), deelgebied 11 (Molenheide), deelgebied 15 (Prinsenbos), deelgebied 21 (Rosse beemden). Deelgebied 22 (Vallei van de drie beken).
    Minstens behoud in de overige deelgebieden (o.a. deelgebied 9: Zallaken).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie kwaliteitsdoel 9120. Bossen in de SBZ-V (bv. De Hees en omgeving ten zuidoosten van Diest) krijgen een beheer gericht op de verbetering als leefgebied voor Nachtzwaluw en Boomleeuwerik met open plekken en bosranden.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de actuele ± 160 ha naar 591 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 226 ha.Dit is mogelijk in volgende deelgebieden : deelgebied 2 (Wijgmaalbroek-Gevel); 16 (Achter Schoonhoven); 17 (Messelbroek); deelgebied 19 (o.a. Doodbroek); deelgebied 1 (Vorsdonkbos-Turfputten); deelgebied 11 (Kalstersbos - Diepven): ; deelgebied 12 (Rotbroek); deelgebied 22 (oostelijk deel vallei van de Drie Beken); deelgebied 15 (Westelijk deel Vallei van de drie beken); deelgebied 10 (Averbode Bos & Heide); deelgebied 20 (Gorenbeekvallei); deelgebied 21 (Rosse Beemden); deelgebieden 4-8 (Demercoupures). Bosuitbreiding mag echter niet ten koste gaan van regionaal belangrijke biotopen (rbb) zoals bv. rietland in de Gevel (deelgebied 2). Plaatselijk zijn kleine omzettingen ten voordele van habitattypes 4010, 6410 en 6230 wel mogelijk.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering kwaliteit via herstel van de hydrologie (oa. conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009);), via het vermijden van overstroming met vuil oppervlaktewater, via het ter plekke laten van dood hout. Overgangs- en gradiëntsituaties (tussen droog-nat, open-gesloten …) zijn waardevol en moeten zeker behouden blijven. Dik (dood) hout, open plekken en geleidelijke boszomen komen niet alleen de sleutelsoorten van dit habitattype ten goede maar ook allerlei habitattypische soorten als wespendief, zwarte & middelste bonte specht, hazelmuis, kleine ijsvogelvlinder, keizersmantel, ….

    habitat
Soorten - Boslandschap
  • Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Boslandschap
    Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

     

    • Verblijfplaatsen in bomen:
      Uit de beoordeling van de habitats in de bossfeer bleek dat de groeiklasse 7 of zeer dik hout (met diameter op borsthoogte vanaf 80 cm of omtrek vanaf 250 cm) bijna nergens voorkomt. Met oog op de het verhogen van het aanbod aan verblijfplaatsen voor vleermuizen in bomen moet een toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) worden nagestreefd, met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur: 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt immers toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (= 5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Bijgevolg dient een toename van het aandeel dikke bomen (groeiklasse 7, diameter ≥ 80 cm) te worden beoogd op niveau van het hele habitatrichtlijngebied.
    • Verblijfplaatsen op kerkzolders, in ijskelders, bunkers en andere objecten:
      De gekende verblijfplaatsen in het habitatrichtlijngebied en omgeving (kerkzolder Zelem, Lummen, Zelk, Donk, Fort Leopold en citadel van Diest, ijskelder van het kasteel Ten Hamel), inclusief de objecten waarvan enkel historische waarnemingen bekend zijn, moeten allemaal beschermd worden en in goede staat gehouden zodat ze geschikt zijn en blijven als verblijfplaats voor verschillende vleermuissoorten. Desgevallend kan dit betekenen dat voorafgaandelijk restauratie van het object nodig is. Restauraties dienen steeds oordeelkundig te gebeuren in samenspraak met experts (o.a. tijdstip werkzaamheden is een belangrijke factor). Daarnaast is het verzekeren van rust in de nabije omgeving van de objecten ook een belangrijk aandachtspunt. Wanneer, bijvoorbeeld tijdens werkzaamheden, per toeval een nieuwe vleermuisverblijfplaats wordt ontdekt, dienen de nodige inspanningen te worden gedaan om de verblijfplaats op dezelfde plaats te behouden. Indien dit onmogelijk blijkt te zijn, moet in de onmiddellijke omgeving een goed alternatief worden voorzien. Gezien het feit dat vleermuizen slechts zeer langzaam nieuwe verblijfplaatsen in gebruik nemen, verdient de eerste optie de voorkeur.
    • Insectenrijkdom:
      Maatregelen die de insectenrijkdom verhogen, komen alle vleermuissoorten ten goede. Hieronder valt het nastreven van: (1) goed ontwikkelde, golvende bosranden als geleidelijke overgang van het bos naar het open landschap; (2) goed ontwikkelde kruid- en struiklaag in de bossen; (3) waterlichamen met een goede waterkwaliteit en met natuurlijke oevers met oevervegetatie; (4) soortenrijke graslanden en ruigtes (habitattype 6430).
    • Connectiviteit en landschappelijke diversiteit:
      Behoud en versterken van de connectiviteit tussen de (deel)leefgebieden en nastreven van landschappelijke diversiteit. Dit omvat het creëren van open ruimte binnen de grote bosgehelen (netwerk van open plekken en boswegen met mantel- en zoomvegetaties) en de uitbouw van een netwerk van kleine landschapselementen in de open gebieden waar de creatie van grote, ononderbroken hooi-/rietlandcomplexen niet voorop staat.
    • Verbeteren horizontale en verticale structuur van de bossen:
      verhogen gelaagdheid en aandeel open plekken (ruigte, hooiland) en goed ontwikkelde interne en externe bosranden. Deze doelstelling kwam ook reeds aan bod bij de doelstellingen voor de habitattypes 9120-9190, 9160 en 91E0.

     

    soort
  • Vleermuizen
    Boslandschap
    Vleermuizen
    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verblijfplaatsen in bomen: Uit de beoordeling van de habitats in de bossfeer bleek dat de groeiklasse 7 of zeer dik hout (met diameter op borsthoogte vanaf 80 cm of omtrek vanaf 250 cm) bijna nergens voorkomt. Met oog op de het verhogen van het aanbod aan verblijfplaatsen voor vleermuizen in bomen moet een toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) worden nagestreefd, met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur: 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt immers toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (= 5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Bijgevolg dient een toename van het aandeel dikke bomen (groeiklasse 7, diameter ?80 cm) te worden beoogd op niveau van het hele habitatrichtlijngebied. Verblijfplaatsen op kerkzolders, in ijskelders, bunkers en andere objecten: De gekende verblijfplaatsen in het habitatrichtlijngebied en omgeving (kerkzolder Zelem, Lummen, Zelk, Donk, Fort Leopold en citadel van Diest, ijskelder van het kasteel Ten Hamel), inclusief de objecten waarvan enkel historische waarnemingen bekend zijn, moeten allemaal beschermd worden en in goede staat gehouden zodat ze geschikt zijn en blijven als verblijfplaats voor verschillende vleermuissoorten. Desgevallend kan dit betekenen dat voorafgaandelijk restauratie van het object nodig is. Restauraties dienen steeds oordeelkundig te gebeuren in samenspraak met experts (o.a. tijdstip werkzaamheden is een belangrijke factor). Daarnaast is het verzekeren van rust in de nabije omgeving van de objecten ook een belangrijk aandachtspunt.

    soort
  • Wespendief
    Boslandschap
    Wespendief
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud populatiegrootte (1-6 bp).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Verdere omvorming van naald- naar loofhout en zorgen voor voldoende rust in broedgebied.

    soort
  • Zwarte specht
    Boslandschap
    Zwarte specht
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de actuele populatie (31-55 territoria).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Spontane evolutie naar oud bos verder stimuleren (ook bij privé-boseigenaars). Behoud dreven met oude inheemse loofbomen (ook in privédomeinen en kasteelparken).

    soort

Heidelandschap

details ...

Het heidelandschap is in het gebied aanwezig op de hoger gelegen zones als Diestiaanheuvels en landduinen. Het omvat een hele reeks Europese habitattypes gaande van oligotrofe wateren over natte heide en heischraal grasland tot echte droge heide en pioniersvegetatie op stuifduin waarvoor deze SBZ zeer belangrijk is volgens de G-IHD. Voor heischraal grasland is deze SBZ zelfs essentieel. Het heidelandschap is belangrijk voor de Vogelrichtlijnsoorten Nachtzwaluw en Boomleeuwerik. De soort Drijvende waterweegbree, die het habitattype oligo- tot mesotrofe wateren 3130 begeleidt, wordt besproken bij het valleilandschap (waterlopen).

De voornaamste werkpunten voor het heidelandschap zijn gericht beheer om verbossing en vergrassing te voorkomen, en herstel van de hydrologie. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

In totaal is er binnen de speciale beschermingszones een kwalitatief netwerk tot doel gesteld met oppervlaktetoename van habitats in de heidesfeer van 308 ha. Dit gebeurt hoofdzakelijk door omvorming. Het natuurinrichtingsproject Averbode Bos & Heide alleen al voorziet in ca. 200 ha op middellange termijn (na beheer van 27 jaar). De Vallei van de Drie Beken vormt eveneens een ecologisch waardevol heidegebied en fungeert als een belangrijke schakel tussen de Limburgse heidegebieden en Averbode. De heidehabitats op de Diestiaanheuvels zijn typisch voor de meer mineralenrijke bodem met veel gradiënten en dienen daarom zeker behouden en versterkt te worden tot een netwerk voor habitattypische heidefauna. Hier en daar liggen in de vallei kleine potenties voor heidehabitats op zandige donken.

Habitat - Heidelandschap
  • Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
    habitattype_naam
    Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
    Heidelandschap
    2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Een toename van de actuele oppervlakte van ca. 80 ha naar 200 ha. Kerngebied voor toename van het buntgrastype 2330 en psammofiele heide 2310 [*] zijn deelgebieden 10 en 15 . De huidige relicten in het Prinsenbos (ook deelgebied 15), de Molenheide (deelgebied 11) en ’s Hertogenheide (deelgebied 1)-Zallaken (deelgebied 9) dienen versterkt te worden tot een kwalitatief netwerk door oppervlaktetoename en kwalitatieve verbetering. Op de Diestiaanheuvels dient plaatselijk het dwerghavertype hersteld te worden.

    [*] Doelen voor deze habitattypes zijn onlosmakelijk verbonden vermits habitattype 2310 het natuurlijke successiestadium is van habitattype 2330. Onder invloed van dynamiek kan echter opnieuw de pionierssituatie 2330 ontstaan. Daarom wordt een gezamenlijk doel gesteld voor deze habitattypes.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering kwaliteit : vrijgestelde (stuif)zandbodems, geen verbossing, voldoende dynamiek ( bv. begrazing).

    [Doelen voor deze habitattypes zijn onlosmakelijk verbonden vermits habitattype 2310 het natuurlijke successiestadium is van habitattype 2330. Onder invloed van dynamiek kan echter opnieuw de pionierssituatie 2330 ontstaan. Daarom wordt een gezamenlijk doel gesteld voor deze habitattypes.]

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    Heidelandschap
    3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojunctea
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Oppervlaktetoename van 12 ha naar minstens 30 ha. Dit zal grotendeels gerealiseerd worden in Averbode Bos & Heide (deelgebied 10) waar natuurinrichting de creatie van dit habitattype op middellange termijn voorziet. In deelgebied 20 (o.a. vijver Grote dorst).
    Daarnaast dienen de huidige relicten van dit habitattype (oa. deelgebied 1 – Vorsdonkbos; deelgebied 10 – De Vijvers (zie bij dg 10), deelgebied 19- Vierkensbroek; en deelgebied 22-Vallei van de Drie beken) bewaard en versterkt te worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering kwaliteit : natuurlijke hydrologie (voor gebieden langsheen de Demer conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009)), niet-beboste oevers, beperkte slibaccumulatie en voldoende dynamiek (windwerking, periodiek droogzetten, …).

    habitat
  • Zure bruingekleurde vennen (3160)
    habitattype_naam
    Zure bruingekleurde vennen (3160)
    Heidelandschap
    3160 - Dystrofe natuurlijke poelen en meren
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de actuele oppervlakte van ca. 1 ha en een stijging tot 3 ha. Kerngebied hiervoor is deelgebied 10.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Behoud van de actuele goede staat van instandhouding : beperkte verlanding en verbossing door aangepast beheer.

    habitat
  • Vochtige tot natte heide (4010)
    habitattype_naam
    Vochtige tot natte heide (4010)
    Heidelandschap
    4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 6,5 ha tot 31 ha. Kerngebied hiervoor is deelgebied 10 waar het natuurinrichtingsproject Averbode Bos & Heide alleen al op middellange termijn ca. 20 ha toename beoogt. Minstens behoud en waar mogelijk versterking van de bestaande relicten, in het bijzonder in deelgebieden 10 (Pinnekenswijer-Houterenberg), 15 (Prinsenbos) en 22 (Schutshagen).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het bereiken van een goede staat van instandhouding door het toepassen van een gericht beheer dat verbossing en vergrassing vermijdt. Natuurlijke lokale hydrologie.

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Heidelandschap
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande 50 ha naar minstens 112 ha. Een groot deel hiervan zal gerealiseerd worden in deelgebied 10 (Averbode), 15 en 22 (Vallei van de drie beken). Behoud en een lichte versterking van huidige relicten in de andere deelgebieden (oa. deelgebied 1: Eikelberg-’s Hertogenheide-Kloesebos; deelgebied 9 : Zallaken (behoud)) is minstens even belangrijk alsook herstel op andere Diestiaanheuvels (deelgebied 16: Konijnenberg, deelgebied 19: Voortberg, deelgebied 12: St. Jansberg-herstel relicten als open plekken).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering met aandacht voor de gewenste structuur en vegetatie, en het voorkomen van verbossing. Behoud en ontwikkeling van geschikt leefgebied voor een kernpopulatie Nachtzwaluw.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Heidelandschap
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Oppervlakte-toename van de huidige 8 ha tot 90 ha. Kerngebied voor oppervlaktetoename is deelgebied 10 waar natuurinrichting een oppervlakte van 45 ha voorop stelde. Ook in deelgebied 22 wordt op de Hooilandse berg en de Molenberg droog heischraal grasland en in de vallei vochtig heischraal grasland tot doel gesteld. In Klein Asdonk en het westelijk deel van de vallei van de Drie Beken (deelgebied 15) wordt (grotendeels) vochtig heischraal grasland tot doel gesteld. Herstel van het habitat in ’s Hertogenheide (deelgebied 1) en in Kalsterbos en Meren (deelgebied 11). Versterking van huidige relicten in de andere deelgebieden met enkele aren is echter minstens even belangrijk (deelgebied 1: Vorsdonkbos-Turfputten, Eikelberg; 9: Zallaken, 12: Leunen-Lobos , 16: Achter Schoonhoven en Rommelaar. Deze types heischrale graslanden komen niet altijd zuiver voor, maar in gradiënten naar andere types (4010, 4030, 6410, 6510, rbbhc, 9120); deze overgangen zijn zeer divers/waardevol en zeker te behouden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering door gericht beheer: Onbemest, niet verbost, vrij van herbicidengebruik.

    habitat
  • Slenken en plagplekken op vochtige bodems in de heide (7150)
    habitattype_naam
    Slenken en plagplekken op vochtige bodems in de heide (7150)
    Heidelandschap
    7150 - Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Wegens het pionierskarakter van dit habitattype en de successie naar vochtige heide, wordt tot doel gesteld dat altijd een oppervlakte van 0,5-1 ha aanwezig zou zijn in deze SBZ-H, meer bepaald in deelgebied 10 (Averbode, Pinnekenswijer-Houterenberg).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Realiseren van een goede kwaliteit van dit habitattype door het vermijden van verdroging en spontane successie (d.m.v. bv. plaggen).

    habitat
Soorten - Heidelandschap
  • Boomleeuwerik
    Heidelandschap
    Boomleeuwerik
    Populatiedoelstelling

    Toename leefgebied naar een netwerk van 312 ha, hetgeen meelift op de doelen voor droge heide 2310, 2330 en 4030. Herstel van geschikte leefgebieden op de Diestiaanheuvels en in de Merodebossen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied en herstel van het leefgebied door:

    • het vrijstellen van verboste heide;
    • herstel van heide door het omvormen van naaldhoutaanplanten; voldoende plekken open zand;
    • vermijden of beperking van verstoring door geleiding van de recreanten gedurende het broedseizoen.

    Bossen in de SBZ-V (bv. De Hees en omgeving ten zuidoosten van Diest) krijgen een beheer gericht op de verbetering als leefgebied met open plekken en bosranden.

    soort
  • Nachtzwaluw
    Heidelandschap
    Nachtzwaluw
    Populatiedoelstelling

    Toename leefgebied naar een netwerk van 312 ha, hetgeen meelift op de doelen voor droge heide 2310, 2330 en 4030. Herstel van geschikte leefgebieden op de Diestiaanheuvels en in de Merodebossen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied en herstel van het leefgebied door:

    • het vrijstellen van verboste heide;
    • herstel van heide door het omvormen van naaldhoutaanplanten;
    • voldoende plekken open zand; vermijden of beperking van verstoring door;
    • geleiding van de recreanten gedurende het broedseizoen.

    Bossen in de SBZ-V (bv. De Hees en omgeving ten zuidoosten van Diest) krijgen een beheer gericht op de verbetering als leefgebied met open plekken en bosranden.

    soort

KLE-rijk landschap

details ...

Het “KLE-rijk landschap” is rijk aan Kleine Landschapselementen als hagen, houtkanten, knotwilgen, … In het bijzonder Grauwe klauwier is gebonden aan grote aaneengesloten oppervlakten met bloemrijke hooilanden en doornstruweel. De uitbouw van een netwerk van kleine landschapsElementen in de open gebieden is ook essentieel voor vleermuizen (zie Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis) en Kamsalamander.

Soorten - KLE-rijk landschap
  • Grauwe klauwier
    KLE-rijk landschap
    Grauwe klauwier
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de huidige populatie (0-1 bp)

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Minstens behoud en verbetering kwaliteit leefgebied met bloemrijke hooilanden en doornstruweel, abundantie van grote insecten.

    soort

Vallei - natte graslanden en ruigten

details ...

De instandhouding van natte graslanden en ruigten is in de Demervallei belangrijk voor de Europees te beschermen habittatypeshabitattypes van veldrusgrasland (6410), laaggelegen schraal hooiland (6510) en voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland (6430). Het gebied is volgens de G-IHD essentieel voor habitattypes 6410 en 6430, de aan natte graslanden gebonden Kwartelkoning en het aan zilverschoongrasland gebonden Kruipend moerasscherm. De combinatie van voedselrijke ruigten en hoger gelegen terreinen (Diestiaanheuvels) is het ideale leefgebied voor Spaanse vlag.

Naast een herstel van de natuurlijke waterhuishouding en de verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, is er een toename nodig van geschikte, bloemrijke, vochtige tot natte graslanden onder extensief beheer van in totaal 370-450 ha (waaronder habitattype 6510, maar ook andere graslandtypes). Voor natte ruigtes wordt geen oppervlakte-toename voorzien, maar wel een grote kwaliteitsverbetering. Deze habitats zijn van belang als broedgebied voor Kwartelkoning en als foerageergebied voor Wespendief en Grote zilverreiger.

De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden. Deze graslandtypes komen van nature voor in overgang met elkaar en met andere habitattypes (6230, 6510, rbbhc, 7140, 7230). Deze bijzonder rijke overgangen zijn absoluut te behouden.

Habitat - Vallei - natte graslanden en ruigten
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 6 ha veldrusgraslanden tot minstens 30 ha. Deze toename vindt waar mogelijk plaats nabij de huidige relicten, bijvoorbeeld door populier te verwijderen en/of verschralend hooilandbeheer toe te passen. Dit is mogelijk in volgende gebieden : Vorsdonkbos-Turfputten (deelgebied 1); Achter Schoonhoven (deelgebied 16), het Vierkensbroek (deelgebied 19), Zallaken (deelgebied 9 : complex 6230 en 6410), Kalsterbos-Meren (deelgebied 11), Leunen (deelgebied 12), Asdonk- Vallei Drie beken (deelgebied). Dit type komt van nature voor in overgangen met andere types (6230, 6510, rbbhc, 7140, 7230); deze bijzonder rijke overgangen zijn te behouden zoals bv. ook in Klein Asdonk en de vallei van de Drie Beken (deelgebieden 15 en dg 22). Waar de abiotische omstandigheden geschikt zijn, is herstel van blauwgrasland s.s. gewenst.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering kwaliteit : natuurlijke hydrologie van de vallei (grondwater, leigrachten) conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009); en gericht beheer.

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype vochtige en natte ruigte
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Behoud van de ca. 150 ha goed ontwikkeld habitat 6430. Dit is mogelijk in volgende deelgebieden : deelgebied 22, oostelijk deel vallei van de Drie Beken; deelgebied 19 Demerbroeken; deelgebied 17 Messelbroek; deelgebied 15 westelijk deel vallei van de Drie Beken; deelgebied 1 Vorsdonkbos-Turfputten; deelgebied 12 Rotbroek-Gorenbroek.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De kwaliteit van die 150 ha dient verbeterd te worden tot een goede tot uitstekende staat van instandhouding, voornamelijk door het verhogen van de soortendiversiteit en verhogen van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Een optimaal beheer met verwijdering van eventueel aangeplante populier is een kwaliteitsvereiste op sommige plaatsen.

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 70 ha met 211 ha naar 281 ha. Hiervan wordt minimaal 170 ha gerealiseerd in deelgebieden. deelgebied 13 (Schulensbroek) ; deelgebied 2 (Wijgmaalbroek) ; deelgebied 1 (Vorsdonkbos-Turfputten-Amerbeemd en ten oosten van Kloesebos); deelgebied 16 (Achter Schoonhoven) ; deelgebied 17 (Messelbroek); deelgebied 22 (oostelijk deel vallei van de Drie Beken) ; deelgebied 12 (Rotbroek, Gorenbroek). deelgebied 15 (westelijk deel vallei van de Drie Beken); deelgebied 19 (Vierkensbroek); deelgebied 3 (Demercoupures); deelgebied 8 (Demercoupures); deelgebied 9 (Zallaken);

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsvereiste is een aangepast hooilandbeheer (zonder bemesting en herbicidengebruik, evt. via beheersovereenkomsten) Extensivering van het beheer is interessant voor Kwartelkoning (aanwezig in deelgebied 13); in dat geval wordt er pas in september gemaaid en niet bemest.

    habitat
Soorten - Vallei - natte graslanden en ruigten
  • Kruipend moerasscherm
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    Kruipend moerasscherm
    Populatiedoelstelling

    Behoud van een vitale en reproducerende populatie in de Vroente (deelgebied 13) en uitbreiding van de actuele populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Minstens behoud van huidige kwaliteit leefgebied: geschikt beheer ; geen negatieve invloed van vervuild oppervlakte- en grondwater (opheffen overstort). De soort heeft absoluut kale, vochtige grond nodig in het voorjaar. In een zilverschoongrasland (rbbzil) worden die microbiotopen door het vee en door overstromingen gecreëerd in natte periodes.

    soort
  • Kwartelkoning
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    Kwartelkoning
    Populatiedoelstelling

    Een kernpopulatie van 14 territoria. Dit vereist een toename van het leefgebied met 145-215 ha. In het Schulensbroek streven naar 10 bp. Dit vereist een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 150-200 ha geschikt leefgebied; waaronder habitattype 6510). Dit vereist een toename van het leefgebied met 110-160 ha; naast de aanwezige en tot doel gestelde toename van habitattype 6510 (die vervat zit in het doel voor 6510 zelf). Een deel van de extra oppervlakte leefgebied zal gerealiseerd dienen te worden door omvorming. Webbekomsbroek: het momenteel geschikte leefgebied voor 1 bp (ca. 25 ha) laten toenemen tot potenties voor 4-territoria ( 60-80 ha geschikt leefgebied).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verhogen kwaliteit habitat. Deze soort vereist open, onbemeste bloemrijke graslanden die pas gemaaid worden vanaf/na augustus , vermijden van verstoring (met actieve bescherming van lokale broedparen).

    soort
  • Spaanse vlag
    Vallei - natte graslanden en ruigten
    Spaanse vlag
    Populatiedoelstelling

    Toename van de actuele populatie in deelgebieden 1 (Eikelberg-Vorsdonkbos), 2 (Wijgmaalbroek), 9 (Zallaken) en 10 (Averbode Bos en Heide) Vestiging van nieuwe populaties in gebieden waar de combinatie natte gebieden-droge Hagelandse heuvels aanwezig is: deelgebieden 9 (Zallaken), 16 (Achter Schoonhoven-Rommelaar) en 19 (Demerbroeken-Voortberg).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Behoud kwaliteit van het leefgebied, met aandacht voor:

    • behoud van vochtige, bloemrijke, voedselrijke ruigtes (dit vereist op bepaalde plaatsen vrijstelling van onder populier) onder een extensief beheer in de buurt van droge, warme terreinen met voldoende open, zongeëxposeerde plekken;
    • aangepast mantelzoombeheer in gebieden waar de soort voorkomt. Gefaseerd, niet-jaarlijks maaien of extensief begrazen zijn goede maatregelen. Maaien van reproductiehabitats (eilegplaatsen en rupsenlocaties) en foerageergebieden in juli en augustus is negatief voor Spaanse vlag;
    • voorkomen van drainage waardoor groeiplaatsen van koninginnenkruid en leefgebied van de rupsen verdrogen;
    • bestrijdingsmiddelen vermijden in de omgeving van gekende populaties.
    soort

Vallei - vijver- en moeraslandschap

details ...

Het vijver- en moeraslandschap in dit gebied is volgens de G-IHD essentieel, zeer belangrijk en belangrijk voor een lange reeks van Europees te beschermen soorten en habitattypes waaronder

  • de broedvogels Roerdomp, Porseleinhoen (zeer belangrijk), Bruine kiekendief, Kleine zilverreiger (essentieel), Blauwborst (zeer belangrijk), IJsvogel (zie Landschap Vallei - waterlopen)
  • doortrekkers/overwinteraars zoals Grote zilverreiger (zeer belangrijk) en Krakeend (zeer belangrijk)
  • amfibieën als Kamsalamander en Poelkikker;
  • waterhabitats in de van nature voedselrijkere sfeer (3150) en overgangs- en trilveen (7140) (essentieel) en kalkhoudende galigaanmoerassen (7210).

Ook een aantal vleermuissoorten is aan dit landschap gebonden (bv. Rosse vleermuis en Ruige dwergvleermuis). Deze stellen een aantal eisen aan het leefgebied zoals handhaving of herstel van ecologisch waardevolle vijvers en plassen met een goede waterkwaliteit, natuurlijk visbestand in evenwicht met de draagkracht van het systeem en natuurlijke oevers met oeverbegroeiing (zie Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis). De belangrijkste vogels gebonden aan dit landschap vereisen volgende leefgebieden die niet specifiek als Europees habitattype zijn opgenomen

  • grote open moerasgebieden van 140-200 ha met waterriet en kwaliteitsvol open water
  • grote zeggenvegetaties, dottergraslanden en zeer natte kortblijvende graslanden of grazige vegetaties (105 - 150 ha) gebed in een groter geheel van moerasvegetaties. Kwaliteitsvolle open moerasgebieden en natte graslanden- zeggencomplexen kunnen alleen maar bereikt worden door een herstel van de natuurlijke waterhuishouding. De doelstellingen voor Roerdomp vereisen een oppervlakte waterriet van in totaal minstens 70-100 ha en dit in combinatie met voldoende (50 – 75 ha) geschikt open water. Dit impliceert vernatting in de Demerbroeken en Molenstedenbroek, en natuurlijke inrichting in het Schulensbroek. Dit moeraslandschap komt ook soorten als Blauwborst, Grote zilverreiger en Waterrietzanger ten goede.

De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden. Belangrijk is om aan te geven dat het principe van zuinig ruimtegebruik en optimale ruimtelijk allocatie ertoe geleid heeft om in dit gebied te kiezen voor de realisatie van leefgebieden voor Roerdomp omdat dit weinig extra ruimtebeslag inhoudt. De randvoorwaarde is echter voldoende vernatting. Voldoende rust tijdens de broedperiode is essentieel. Deze doelstellingen zijn des te belangrijker in het licht van de relatieve nabijheid van belangrijke vijver- & moeraslandschappen als het Vinne (SBZ-H Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw) en het vijvercomlex Midden-Limburg (SBZ-V).

Habitat - Vallei - vijver- en moeraslandschap
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 8 ha naar minstens 30 ha - voornamelijk in deelgebied 19 (Demerbroeken), deelgebied 22 (oostelijk deel van de Vallei van de Drie Beken), deelgebied 12 (Rotbroek), deelgebied 15 (westelijk deel van de Vallei van de Drie Beken), deelgebied 21 (Rosse Beemden) - door herstel van reeds bestaande poelen of vijvers.
    Herstel van het habitat in bestaande leibeken en sloten en creatie van nieuwe poelen op kansrijke plaatsen.
    Minstens behoud van het habitat in de overige deelgebieden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De vijvers dienen tijdens het vegetatieseizoen permanent water te bevatten. Helder, matig nutriëntenrijk (niet hypertroof) water met een matige stikstof- en fosforconcentratie en een min of meer neutrale tot matig alkalische pH. Er dient minstens één sleutelsoort abundant aanwezig te zijn.

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    7140 - Overgangs- en trilveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de huidige 6 ha tot 20 ha op plaatsen die aansluiten bij de bestaande relicten ( deelgebied 1: Turfputten, deelgebied 11: Diepven, deelgebied 12: De Leunen-Lobos, Rotbroek en Gorenbroek, deelgebied 15: westelijk deel vallei van de Drie Beken, deelgebied 18: Zavelbeemden, deelgebied 19: Vierkensbroek). Dit kan o.a. door het weer open maken van verboste biotopen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsvereisten zijn o.m.: beperkte aanwezigheid boomopslag in de habitat; een natuurlijke hydrologie; voldoende voedselarme waterlichamen; afwezigheid van karperachtigen.

    habitat
  • Galigaanvegetaties (7210)
    habitattype_naam
    Galigaanvegetaties (7210)
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    7210 - Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Toename huidige oppervlakte (ca. 0,75 ha) Galigaanmoeras in de Rosse Beemden (deelgebied 21) naar 1 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behoud van de bijzondere hydrologie. Kwaliteitsvereisten zijn o.m.: beperkte aanwezigheid boomopslag in de habitat; een natuurlijke hydrologie; voldoende voedselarme waterlichamen; afwezigheid van karperachtigen.

    habitat
Soorten - Vallei - vijver- en moeraslandschap
  • Blauwborst
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Blauwborst
    Populatiedoelstelling

    Behoud huidige populatiegrootte (146-170 broedparen).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Minstens behoud van huidige kwaliteit leefgebied met specifiek beheer voor behoud en verbetering moeras- en rietvegetaties.

    soort
  • Bruine kiekendief
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Bruine kiekendief
    Populatiedoelstelling

    Duurzame vestiging van Bruine kiekendief als vaste broedvogel met 3 broedparen: in 3 deelgebieden (Demerbroeken, Webbekomsbroek en Schulensbroek), met telkens 1 broedpaar. Bruine kiekendief vereist ca. 100-200 ha geschikt leefgebied. Er is geen extra oppervlakte leefgebied voor deze soort nodig. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen inzake het leefgebied worden volledig gedekt door de doelen voor Roerdomp, Porseleinhoen en Kwartelkoning.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het komt er op neer de kwaliteit van het leefgebied te versterken:

    • meer openheid in Demerbroeken door verwijderen van aanplanten;
    • minder verstoring door o.a. beperking recreatie (Demerbroeken en Schulensbroek) / actieve nestbescherming.
    soort
  • Grote zilverreiger
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Grote zilverreiger
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de soort als pleisteraar en overwinteraar. Aangezien er geen sprake is van een lokale populatie worden geen populatiedoelstellingen geformuleerd. De in de SBZ aanwezige aantallen zijn naast de habitatkwaliteit ook afhankelijk van het broedsucces in de kern-broedgebieden van de soort (o.a. Nederland). Er wordt geen extra oppervlakte leefgebied voor deze soort voorzien

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Maximaal behoud en toename van de oppervlakte geschikte foerageergebieden: natte graslanden en ondiepe vijvers met goede waterkwaliteit.

    soort
  • Kamsalamander
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    We streven naar populaties in 5 deelgebieden (deelgebied 1: op 2 locaties nl. in de Vallei van de Grote Laak (aansluitend bij de huidige vindplaats waar nog voortplanting plaatsvindt) en aan de rand van Vorsdonkbos; deelgebied 2: Wijgmaalbroek; deelgebied 9: Zallaken; deelgebied 11: omgeving Molenheide: op ca. 2 km van gekende locatie en deelgebied 19: Demerbroeken) door verbetering van de kwaliteit van het actueel of potentieel leefgebied. De kwaliteitsdoelen staan in de rechterkolom beschreven. Uitbreiding van het huidig aantal populaties, kaderend in een soortenbeschermingsplan, door aanleg/herstel geschikte leefgebieden (zie kwaliteitsdoelstelling).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • 1. Voldoende waterhabitats: telkens een cluster van minstens 3 geschikte poelen van verschillende diepte. Dit gebeurt door behoud van de bestaande geschikte poelen en waar nodig aanpassing van bestaande poelen en/of aanleg van extra poelen. Indien het in een bepaald deelgebied onmogelijk blijkt om poelen in te richten die zonder mechanische tussenkomst nagenoeg jaarrond water bevatten, vervalt de doelstelling voor dat deelgebied.
    • 2. Kwaliteit van het waterhabitat: voor de soort geschikte abiotische en biotische omstandigheden : visvrije poelen zonder inspoeling van nutriënten. De poelen hebben voldoende diepe zones, opdat ze niet droogvallen voor augustus, en zijn bereikbaar voor bestaande populaties.
    • 3. Kwaliteit van het landhabitat : Kleinschalig landschap met opgaande vegetatie in nabijheid van waterhabitat.
    soort
  • Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

     

    • Verblijfplaatsen in bomen
      Uit de beoordeling van de habitats in de bossfeer bleek dat de groeiklasse 7 of zeer dik hout (met diameter op borsthoogte vanaf 80 cm of omtrek vanaf 250 cm) bijna nergens voorkomt. Met oog op de het verhogen van het aanbod aan verblijfplaatsen voor vleermuizen in bomen moet een toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) worden nagestreefd, met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur: 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt immers toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (= 5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Bijgevolg dient een toename van het aandeel dikke bomen (groeiklasse 7, diameter ≥ 80 cm) te worden beoogd op niveau van het hele habitatrichtlijngebied.
    • Verblijfplaatsen op kerkzolders, in ijskelders, bunkers en andere objecten
      De gekende verblijfplaatsen in het habitatrichtlijngebied en omgeving (kerkzolder Zelem, Lummen, Zelk, Donk, Fort Leopold en citadel van Diest, ijskelder van het kasteel Ten Hamel), inclusief de objecten waarvan enkel historische waarnemingen bekend zijn, moeten allemaal beschermd worden en in goede staat gehouden zodat ze geschikt zijn en blijven als verblijfplaats voor verschillende vleermuissoorten. Desgevallend kan dit betekenen dat voorafgaandelijk restauratie van het object nodig is. Restauraties dienen steeds oordeelkundig te gebeuren in samenspraak met experts (o.a. tijdstip werkzaamheden is een belangrijke factor). Daarnaast is het verzekeren van rust in de nabije omgeving van de objecten ook een belangrijk aandachtspunt. Wanneer, bijvoorbeeld tijdens werkzaamheden, per toeval een nieuwe vleermuisverblijfplaats wordt ontdekt, dienen de nodige inspanningen te worden gedaan om de verblijfplaats op dezelfde plaats te behouden. Indien dit onmogelijk blijkt te zijn, moet in de onmiddellijke omgeving een goed alternatief worden voorzien. Gezien het feit dat vleermuizen slechts zeer langzaam nieuwe verblijfplaatsen in gebruik nemen, verdient de eerste optie de voorkeur.
    • Insectenrijkdom
      Maatregelen die de insectenrijkdom verhogen, komen alle vleermuissoorten ten goede. Hieronder valt het nastreven van: (1) goed ontwikkelde, golvende bosranden als geleidelijke overgang van het bos naar het open landschap; (2) goed ontwikkelde kruid- en struiklaag in de bossen; (3) waterlichamen met een goede waterkwaliteit en met natuurlijke oevers met oevervegetatie; (4) soortenrijke graslanden en ruigtes (habitattype 6430).
    • Connectiviteit en landschappelijke diversiteit
      Behoud en versterken van de connectiviteit tussen de (deel)leefgebieden en nastreven van landschappelijke diversiteit. Dit omvat het creëren van open ruimte binnen de grote bosgehelen (netwerk van open plekken en boswegen met mantel- en zoomvegetaties) en de uitbouw van een netwerk van kleine landschapselementen in de open gebieden waar de creatie van grote, ononderbroken hooi-/rietlandcomplexen niet voorop staat. Handhaving of herstel van ecologisch waardevolle vijvers, plassen en waterlopen met een goede waterkwaliteit (zie ook doelen vijver- en moeraslandschap; rivier; conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009) voor wat betreft de Demer). Binnen deze groep bevinden zich soorten die bijzonder lichtschuw zijn (Meervleermuis en Watervleermuis) en het beperken van verlichting ter hoogte van de foerageergebieden en op de vliegroutes zal dan ook een belangrijk aandachtspunt zijn. Waar mogelijk moet verlichting worden verminderd of uitgeschakeld. Nieuwe verlichting of verhoogde blootstelling aan verlichting (bijvoorbeeld door verwijderen van vegetatiescherm) moet worden vermeden.

     

    soort
  • Kleine zilverreiger
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Kleine zilverreiger
    Populatiedoelstelling

    Streven naar vestiging Kleine zilverreiger als vaste broedvogel in de SBZ-V. Streven naar een broedkolonie van minstens 2 broedparen. Er is geen extra oppervlakte leefgebied voor deze soort nodig. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen inzake het leefgebied worden volledig gedekt door de doelen voor Roerdomp, Porseleinhoen en Kwartelkoning.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zie doelen voor Porseleinhoen en Roerdomp (Landschap: Vallei - vijver- en moeraslandschap) en Kwartelkoning (Landschap: Vallei - natte graslanden en ruigten).

    soort
  • Krakeend
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Krakeend
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de overwinterende en doortrekkende aantallen, Door realisatie van de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009); kunnen de aantallen nog verder toenemen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Kwaliteitseisen zijn gedekt door de andere vogelsoorten vernoemd in het Landschap Vallei - vijver- en moeraslandschap en Kwartelkoning (Landschap: Vallei - natte graslanden en ruigten).

    soort
  • Poelkikker
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Poelkikker
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de actuele populatie met minimaal 200 roepende mannetjes per populatie, die zich in één grote of meerdere kleine, nabijgelegen waterpartijen voortplanten.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verhogen van de kwaliteit van het leefgebied :goede waterkwaliteit, samenhang van de voortplantingsplaatsen , geen hybridisatie van poelkikker met meer- en bastaardkikker.

    soort
  • Porseleinhoen
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Porseleinhoen
    Populatiedoelstelling

    Jaarlijkse broedvogel met minstens 7-8 broedparen: duurzame vestiging als succesvolle broedvogel in 3 gebieden. Er wordt een duurzame vestiging in de Demerbroeken beoogd door toename van het leefgebied met 50 ha, waarvan 25 ha door omvorming. In overige gebieden wordt ingeschat dat de soort tot broeden komt door de realisatie van de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen inzake het leefgebied voor Roerdomp, en Kwartelkoning. Dit vereist in elk van deze gebieden voldoende grote, open, permanent natte moerasvegetaties (grote zeggenvegetaties, jonge gemaaide rietlanden en/of lage grazige vegetaties in permanent ondiep water) van min. 15 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Toename van de oppervlakte geschikt leefgebied - zie ook doelen voor Roerdomp (Landschap: Vallei - vijver- en moeraslandschap) en Kwartelkoning (Landschap: Vallei - natte graslanden en ruigten) - door :

    • specifieke inrichting en beheer (Grote zeggenvegetaties, ondiepe oevervegetaties, jong rietland, dotterbloemgraslanden, pitrusvegetaties …) met overgangszones naar natte graslanden ;
    • creëren van meer openheid; vooral in de Demerbroeken

    .

    soort
  • Roerdomp
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Roerdomp
    Populatiedoelstelling

    Duurzame vestiging van Roerdomp als vaste broedvogel met 4-5 broedparen: duurzame vestiging als succesvolle broedvogel in 3 gebieden. Dit houdt een toename van de oppervlakte leefgebied in, vooral door omvorming (110-125 ha-grotendeels kwaliteitsverbetering bestaande natuur) en uitbreiding (10-20 ha): tot in totaal voor de hele SBZ-V 140-200 ha geschikt leefgebied waarvan minstens 70-100 ha waterriet in volgende deelgebieden :

    • Demerbroeken (Kloosterbeemden, Vierkensbroek): creatie van geschikt leefgebied van 60-100 ha, grotendeels door omvorming (35-45 ha) en uitbreiding (10-20 ha) aansluitend bij het bestaande open water en rietvegetaties
    • Schulensbroek, binnenbekken: via inrichting (omvorming) komen tot een oppervlakte van 46 ha rietland
    • Molenstedebroek: streven naar 30-50 ha leefgebied waarvan 15 ha open water, door omvorming
    • Rosse beemden, Schalbroekvijvers en Kleenmeulen : gedeeltelijk leefgebied als corridor naar vijvergebied Midden-Limburg.
    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Vijvers met waterriet en recreatie zodanig gestuurd dat waterrietzones maximale rust kennen. De kwaliteitseisen voor deze soort zijn ook sturend voor Woudaap en Blauwborst. Landschappelijk open waterrijke moerassen met de volgende kenmerken zijn nodig :

    • geschikt leefgebied, bestaande uit rietland, moerasvegetaties (>50%) en open water (> 30%);
    • voldoende geschikte randzones (waterriet/ondiep water/oeverplantenvegetaties;
    • helder water met goede waterkwaliteit en een hoog voedselaanbod (jonge vis, ongewervelden, amfibieën);
    • voldoende rust (vooral in Kloosterbeemden) en waar mogelijk het creëren van predatievrije broedgelegenheden tijdens broedperiode;
    • open vijverlandschap;
    • gevarieerde leeftijdsstructuur van de rietvegetaties: per broedkoppel is er nood aan minimaal 0,5 tot 2ha overjarig riet of lisdodde met een voldoende dikke kniklaag (opstapeling van oude stengels);
    • aanwezigheid verlandingsvegetaties (niet enkel riet/lisdodde, maar ook ondergedoken en drijvende watervegetaties);
    • hoog waterpeil in de leefgebieden tijdens het broedseizoen;
    • meanderende Demer in natuurlijke relatie met de komgronden als leef- en foerageergebied.
    soort
  • Vleermuizen
    Vallei - vijver- en moeraslandschap
    Vleermuizen
    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verblijfplaatsen in bomen: Uit de beoordeling van de habitats in de bossfeer bleek dat de groeiklasse 7 of zeer dik hout (met diameter op borsthoogte vanaf 80 cm of omtrek vanaf 250 cm) bijna nergens voorkomt. Met oog op de het verhogen van het aanbod aan verblijfplaatsen voor vleermuizen in bomen moet een toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) worden nagestreefd, met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur: 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt immers toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (= 5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Bijgevolg dient een toename van het aandeel dikke bomen (groeiklasse 7, diameter ?80 cm) te worden beoogd op niveau van het hele habitatrichtlijngebied. Verblijfplaatsen op kerkzolders, in ijskelders, bunkers en andere objecten: De gekende verblijfplaatsen in het habitatrichtlijngebied en omgeving (kerkzolder Zelem, Lummen, Zelk, Donk, Fort Leopold en citadel van Diest, ijskelder van het kasteel Ten Hamel), inclusief de objecten waarvan enkel historische waarnemingen bekend zijn, moeten allemaal beschermd worden en in goede staat gehouden zodat ze geschikt zijn en blijven als verblijfplaats voor verschillende vleermuissoorten. Desgevallend kan dit betekenen dat voorafgaandelijk restauratie van het object nodig is. Restauraties dienen steeds oordeelkundig te gebeuren in samenspraak met experts (o.a. tijdstip werkzaamheden is een belangrijke factor). Daarnaast is het verzekeren van rust in de nabije omgeving van de objecten ook een belangrijk aandachtspunt.

    soort

Vallei - waterlopen

details ...

Waterlopen in de valleien van dit gebied zijn volgens de G-IHD zeer belangrijk voor enkele Europees te beschermen soorten: IJsvogel, Bittervoorn, Grote modderkruiper, Drijvende waterweegbree. Ook een aantal vleermuissoorten is aan dit landschap gebonden (bv. Watervleermuis en Meervleermuis). Deze stellen een aantal eisen aan het leefgebied zoals handhaving of herstel van ecologisch waardevolle waterlopen met een goede waterkwaliteit, natuurlijk visbestand in evenwicht met de draagkracht van het systeem en natuurlijke oevers met oeverbegroeiing (zie Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis).

De Demer is bovendien sturend voor de waterhuishouding van de hele vallei. Voor herstel van de moerassen, natte bossen, natte graslanden en ruigten in de Demervallei (zie andere Landschappen) is rivierherstel eveneens cruciaal, aangezien de indijking en verdieping van de Demer geleid hebben tot verdroging van de vallei. Bovendien vormt de Demer het grootste open wateroppervlak in grote delen van de vallei, en is oa. van belang als foerageergebied voor moerasvogels. Ter hoogte van deelgebied Wijgmaalbroek is de Dijle de bepalende waterloop voor de aanpalende valleigronden. De Kalsterloop beïnvloedt de waterhuishouding van het deelgebied 11 Meren-Kalsterbos

De belangrijkste doelstellingen zijn de verbetering van de kwaliteit van het leefgebied onder de vorm van een verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit, de verbetering van de structuurvariatie van de waterlopen, en het herstel van de rivierdynamiek en de relatie rivier-vallei met oeverwallen en komgronden. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

Habitat - Vallei - waterlopen
  • Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
    habitattype_naam
    Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
    Vallei - waterlopen
    3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Minstens behoud van de huidige oppervlakte van enkele tientallen m² in de Kleine Beek (deelgebied 22) en eventueel een kleine toename (bv. herstel in de Heideloop, deelgebied 10).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering kwaliteit : herstelde waterhuishouding, waterkwaliteit en morfologie.

    habitat
Soorten - Vallei - waterlopen
  • Bittervoorn
    Vallei - waterlopen
    Bittervoorn
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van reproducerende bittervoorns in minimum 50 % van de in SBZ-H gelegen vijvers en grachtenstelsels. Streefcijfer populatiegrootte: 400 ind/ha en 2500 ind/ha op de voortplantingsplaatsen zelf.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering van het leefgebied: waterkwaliteit en vrij van migratieknelpunten. De connectiviteit tussen de hoofdwaterlopen (vooral Demer) en de zijlopen of grachtenstelsels dient gegarandeerd te worden (conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009);). Behoud of herstel van voor Bittervoorn geschikt leefgebieden: waterplantrijke, zwak stromende of stilstaande waters met zoetwatermossels en voldoende zuurstof. Dit geldt zowel voor de waterlopen, vijvers als voor de grachtenstelsels. Bij regulier vijver- en waterloopbeheer dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de aanwezige populatie van Bittervoorn en grote zoetwatermossels.

    soort
  • Drijvende waterweegbree
    Vallei - waterlopen
    Drijvende waterweegbree
    Populatiedoelstelling

    Herstel van recent gedegradeerde populaties (deelgebied 1-Vorsdonkbos-Turfputten; deelgebied 10-Averbode; deelgebied 20-Gorenbeekvallei; deelgebied 22-Vallei van de Drie Beken) en instandhouding onder meer door optimaal beheer van actuele en eventuele nieuw gevestigde populaties. Streven naar (meta-) populaties van minstens 50 m².

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied : fosfaatarm water, de waterbodem vrij gehouden van organisch sediment, beken gefaseerd geruimd, waarbij de relictpopulaties gespaard blijven.

    soort
  • Grote modderkruiper
    Vallei - waterlopen
    Grote modderkruiper
    Populatiedoelstelling

    Herstel van een duurzame populatie in het Vorsdonkbos-Turfputten (deelgebied 1), Lobos (deelgebied 12), Schulensbroek (deelgebied 13) en de Demercoupures (deelgebieden 3-8). Hervestiging vanuit de stroomopwaartse populatie te Hasselt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied: ondiepe moerassige plaatsen in contact met beken en rivieren, zonder migratieknelpunten; natuurlijke waterpeilen en natuurlijke overstromingsdynamiek in de Demervallei (voor deelgebieden 1, 3-8 en 19 : conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009)); plantenrijke (eventueel droogvallende) waterpartijen in de vallei, gecombineerd met herstel van habitattype 3150; slib- en kruidruimingen zijn beperkt; geen watervervuiling (Grote Laak, opheffen overstort Vroente, Winterbeek, Herk, Oude Herk).

    soort
  • Ijsvogel
    Vallei - waterlopen
    Ijsvogel
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van actuele populatie (26-37 territoria).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verhogen kwaliteit leefgebied: betere waterkwaliteit; behoud van potentiële nestlocaties; geschikte natuurlijke oevers conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009); geen verstoring; plaatselijk (in de meeste natte bossen) laten liggen van omgewaaide bomen met wortelkluit.

    soort
  • Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis
    Vallei - waterlopen
    Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Het voordragen van populatiedoelen voor deze soorten is onmogelijk, aangezien voor alle soorten te weinig gekend is van de populaties binnen de SBZ’s. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt nagegaan op welke vlakken de leefgebieden voor de vleermuissoorten in het SBZ kunnen verbeterd worden. Aangenomen wordt dat indien de leefgebieden maximaal verbeterd worden, de vleermuissoorten die daarbij gebaat zijn eveneens in een goede staat van instandhouding zullen of kunnen verkeren. Iedere soort heeft haar eigen ecologische niche en dus haar eigen vereisten inzake zomerverblijfplaatsen, foerageergebieden, winterverblijfplaatsen en connectiviteit. Toch is er een aantal algemene kwaliteitseisen te identificeren en kunnen op basis van de foerageerbiotopen aanvullende kwaliteitseisen geïdentificeerd worden. Met die kennis kunnen verbeteropgaven voor de leefgebieden in het SBZ-H geformuleerd worden. De herinrichting van de Demervallei tussen Diest en Werchter betreft een grootscheeps investeringsproject, waarvoor ook nog andere voorbereidende studies dienen opgemaakt te worden, zodat de fysische en praktische haalbaarheid van ecologisch herstel kan bekeken worden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

     

    • Verblijfplaatsen in bomen
      Uit de beoordeling van de habitats in de bossfeer bleek dat de groeiklasse 7 of zeer dik hout (met diameter op borsthoogte vanaf 80 cm of omtrek vanaf 250 cm) bijna nergens voorkomt. Met oog op de het verhogen van het aanbod aan verblijfplaatsen voor vleermuizen in bomen moet een toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) worden nagestreefd, met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur: 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt immers toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (= 5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Bijgevolg dient een toename van het aandeel dikke bomen (groeiklasse 7, diameter ≥ 80 cm) te worden beoogd op niveau van het hele habitatrichtlijngebied.
    • Verblijfplaatsen op kerkzolders, in ijskelders, bunkers en andere objecten
      De gekende verblijfplaatsen in het habitatrichtlijngebied en omgeving (kerkzolder Zelem, Lummen, Zelk, Donk, Fort Leopold en citadel van Diest, ijskelder van het kasteel Ten Hamel), inclusief de objecten waarvan enkel historische waarnemingen bekend zijn, moeten allemaal beschermd worden en in goede staat gehouden zodat ze geschikt zijn en blijven als verblijfplaats voor verschillende vleermuissoorten. Desgevallend kan dit betekenen dat voorafgaandelijk restauratie van het object nodig is. Restauraties dienen steeds oordeelkundig te gebeuren in samenspraak met experts (o.a. tijdstip werkzaamheden is een belangrijke factor). Daarnaast is het verzekeren van rust in de nabije omgeving van de objecten ook een belangrijk aandachtspunt. Wanneer, bijvoorbeeld tijdens werkzaamheden, per toeval een nieuwe vleermuisverblijfplaats wordt ontdekt, dienen de nodige inspanningen te worden gedaan om de verblijfplaats op dezelfde plaats te behouden. Indien dit onmogelijk blijkt te zijn, moet in de onmiddellijke omgeving een goed alternatief worden voorzien. Gezien het feit dat vleermuizen slechts zeer langzaam nieuwe verblijfplaatsen in gebruik nemen, verdient de eerste optie de voorkeur.
    • Insectenrijkdom
      Maatregelen die de insectenrijkdom verhogen, komen alle vleermuissoorten ten goede. Hieronder valt het nastreven van: (1) goed ontwikkelde, golvende bosranden als geleidelijke overgang van het bos naar het open landschap; (2) goed ontwikkelde kruid- en struiklaag in de bossen; (3) waterlichamen met een goede waterkwaliteit en met natuurlijke oevers met oevervegetatie; (4) soortenrijke graslanden en ruigtes (habitattype 6430).
    • Connectiviteit en landschappelijke diversiteit
      Behoud en versterken van de connectiviteit tussen de (deel)leefgebieden en nastreven van landschappelijke diversiteit. Dit omvat het creëren van open ruimte binnen de grote bosgehelen (netwerk van open plekken en boswegen met mantel- en zoomvegetaties) en de uitbouw van een netwerk van kleine landschapselementen in de open gebieden waar de creatie van grote, ononderbroken hooi-/rietlandcomplexen niet voorop staat. Handhaving of herstel van ecologisch waardevolle vijvers, plassen en waterlopen met een goede waterkwaliteit (zie ook doelen vijver- en moeraslandschap; rivier; conform de doelstellingen van Ontwikkelingsplan Demer (Bekkenbeheerplan 2009) voor wat betreft de Demer). Binnen deze groep bevinden zich soorten die bijzonder lichtschuw zijn (Meervleermuis en Watervleermuis) en het beperken van verlichting ter hoogte van de foerageergebieden en op de vliegroutes zal dan ook een belangrijk aandachtspunt zijn. Waar mogelijk moet verlichting worden verminderd of uitgeschakeld. Nieuwe verlichting of verhoogde blootstelling aan verlichting (bijvoorbeeld door verwijderen van vegetatiescherm) moet worden vermeden.

     

    soort
  • Vleermuizen
    Vallei - waterlopen
    Vleermuizen
    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verblijfplaatsen in bomen: Uit de beoordeling van de habitats in de bossfeer bleek dat de groeiklasse 7 of zeer dik hout (met diameter op borsthoogte vanaf 80 cm of omtrek vanaf 250 cm) bijna nergens voorkomt. Met oog op de het verhogen van het aanbod aan verblijfplaatsen voor vleermuizen in bomen moet een toename van het aantal bomen met holten (naar boven uitgerotte spechtenholten, andere rottingsholten en losse schors) worden nagestreefd, met een goede spreiding ervan over het gehele boscomplex. Richtwaarde uit de literatuur: 7 à 10 bomen met holten/ha (Meschede & Heller, 2000). De kans op holteontwikkeling neemt immers toe met de diameter van de bomen. Uit een studie van Dufour (2003) blijkt dat de kans op holten sterk toeneemt vanaf 250 cm omtrek (= 5 % kans op holten). 1 op 3 bomen met een omtrek van 300 cm bleek holten te bevatten. Bijgevolg dient een toename van het aandeel dikke bomen (groeiklasse 7, diameter ?80 cm) te worden beoogd op niveau van het hele habitatrichtlijngebied. Verblijfplaatsen op kerkzolders, in ijskelders, bunkers en andere objecten: De gekende verblijfplaatsen in het habitatrichtlijngebied en omgeving (kerkzolder Zelem, Lummen, Zelk, Donk, Fort Leopold en citadel van Diest, ijskelder van het kasteel Ten Hamel), inclusief de objecten waarvan enkel historische waarnemingen bekend zijn, moeten allemaal beschermd worden en in goede staat gehouden zodat ze geschikt zijn en blijven als verblijfplaats voor verschillende vleermuissoorten. Desgevallend kan dit betekenen dat voorafgaandelijk restauratie van het object nodig is. Restauraties dienen steeds oordeelkundig te gebeuren in samenspraak met experts (o.a. tijdstip werkzaamheden is een belangrijke factor). Daarnaast is het verzekeren van rust in de nabije omgeving van de objecten ook een belangrijk aandachtspunt.

    soort

Planten en dieren

Het vijver- en moeraslandschap is van groot belang voor vogels. Het herbergt jaarlijkse broedvogels zoals de blauwborst en ijsvogel, niet-jaarlijkse broedvogels zoals de roerdomp, en doortrekkers/overwinteraars zoals de grote zilverreiger en de krakeend. Waterlopen in de valleien vormen het leefgebied voor de ijsvogel, bittervoorn, grote modderkruiper en drijvende waterweegbree. De graslanden in de valleien zijn dan weer bijzonder geliefd als leefgebied voor tal van zeldzame planten en dieren. De weinig voorkomende nachtzwaluw voelt zich thuis in Averbode Bos en Heide.

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Demervallei
/gebied/demervallei
Gebied Referentie
demervallei
ID
29
BE2400014
vogelrichtlijngebied
BE2223316