

Maasvallei
Algemene info
Dit gebied ligt in de vallei van de Maas, die de grens vormt tussen de provincies Belgisch en Nederlands Limburg. Dit rivierlandschap bestaat uit talrijke leefgebieden: van het diepe en ondiepe water, de grindbanken, de sliboevers, de overstromende oevers, de graslanden die enkel overstromen bij hoogwater tot de zelden overstromende bossen. In elk van deze plekjes leven typische dieren en planten, waardoor dit groene lint in het landschap een hotspot is van biodiversiteit.
Belangrijke beheerders van het RivierPark zijn nv De Scheepvaart, Natuurpunt vzw en Limburgs Landschap vzw. Nv De Scheepvaart heeft grote delen naast de Maas op de schop genomen om de achterliggende dorpen en gronden te vrijwaren van overstromingen. Bij die inrichtingswerken wordt optimaal rekening gehouden met de natuurdoelen voor deze speciale beschermingszone. De ingerichte natuurgebieden worden in beheer gegeven aan de natuurverenigingen. Plaatselijk wordt ook samengewerkt met landbouwers. Uiteraard is ook de grindsector een belangrijke speler. De grindontginning heeft een grote invloed gehad op de Maas.
Kinrooi (3640), Maaseik (3680), Dilsen Stockem (3650), Lanaken (3620), Maasmechelen (3630)
Inspanningen
Nederland, Vlaanderen en Wallonië werken samen aan het behalen van de natuurdoelen voor de Grensmaas. Het is een dynamische stromende rivier met een goede waterkwaliteit en een beperkte sliblast. In functie van een duurzame populatie kwartelkoning wordt een groot leefgebied ingericht en beheerd. Het laagveen in het Vijverbroek moet worden hersteld. Voor de amfibieën wordt in de ruime omgeving van Maaswinkel een geschikte land- en voortplantingsbiotoop ontwikkeld. Het beheer van de verschillende deelgebieden is afgestemd op de natuurdoelen. Vismigratieknelpunten worden opgelost.
Duurzaam beheer in alle deelgebieden
Binnen het rivierlandschap zijn de habitats geen statisch gegeven, maar juist een dynamisch gegeven. De rivier zorgt ervoor dat ze ergens kunnen ontstaan (bv. door afzetting) of terug verdwijnen door erosie. Door successie zal het ene habitattype overgaan in een ander habitattype (bv. van een ruigte over een wilgenstruweel tot een hardhoutooibos). Via procesbeheer streeft men naar een natuurlijk rivierlandschap met een mozaïek van pioniersvegetaties, graslanden en ruigten en loofbos. Hierbij zorgen natuurlijke rivierdynamiek en extensieve begrazing voor een voldoende hoog aandeel open habitats. Naast procesbeheer is ook patroonbeheer nodig voor het instandhouden en de ontwikkeling van schrale graslanden (6510). Voor de uitbreiding van 18 ha van dit habitattype is overleg nodig met de rivierbeheerders, de private eigenaars, de plaatselijke landbouwers en de terreinbeherende instanties.
Het opmaken van een geïntegreerd beheerplan (rivierbeheer en natuurbeheer) is wenselijk voor alle deelgebieden en niet in het minst voor die locaties waar maatregelen door de rivierbeheerder zijn uitgevoerd zoals Hochter Bampd, Herbricht, Mazenhoven, Kerkeweerd-Negenoord, Bichterweerd. De VNBM kan hierin het voortouw nemen.De Grensmaas is essentieel voor het habitattype 91F0. Dit habitattype komt voor op leemgronden, die sporadisch overstromen. Bodemvormende processen zijn essentieel voor de ontwikkeling van dit habitattype. Begrazing van potentiële locaties is in eerste instantie dan ook niet aangewezen, tenzij over zeer grote beheereenheden (>1000 ha) kan gesproken worden met lage graasdensiteiten. Dit type zal zich onder meer ontwikkelen uit wilgenstruwelen. Deels zijn deze actueel opgenomen als het type 91E0_sf. Dit betekent dat de oppervlakte 91E0_sf kan afnemen ten gunste van 91F0.
Voor instandhouden van het leefgebied van kwartelkoning (45% bloemrijke graslanden 45 % 6510 en beperkt 10 % 6430) zal het beheer soortgericht dienen te zijn: maaien met late maaidatum eventueel aangevuld met en Boomkikkerextensieve begrazing.Duurzaam beheer van de habitats en soorten vergt ook een sturing en afstemming van de recreatiedruk, de kayakvaart op de Maas en de visserij. Het project Maasvallei neemt initiatieven tot afstemming rond visserij. De problematiek van de kayakvaart wordt behandeld in de VNBM. Het protocol tussen ANB en de gemeente Kinrooi (2009) voorziet in een sturing van de recreatie in deelgebied 11.
De toegankelijkheid van de nieuwe natuurterreinen kan geregeld worden in de toegankelijkheidsreglementering bij opmaak van een beheerplan. Hierbij kan dan rekening gehouden worden met verstoringsgevoelige soorten zoals kwartelkoning, visdief en otter.
Problematisch in grote riviersystemen is de bestrijding van invasieve exoten zoals reuzenbalsemien en Japanse duizendknoop. Het probleem doet zich nu enkel zeer lokaal voor. Als tijdig en snel kan gereageerd worden is verdere verspreiding van de exoten tegen te houden. De rivierbeheerder in samenspraak met de terreinbeherende vereniging en ANB dienen deze problematiek zo spoedig mogelijk op te pakken. Aardpeer kan door begrazing onderdrukt worden.
Een dynamische rivier met goede waterkwaliteit, natuurlijk hydrologisch regime en sedimentlast
De mogelijkheid om de instandhoudingsdoelstellingen in het rivierbed van de Maas te realiseren, is gekoppeld aan de rivierdynamiek en de kwaliteit van de rivier. Criteria die van belang zijn, betreffen onder meer: de waterkwaliteit, de afvoer, de sliblast, het zuurstofgehalte, watertemperatuur, lozingen, calamiteiten ed., de beddingmorfologie, de afvoerschommelingen bij laagwater, de piekdebieten, de stroomsnelheden, de vuilvracht, …
In het kader van het stroomgebiedbeheerplan voor de Maas (2010-2015) zijn er voor de speciale beschermingszones gebiedsgerichte doelstellingen geformuleerd. Voor de Maas zijn deze doelstellingen:
- Doelstelling 1: Instandhouding en herstel van de natuurlijke waterhuishouding ter hoogte van de SBZs.
- Doelstelling 2: Instandhouding, herstel of ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijk waterpeilregime.
- Doelstelling 3: Strengere doelstellingen (zeer goede ecologische toestand volgens decreet IntegraalWaterbeleid of bijzondere milieukwaliteitsnormen volgens het Decreet Algemene BepalingenMilieubeleid) inzake waterkwaliteit
- Doelstelling 4: Behoud en ontwikkeling van voldoende natuurlijke stromingsdiversiteit, dieptevariatie en sedimentatie- en erosieprocessen binnen de bedding
- Doelstelling 5: Opheffen van de vismigratieknelpunten op de prioritaire waterlopen
- Doelstelling 6: Uitbreiding oppervlakte habitat conform de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen en de instandhoudingsdoelstellingen per Speciale Beschermingszone.
Indien de doelstellingen uit het stroomgebiedbeheerplan voor de Maas gerealiseerd worden, dan is reeds invulling gegeven aan de kwaliteitseisen van de riviergebonden habitats en soorten. Dit kan door samenwerking met de rivierbeheerders in de verschillende landen en landsdelen. Om deze doelstellingen te realiseren zijn de volgende inspanningen nodig:
- 1. Ter hoogte van de SBZ moet de natuurlijke waterhuishouding in stand gehouden worden of hersteld worden. Het peilbeheer wordt optimaal afgesteld op de beoogde natuurdoelen
- 2. Er wordt een zo natuurlijk mogelijk waterpeilregime gerealiseerd dat geschikte milieucondities voor de betrokken habitats en soorten van het SBZ realiseert
- 3. De milieukwaliteitsnormen voor de betrokken waterlichamen van de Grensmaas worden conform de milieukwaliteitsnormen afgestemd op de betrokken habitats en soorten van het habitatrichtlijngebied. Momenteel geldt voor instandhouding van de vissoorten voor opgeloste zuurstof de grenswaarde tussen zeer goed en goed. In overeenstemming met de andere oeverstaten moet nagegaan worden of strengere milieudoelstellingen nodig zijn voor de stroomminnende visfauna (bv. temperatuur). Voor habitattype 3260 gelden de voorgestelde strengere kwaliteitseisen tussen de zeer goede en goede ecologische toestand voor stromende en stilstaande wateren.
- 4. Binnen de bedding moeten de natuurlijke stromingsdiversiteit, dieptevariatie en erosie- en sedimentatieprocessen hersteld worden zodat er voldoende kwalitatief leefgebied is voor de verschillende vissoorten met elk hun eigen habitatvereisten. Hiervoor is ook een voldoende hoog aandeel waterplanten noodzakelijk in de bedding: dit vergt een aangepast ruimings- en onderhoudsbeheer (onderhoudsruimingen waar mogelijk achterwege laten, of elders spreiden in tijd en ruimte)
- 5. De vismigratieknelpunten moeten over heel het traject van de Maas opgelost worden, zodat vissen terug vrij kunnen migreren vanaf de monding tot aan de bovenlopen. De Grensmaas is aangemeld bij Europa voor deze doelstelling en ook aangeduid op de prioriteitenkaart voor de Benelux-vismigratie
- 6. Uitbreiding van de oppervlakte habitat conform de GIHD en de SIHD. In een aantal gevallen is de habitatuitbreiding reeds voorzien voor de komende planperioden zoals voor het eiken-iepenbos langs de Maas na uitvoering van het Grensmaasproject.
De maatregelen in het bekkenbeheerplan voor de Maas zijn gerealiseerd of in ontwikkeling.
Momenteel zijn de totale N en P fracties in het water nog een specifiek knelpunt, evenals het tekort aan sediment en de laagwaterafvoeren en onnatuurlijke peilschommelingen. Voor het natuurlijke afvoerrregime is Vlaanderen afhankelijk van het bovenstrooms gevoerde beheer. Hier liggen optimalisatiemogelijkheden die momenteel worden onderzocht. Verdere afspraken met de verschillende rivierbeheerders, ANB, EL&I, provincie Nederlands Limburg, … zijn hieromtrent nodig. De VNBM kan hierin sturend optreden.
Grensoverschrijdende afstemming
Nederland en Vlaanderen hebben beide delen van de Maasvallei aangewezen als Natura 2000-gebied of Speciale Beschermingszone (SBZ). Daarnaast moeten zowel Vlaanderen als Nederland werken aan de implementatie van de Kaderrichtlijnwater op dit gemeenschappelijk traject van de Grensmaas.
In het kader van het overleg tussen Vlaanderen en Nederland (Vlaams Nederlandse Bilaterale Maascommissie) is vastgesteld dat de invulling van Natura2000 aan beiden zijden van de grens anders wordt aangepakt. Voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen en de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water is afstemming en samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland noodzakelijk. Dit vergt gezamenlijk afgestemde maatregelen qua waterkwaliteit, maatregelen op het niveau van de kwaliteit van het leefgebied, maatregelen om de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te realiseren, maatregelen voor een natuurlijke dynamische rivier (overstromingsdynamiek, hoeveelheden grind- en zandfracties, …). De uitwerking ervan past in het kader van de beslissing van de VNBM (najaarsvergadering 17 november 2011) om de betrokken partijen (Waterschap, NL provincie, Rivierbeheerders, EL&I en ANB) bij elkaar te roepen om een stappenplan te ontwikkelen t.a.v. de verdere uitwerking van de lange termijn aanpak (gezamenlijk grensoverschrijdend beheer).
Om tot een optimale afstemming te komen dient in eerste instantie aan Vlaamse zijde het zomerbed van de rivier opgenomen te worden als speciale beschermingszone. Deze is in tegenstelling tot het Nederlandse deel van de rivier niet aangewezen als SBZ, hoewel er instandhoudingsdoelen moeten geformuleerd worden voor de betrokken habitats en soorten van de rivier. In een tweede stap kan gekomen worden tot een grensoverschrijdend en gemeenschappelijk ‘beheerplan’ voor Natura2000 en KRW. Aan Vlaamse zijde hebben de nv. De Scheepvaart en het ANB reeds overleg gevoerd over het opnemen van doelen voor de rivier zelf. Binnen België dient er ook een afstemming te gebeuren met Wallonië aangezien stroomopwaarts immers de basis gelegd wordt voor de kwaliteit stroomafwaarts.
Herstel amfibieënpopulaties
Er moeten op korte termijn inspanningen geleverd worden voor het herstel van boomkikker en poelkikker in Deelgebied 9 (Maaswinkel, actueel laatste relictpopulatie) en deelgebied 8 (Leut, voormalig leefgebied). Dit omvat herstel of aanleg van geschikte voortplantingsbiotopen (vegetatierijke poelen) en herstellen of uitbreiden van landbiotoop, bestaande uit glanshaverhooilanden (6510_hu), ruigten (6430), regionaal belangrijke biotopen (rbbkam), struweel (rbbsp), poelen en houtkanten. Binnen de SBZ is een corridor van kleine landschapselementen en aanleg van geschikte poelen (step-stone) noodzakelijk in deelgebied 9 (van Maaswinkel tot dicht tegen Maesbeemdergreend) en deelgebied 8 (van Maesbeemdergreend naar de poelen van Leut).
Voor de boomkikker kan het voortplantingsbiotoop grotendeels gerealiseerd worden op gronden van terreinbeherende verenigingen of particulieren. Hierbij moet wel rekening gehouden te worden met het veiligheidsaspect van het mijnverzakkingsgebied. Landbiotoop en functionele verbindingen zullen deels op gronden van derden gerealiseerd moeten worden. Om het herstel van landbiotoop, verbindingen en nieuwe voortplantingsplaatsen te realiseren zal een samenwerking met gemeente en private eigenaars gezocht moeten worden.
Herstel laagveen in deelgebied 1
Het Vijverbroek (deelgebied 1) is gelegen in een oude Maasmeander, waar een venige zone voorkomt. Op deze veenlaag komen de habitattypen 91E0 en 7140 voor. Voor het herstel van drijftilvegetaties is het noodzakelijk open water te creëren. Dit kan enerzijds door het uitgraven van waterpartijen op voormalige turfkuilen, het afgraven van het opgevulde deel van de drijftil of anderzijds in nieuw te graven veenkuilen. Overleg met de terreinbeherende vereniging en de gemeenten is nodig om deze inspanning te realiseren.
Herstel leefgebied kwartelkoning
Voor de ontwikkeling van gunstig leefgebied is herstel en uitbreiding van bloemrijke vochtige graslanden, in combinatie met ruigten noodzakelijk. De potenties om deze doelstelling te realiseren ligt in het open landschap van Bichterweerd tot Heppeneert.
Voor herstel van het leefgebied van kwartelkoning dient de oppervlakte graslanden (type 6510) en ruigten (type 6430) uitgebreid te worden en in één complex ontwikkeld te worden. In de locatie Heppeneert dient het contact met de rivier verbeterd te worden, de steile oevers verlaagd te worden en resterende breukstenen verwijderd te worden. Reeds bestaande stroomgeulen kunnen terug ingeschakeld worden. Voor dit landschap dient ook rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische waarden van het landschap.
Herstel van het leefgebied dient te gebeuren door overleg met de betrokkenen: rivierbeheerder, gemeente, plaatselijke landbouwers, het ANB, de terreinbeherende instanties, project Maasvallei.
Specifieke natuurdoelen
De Grensmaas is een gevarieerde rivier met een goede waterkwaliteit, goed ontwikkelde hoge grindbanken, zandruggen en lage oevers. De totale oppervlakte van deze habitats moet uitbreiden, de kwaliteit verbeteren en alle typische soorten moeten aanwezig zijn. In het rivierlandschap wordt een groot complex met bloemrijke vochtige graslanden en ruigten ontwikkeld voor 12 koppels kwartelkoning. Eén broedgeval van grauwe klauwier wordt nagestreefd. De drijftilvegetatie in het Vijverbroek wordt hersteld. De ruime omgeving van Maaswinkel wordt ideaal ingericht voor de amfibieën.
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
Rivierlandschap
details ...
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
Habitat - Rivierlandschap
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Rivierlandschap3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Rivierlandschap3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat -
Dynamische rivieren met voedselrijk slikoevers met eenjarige planten (3270)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamDynamische rivieren met voedselrijk slikoevers met eenjarige planten (3270)Rivierlandschap3270 - Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p.habitat -
Stroomdalgraslanden langs de Maas (6120)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamStroomdalgraslanden langs de Maas (6120)Rivierlandschap6120 - Kalkminnend grasland op dorre zandbodemhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Rivierlandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype 6430_nr - natte ruigten, 6430_hw verbond van harig wilgenroosje, 6430_bz nitrofiele boszomen met minder algemene plantensoortenhabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Rivierlandschap6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_huk - kalkrijk kamgrasland en 6510_hus glanshaverhooilandenhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Rivierlandschap7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveenhabitat -
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Rivierlandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Rivierlandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_meso - mesotrofe elzenbroekbossen, 91E0_eutr – ruigte-elzenbossenhabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Rivierlandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype 91E0_wvb - wilgenvloedboshabitat -
Hardhoutooibossen (91F0)
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
habitattype_naamHardhoutooibossen (91F0)Rivierlandschap91F0 - Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia, langs de grote rivieren (Ulmenion minoris)habitat
Soorten - Rivierlandschap
-
Bittervoorn
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapBittervoornsoort -
Boomkikker
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapBoomkikkersoort -
Europese bever
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapEuropese beversoort -
Kamsalamander
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapKamsalamandersoort -
Kleine modderkruiper
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapKleine modderkruipersoort -
Kwartelkoning
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapKwartelkoningsoort -
Otter
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapOttersoort -
Poelkikker
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapPoelkikkersoort -
Rivierdonderpad
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapRivierdonderpadsoort -
Rivierrombout
In het winterbed van de rivier zijn verschillende hydrologische zones te onderscheiden van lage naar hoge weerd tot hoogwatervrije zones. Omwille van de morfodynamiek in het winterbed komen er verschillende habitattypen tot ontwikkeling afhankelijk van de plaats, de tijd en het gevoerde beheer.
Het habitattype 6120 kalkminnend grasland op droge zandbodem is een pioniersvegetatie gekoppeld aan de dynamische milieus waar zand en grindafzettingen plaatsvinden. Het voorkomen van het habitattype is sterk gebonden aan de rivierdynamiek en de afzettingen ter plaatse . Het is bij uitstek een habitattype van het ongestuwde deel van de rivier (ten zuiden van Maaseik); gezien de dynamiek van het habitattype kunnen een aantal locaties van het voorkomen van het habitattype niet weergegeven worden. Deze variëren deels in tijd en ruimte (afhankelijk van waar en wanneer piekdebieten door de rivier komen en materiaal afzetten). Vaak komt dit habitattype voor in complex met een ander graslandtype, met name 6510, laaggelegen schrale hooilanden.
Landschappelijk kan het rivierbed in verschillende deelgebieden ingedeeld worden. Enerzijds zijn er de oude grindwinningsgebieden of nieuwe natuurontwikkelingslocaties, Hochter Bampd, Negenoord-Kerkeweerd, Bichterweerd, Maaswinkel, Maasbeemdergreend, Kollegreend. Deelgebieden 13, 12, deels 8 zijn rivierkundig heringericht zijn door nv De Scheepvaart ten behoeve van rivierveiligheid en natuurontwikkeling. In deze natuurontwikkelingsgebieden komen verschillende habitattypen in complex voor, mede dankzij de rivierdynamiek. Het betreft de wilgenvloedbossen, hardhoutooibossen, de voedselrijke zoomvormende ruigten, de laaggelegen schrale hooilanden en het kalkminnend grasland op dorre zandbodems. Aan de randen van oude grindplassen komen elementen van het habitattype 3270 voor. Afhankelijk van de rivierdynamiek en de beheerintensiteit kunnen de oppervlakten van de habitattypen binnen deze zones verschuiven en variëren.
De potenties voor bosontwikkeling van het type wilgenvloedbos en hardhoutooibos zijn hoog. Grotendeels liggen deze potenties echter buiten de SBZ. Voor de bossen is er in totaal zo’n toename voorzien van 80 ha voor het subtype zachthoutooibossen van 91E0 en hardhoutooibossen 91F0 die typisch zijn voor de Maas en tevens als leefgebied kan fungeren voor bever. Voor het eiken-haagbeukenbos is ondanks de kleine actuele oppervlakte geen uitbreiding in de doelstelling opgenomen, mede gezien de ligging van dit habitattype in een open landschap met schrale graslanden (6510). Het mesotrofe broekbos in het Vijverbroek kan nog toenemen met 40 ha door omvorming. Hier sluit de kwaliteitsverbetering van 3 ha trilveen (7140) en de noodzakelijke kleine uitbreiding door afgraven van opgehoogde deel van dit trilveen.
Voor de oevergebonden habitats als 3270 langs oevers van plassen wordt ook uitbreiding voorzien van in totaal 5 ha door omvorming. Deze plassen en oude Maasmeanders behoren tot het habitattype van de eutrofe meren; een beperkte oppervlakte uitbreiding van 1 ha 3150 is opgenomen In de meer dynamische milieus komt op verschillende plaatsen in de deelgebieden het habitattype 6120 (kalkminnend grasland op dorre zandbodem) tot ontwikkeling. Het habitattype is gebonden aan de rivierdynamiek en het exacte voorkomen ervan is moeilijk te voorspellen. Een toename van 35 ha door omvorming, mede dankzij de uitgevoerde rivieringrepen is te verwachten.
Binnen de SBZ zijn enkele kleine fragmenten van het habitat 3260 aanwezig in de zijbeken ( Zanderbeek, Itterbeek). Daarnaast wordt de Maasvallei gekenmerkt door een open landschap, traditioneel in hooiland of graslandbeheer (Heppeneert, Elerweerd, deelgebieden 3 en 4). Veel bloemrijke graslanden zijn in de vallei echter omgezet naar akker en laagstamboomgaarden. De doelen worden hier grotendeels bepaald door de oppervlakte behoevende soorten zoals kwartelkoning. Hiervoor zijn in totaal 97 ha extra soortenrijke bloemrijke graslanden nodig, waarvan 44 ha van het habitattype 6510 9 ha 6430 en 44 ha RBB en dit door effectieve uitbreiding. Voor kwartelkoning worden deze graslanden best ontwikkeld in grote samenhangende oppervlakten, zoals in Heppeneert, Elerweerd en Bichterweerd (deelgebieden 3,4 en 12). Een toename tot 8 broedparen wordt vooropgesteld, waarbij het behoud van 1 broedpaar in deelgebied 11.
In het deelgebied 8 en 9 (Maaswinkel en Leut) worden eveneens de potenties voor 6510 ontwikkeld, aansluitend bij de reeds goed ontwikkelde graslanden (DG 8 : 21 ha + DG 9 34 ha toename). Naast 5 ha verbetering van het leefgebied voor boomkikker, profiteren hier ook kamsalamander en poelkikker van. Voor de kleine modderkruiper is behoud vooropgesteld in de actuele lokaties (deelgebieden 7, 8 en 11).
Grauwe klauwier komt actueel voor met 0-1 broedpaar in de Maasvallei. Doordat de soort mee profiteert van de maatregelen voor oppervlaktetoename en kwaliteitsverbetering van 6510,6120, 6430 en de doelen voor boomkikker is een toename tot 3-4 broedparen te verwachten. Gezien de zeer beperkte populatie worden alle gebieden waar de soort recent voorkomt als essentieel beschouwd (G-IHD). De gebieden Leut, Maaswinkel en Kerkeweerd zijn de meest potentiële gebieden voor de grauwe klauwier en liggen allen binnen SBZ. Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha geschikt leefgebied met onder meer glanshaverhooilanden (6510-hu), 6430, bloemrijke hooilanden, extensief begraasde vegetaties en/of verruigde kruiden- en insectenrijke percelen. Het leefgebied van grauwe klauwier heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, bloemrijke percelen, voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid (doornig struweel van braam, meidoorn of sleedoorn).
Visdief is een soort die actueel met 4-6 broedparen in de deelgebieden 12,11 en 8. De maatregelen voor 6230, 3270 en 3510 dragen bij tot behoud van het leefgebied van de soort. Wegens het behoud van het areaal (G-IHD) van deze soort in Vlaanderen vervult de populatie langs de Maas een belangrijke functie. Deze sluit aan bij de broedparen aan de Nederlandse zijde (sterneneiland in Stevensweert).
Binnen het rivierlandschap van de Maas zijn er soorten, die voor hun habitat gebonden zijn aan zowel de rivier (buiten SBZ) als het winterbed (Binnen SBZ). Het zijn de soorten bever, otter, bittervoorn, rivierrombout en rivierdonderpad.
- Voor bever is minimaal behoud van het huidig aantal exemplaren opgenomen. De bever profiteert mee van de uitbreiding van de bosoppervlakte in het winterbed.
- Voor de soort otter, die momenteel waarschijnlijk niet meer voorkomt, is de Maas een verbindingsgebied tussen de Waalse en Nederlandse kernpopulaties met het oog op areaaluitbreiding, via verbetering van de kwaliteit van het leefgebied.
- Voor bittervoorn is behoud van de actuele populaties opgenomen.
- Voor rivierrombout is het einddoel de ontwikkeling van een metapopulatie verspreid over de deelgebieden 3, 4, 8, 9, 12 en 13. Actueel worden er regelmatig verschillende imago’s vastgesteld.
- Voor de rivierdonderpad is een verbetering leefgebied tot doel gesteld.
Voor de riviergebonden habitattypen en soorten wordt over de volledige loop van de Grensmaas een lokaal goede staat van instandhouding nagestreefd. Dit impliceert herstel van een dynamisch riviersysteem met:
- natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek
- natuurlijke erosie-sedimentatiedynamiek
- natuurlijk afvoerregime
- voldoende brede bedding met sedimentaanbod en gevarieerde substraatsamenstelling
- voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘zeer grote rivier (7°)’ conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater: grenswaarde zeer goede en goede ecologische toestand
- grens voor opgeloste zuurstof tussen goed en zeer goed van de milieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater in functie van de vissoorten
RivierlandschapRivierromboutsoort
Planten en dieren
In de oude grindplassen en maasmeanders leven de kleine modderkruiper en de bittervoorn. In de Maas zwemt de rivierdonderpad, terwijl boven het water de zeldzame rivierrombout fladdert. Het visdiefje broedt er op de grindplassen, waar je in de winter ook tafeleend en krakeend ziet dobberen. In de poelen van de Maaswinkel leven de kamsalamander, boomkikker en poelkikker. Grote kernen van waardevolle graslanden en ruigten worden ontwikkeld als leefgebied voor de zeer zeldzame kwartelkoning en de grauwe klauwier. De bossen langs de Maas zijn een geliefd speelgebied van de bever en - wie weet - ooit weer de otter.