Vleermuisverblijfplaatsen

De forten (en één schans) vormen de belangrijkste elementen binnen het gebied. In deze forten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april enkele duizenden vleermuizen van 12 verschillende soorten. Ook in de zomerperiode zijn de objecten van belang als zwermplaats en zomerverblijfplaats (kraamkolonies en zomerverblijfplaats).

In de volledige Antwerpse fortengordels worden tot ongeveer 6.800 overwinterende vleermuizen geteld. In de hier besproken 19 forten en één schans worden er tot ongeveer 4.300 geteld. Het werkelijke aantal overwinterende dieren ligt door de zoekfout (t.g.v. onbereikbare zones, diepe spleten, …) voor overwinteringsobjecten als forten hoogstwaarschijnlijk tussen de 30 à 50% hoger dan het getelde aantal (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007). Meer dan de helft van de jaarlijks getelde vleermuizen die overwinteren in forten, groeven en andere ondergrondse objecten (± 11.500 dieren in heel Vlaanderen) worden waargenomen in de fortengordels rond Antwerpen (hele gordel dus ook buiten SBZ). Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn deze fortengordels van Europees belang (ter illustratie: in geheel Nederland worden er jaarlijks ongeveer 13.000 overwinterende dieren geteld (Limpens, H.J.G.A. et al., 2007)).

De forten zijn niet alleen bijzonder belangrijk als overwinteringsplaats voor vleermuizen; buiten het winterseizoen zijn ze ook essentieel als zwermplaats en zijn ze belangrijk als zomerkolonieplaats (zowel kraamkolonies als zomerverblijfplaatsen). Verstoring door recreatieve activiteiten en slechte omgevingsomstandigheden door niet goed uitgevoerde restauratiewerken zijn knelpunten voor vleermuizen. Concreet worden dergelijke problemen vastgesteld voor o.a. fort 2, fort Bornem en fort Liezele met als gevolg een belangrijke verstoring van de overwinteringsplekken en hoogstwaarschijnlijk ook van het zwermgedrag. Knelpunt kan ook zijn dat bepaalde forten op zeer lange termijn dreigen te vervallen en zo niet enkel als cultuurhistorisch object maar ook als verblijfplaats voor vleermuizen (winter en zwerm) dreigen te verdwijnen. Concreet zal vooral de monitoring bemoeilijkt worden.

Het SBZ Historische fortengordels rond Antwerpen is essentieel voor de goede staat van instandhouding van de besproken vleermuissoorten. Door het groot aantal forten, schansen en bunkers en de connectiviteit die bestaat tussen de verschillende objecten overstijgt het belang van het geheel van het SBZ (voortplanting, genenuitwisseling..) de waarde van de som van de individuele objecten. Ook de kwetsbaarheid van het geheel van de populaties daalt met het grote aanbod van stabiele overwinteringsplaatsen indien er een goede connectiviteit bestaat tussen de verschillende overwinteringsplaatsen. Bovendien sluiten de forten in het SBZ aan bij forten in andere habitatrichtlijngebieden (fort Oelegem, fort Brasschaat en Schans van Schilde) en bij niet aangemelde forten (o.a. fort ‘s Gravenwezel, fort 8, fort Midzelen, fort 4, fort 6, Schans Bosbeek, Schans Dorpveld, …) en bunkers.

Aangezien momenteel grosso modo 50% van de getelde populatie vleermuizen in het grotere netwerk van de fortengordels geteld wordt, kan algemeen gesteld worden dat de doelstelling voor het volledige netwerk moet bestaan uit 50% van een Vlaamse overwinteringspopulatie waarvoor de goede staat van instandhouding voor het populatiecriterium uit de LSVI-tabellen [*] (Adriaens et al. 2008 ) bereikt wordt voor de besproken vleermuizen. Specifiek komt dit neer op een overwinteringspopulatie van 4000 Watervleermuizen, 2000 Brandt/Baard-vleermuizen, 1600 Franjestaarten, 750 Ingekorven vleermuizen en 50 Meervleermuizen.

Deze aantallen kunnen – omwille van een aantal redenen – niet gespecificeerd worden naar aantallen voor het habitatrichtlijngebied of per deelgebied. Zo omvat het habitatrichtlijngebied niet alle forten van het netwerk waarin vleermuizen voorkomen. Daarnaast is het ook belangrijk te vermelden dat de verspreiding van de vleermuizen over de forten kan variëren over de jaren. De verwachte aantallen zwermende en overwinterende vleermuizen in het SBZ hangen bovendien af van een groot aantal variabelen buiten het habitatrichtlijngebied (kwaliteit foerageergebieden, aanwezigheid en/of verstoring van migratieroutes, populatiegroottes in het buitenland, … ). Hierdoor is het niet mogelijk om effectieve overwinteringspopulaties te voorspellen.

Uit voorgaande blijkt dat de doelstellingen voor dit habitatrichtlijngebied zich dus niet kunnen beperken tot aantaldoelstellingen voor vleermuissoorten binnen het SBZ-H of een bepaald deelgebied op zich.

De doelstellingen kunnen beter geformuleerd worden als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinterings- en zwermhabitats (i.e. forten) gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de forten als vleermuisverblijfplaats wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen volgende ranges noodzakelijk:

  • zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
  • natte en koudere zones met constante temperatuur rond de 5°C;
  • natte en warmere zones met temperatuur tussen de 7°C tot 11°C.

Doelstelling is ook dat de nodige rust wordt geboden aan de vleermuispopulaties. Daarom is het voor een goede staat van instandhouding cruciaal dat belangrijke winterverblijfzones en aanpalende delen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en zwermzones tijdens de zwermperiode (van 1 augustus tot 30 september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). In geval dat het voorkomen van zeer zeldzame overwinterende soorten, of zomerkolonies van bepaalde soorten gekend zijn, kan deze periode worden uitgebreid (bv. overwinterende Ingekorven vleermuizen: verblijfplaatsen ontoegankelijk van 15 augustus tot 15 mei; zomerkolonie in een fort: kolonieperiode ontoegankelijk).

[*] In de LSVI tabellen wordt voor de verschillende vleermuissoorten een totale overwinteringspopulatie tot doel gesteld. Bovenstaande redenering stelt dat de fortengordel hiervan minstens 50% moet verzekeren.