Kleine Nete

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2100026 - Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden, de Zegge en de Ronde Put
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
9125.97ha
Algemene Beschrijving
De Kleine Nete is een van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen met een goede waterkwaliteit en met een prachtige natuurmix, zoals veenrelicten, ruigtes, graslanden, bossen en heide. Je kunt er soorten als de gevlekte witsnuitlibel, de gladde slang en de groenknolorchis vinden.
Identificatie

Dit gebied ligt in de Kempen nabij de Kleine Nete en haar bovenlopen. De elf deelgebieden liggen verspreid over vijftien gemeenten in de provincie Antwerpen en één deelgebied ligt in de provincie Limburg. Met zijn 4884 hectare is dit een van de grootste habitatrichtlijngebieden in Vlaanderen. De vogelrichtlijngebieden De Zegge en De Ronde Put liggen gedeeltelijk binnen het habitatrichtlijngebied, samen ruim 9000 hectare.

Landelijke Beschrijving
In de Vallei van de Kleine Nete is er een prachtige mix aan natuurclusters. De Kleine Nete is een van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en heeft een vallei vol graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Ook laagveenmoerassen - ideaal voor moerasvogels - komen er voor. Op de droge Kempische zandgronden is er een mooie afwisseling aan bos-, duin- en heidevegetaties. De benedenloop van de Kleine Nete is onderhevig aan het getij waardoor er nog estuariene natuur voorkomt. Daarnaast zijn er prachtige stukken vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties.
Actief in Gebied

Ongeveer de helft van het gebied is bestemd voor natuur, bos en reservaat. Het Agentschap voor Natuur en Bos is eigenaar en beheerder van een deel van het gebied. Ook Natuurpunt heeft er eigendommen en stukken in beheer. Een derde is aangeduid als landbouwgebied, maar niet al die percelen zijn in landbouwgebruik. Er zijn 13 wildbeheereenheden actief en verschillende waterbeheerders: De Scheepvaart, Waterwegen en Zeekanaal, de Vlaamse Milieumaatschappij, de provinciale dienst waterbeheer en gemeenten.

Gemeenten

Arendonk (2370), Dessel (2480), Geel (2440), Grobbendonk (2280), Herentals (2200), Lier (2500), Kasterlee (2460), Mol (2400), Nijlen (2560), Olen (2250), Ranst (2520), Retie (2470), Zandhoven (2240), Lommel (3920), Vorselaar (2290)

Inspanningen

De grootste prioriteiten in de Vallei van de Kleine Nete zijn het vergroten en verbinden van de bos- en heidekernen. Voor de heidegebieden zal ook een kwalitatief hoogstaand beheer nodig zijn. Daarnaast moet de waterkwaliteit in de estuaria en riviervallei verbeterd en de natuurlijke structuur hersteld worden. Ook de creatie van voldoende leefgebied voor de gladde slang, de rugstreeppad en de heikikker is een belangrijk aandachtspunt in dit gebied.

Afstemmen van recreatie op de ecologische waarden
Afstemmen van recreatie op de ecologische waarden

Anticiperend op de te realiseren herstelmaatregelen en te realiseren natuurkernen dient samen met betrokken actoren nagedacht te worden over een optimale zonering van recreatief medegebruik. Dit is in het bijzonder relevant voor de gewenste heide- en moeraskernen waar verstoringsgevoelige habitats en soorten worden beoogd.

Een dergelijke zonering is al uitgewerkt in het Natuurrichtplan Heuvelrug Benedenstrooms en dient verder te worden geconcretiseerd.

Eenzelfde actie dient zich aan voor de omgeving van Lommel-Sahara (deelgebied 13) waar duidelijke keuzes (onder meer kansen voor recreatie in Lommel-Sahara en natuurkern ten noorden van het kanaal) zich in de praktijk dienen te vertalen in een gepaste recreatieve ontsluiting.

Voor weekendverblijven die buiten de zones voor verblijfsrecreatie gelegen zijn, dient een consequent uitdovingsbeleid zich aan, vooral in de deelgebieden 1, 6, 11 en 12. Dikwijls werden hier ook visvijvers aangelegd.

Het realiseren van deze doelstellingen kan gebeuren door het ANB, privé-eigenaars, provincie,...

Creatie van voldoende grote kernen droge heide- en graslandhabitats
Creatie van voldoende grote kernen droge heide- en graslandhabitats

Naast de open plekken in bossen worden ook een aantal kernen droge heide en grasland nagestreefd die groter zijn dan 50 ha en samen met boskernen en kernen natte heide grotere natuurcomplexen vormen

  • In deelgebied 13 wordt in Riebos-Blekerheide-Lommel Sahara een kern van meer dan 150 ha nagestreefd voor habitats 2310/ 2330, 4030 en 6230_hn;
  • In deelgebied 1 wordt op de Kempense Heuvelrug een kern nagestreefd van meer dan 50 ha voor habitats 2310/ 2330 en 6230_hn. Dit is al goedgekeurd in het Natuurrichtplan;
  • In deelgebied 6 wordt in Den Diel een kern nagestreefd van meer dan 50 ha voor habitats 2310/2330, 4030 en 6230_hn;

In deelgebieden 6 en 13 overlappen deze doelstellingen met deze voor Gladde slang.

Creatie van voldoende leefgebied voor Gladde slang, Rugstreeppad en Heikikker
Creatie van voldoende leefgebied voor Gladde slang, Rugstreeppad en Heikikker

Duurzame populaties van deze soorten komen enkel voor in voldoende grote heidekernen (ca. 50 ha droge heidehabitats voor Gladde slang en Rugstreeppad, 100 ha vochtige heide en vennen voor Heikikker). Het SBZ moet voor deze soorten een belangrijke verbindingsfunctie kunnen vervullen tussen de kerngebieden voor deze soorten in Antwerpen (Kalmthoutse Heide, Groot Schietveld), Limburg (…) en Nederland. Een toename van het leefgebied van deze soorten in verschillende deelgebieden is vereist. Binnen het SBZ zijn bijkomende ontsnipperingsmaatregelen in functie van heidefauna nodig.

Hiervoor wordt in de gebieden met een belangrijke heideoppervlakte de oppervlakte uitgebreid tot voldoende grote kernen voor deze soorten:

  • Kempense Heuvelrug (deelgebied 1), Ronde Put (deelgebied 5), Koemook (deelgebied 6): er wordt in elk van deze deelgebieden gestreefd naar 100 ha leefgebied voor Heikikker. In deze kernen wordt bovendien het herstel van hoogveen (habitattype 7110, 7120) nagestreefd.
  • Den Diel (deelgebied 6): er wordt in combinatie met Groesgoor en Harde putten (deelgebied 6) gestreefd naar 50 ha leefgebied voor Gladde slang en Rugstreeppad.
  • Lommel Sahara (deelgebied 13): er wordt gestreefd naar een droge heidekern (2310/2330 en 4030) van minstens 150 ha als leefgebied voor Gladde slang. Het gebied is aangeduid als VEN en heeft overwegend een groene bestemming. De plannen voor de realisatie van dit project zijn al in uitwerking, in een samenwerkingsverband tussen de stad Lommel, Sibelco en het Agentschap voor Natuur en Bos.

Maatregelen die genomen dienen te worden in deze gebieden betreffen vooral kwaliteitsverbeteringen en omvormingen. Het efficiënt uitvoeren van deze prioritaire inspanning is vooral mogelijk op grotere aaneengesloten terreinen en zal dus vooral uitgevoerd worden door ANB en terreinbeherende natuurverenigingen. Dit sluit echter niet uit dat ook privé-eigenaars of lokale besturen deze maatregelen kunnen uitvoeren.

Herstel moerasvogelpopulaties in De Zegge
Herstel moerasvogelpopulaties in De Zegge

Om de doelstellingen voor moerasvogels als Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel, Roerdomp, Woudaap en Porseleinhoen te realiseren is het herstel van aaneengesloten, open landschappen met vijvers en moerassen noodzakelijk. Hierbij is gepast beheer van (natte) graslanden en ruigtes noodzakelijk om een voldoende oppervlakte open foerageergebied te behouden. Dit omvat een aangepast maai- en /of begrazingsbeheer van onbemeste gras- en rietlanden en zeggenvegetaties over een voldoende grote oppervlakte.

Hiervoor is de realisatie van een natte natuurkern in De Zegge en de Mosselgoren (deelgebied 2), met 100 à 200 ha volwaardig habitat ten behoeve van Roerdomp, Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel en Porseleinhoen vereist. In een groot deel, eigendom van een natuurvereniging of van het Agentschap Natuur en Bos, zijn de habitats al in goede staat.. De Zegge is tevens vogelrichtlijngebied waar het herstel van de populaties van Roerdomp, Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel en Porseleinhoen wordt nagestreefd.

Herstel van de natuurlijke hydrologie in de vallei van de Kleine Nete en haar infiltratiegebieden
Herstel van de natuurlijke hydrologie in de vallei van de Kleine Nete en haar infiltratiegebieden

Het herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de tot doel gestelde habitattypes en soorten in het beekdallandschap. Belangrijk hierbij is drainage en infiltratie. De talrijke drainagegrachten in de Kleine Netevallei, die hun functie verloren hebben omdat er geen intensief landbouwgebruik meer is, dienen door de beheerder verondiept of omgelegd te worden. Het belang van infiltratiegebieden zal vergroot worden door het omvormen van naaldhoutbestanden op de landduinen naar inheems loofhout of duinhabitats (zie Prioritaire inspanning 6) waardoor de infiltratiecapaciteit van die landduinen zal verhogen.

In de integrale waterbeheerplannen op stroomgebied-, bekken- en deelbekkenniveau zijn al verscheidene acties opgenomen om de natuurlijke overstromingsdynamiek van de Kleine Nete gedeeltelijk te herstellen. Belangrijke projecten in dit verband zijn de hermeandering van de Kleine Nete ter hoogte van het Olens Broek-Langendonk, de realisatie van een overstromingsgebied op de rechteroever van de Kleine Nete ter hoogte van de Hellekens (beiden door de Vlaamse Milieumaatschappij - VMM) en van tijgebonden habitats in deelgebied 11 (door Waterwegen en Zeekanaal - W&Z).

Omvorming van niet-habitatwaardig bos naar boshabitats en effectieve bosuitbreiding
Omvorming van niet-habitatwaardig bos naar boshabitats en effectieve bosuitbreiding

In sommige bossen zal de tot doel gestelde omvorming spontaan verlopen zonder menselijk ingrijpen; elders zal de spontane opslag van inheemse boomsoorten versneld worden door het uitvoeren van dunningen. Voor de bossen beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos of een terreinbeherende vereniging, wordt er van uitgegaan dat op termijn minstens 80% van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste bostype door de uitvoering van beheerplannen. In de private bossen gelegen in het VEN kan door omvorming bijkomend boshabitat gerealiseerd worden door toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.De belangrijkste omvormingen van naaldhout naar droge boshabitats (9190 en 9120) zullen plaats vinden op de Kempense Heuvelrug (deelgebied 1), in Lommel Sahara (deelgebied 13), de Ronde Put (deelgebied 5), de Luiksgestelse Heide (deelgebied 9) en het militair domein van Grobbendonk (deelgebied 10).

De belangrijkste omvormingen naar alluviaal bos zullen gebeuren in het Olens Broek (deelgebied 1), het Schupleer en omgeving (deelgebied 10) en de vallei van de Kleine Nete tussen Viersel en Lier (deelgebied 11). In de valleien van de Zwarte Nete en de Desselse Nete (deelgebied 6) wordt bostoename van alluviaal bos voorzien.

In het vogelrichtlijngebied De Ronde Put dienen de bossen optimaal ingericht voor Boomleeuwerik, Nachtzwaluw, Wespendief en Zwarte specht door in openbaar bos de mogelijkheden voor het creëren van open plekken en corridors maximaal te gebruiken.

Deze omvormingen, bosuitbreidingen en beheerwerken zullen gerealiseerd worden door openbare besturen, terreinbeherende verenigingen en landeigenaars in samenwerking met bosgroepen, regionale landschappen, WBE’s en landbouwers.

Ontwikkelen van een moerascomplex in het noorden van Postel
Ontwikkelen van een moerascomplex in het noorden van Postel

Door het realiseren van een bijkomend moerascomplex in het noorden van Postel (SBZ-V Ronde Put) wordt er bijkomend foerageergebied voor Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel, Roerdomp en Woudaap gerealiseerd. Deze actie is al voorzien in de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos (Anoniem, 2006).

Het stopzetten van de ontwatering doet een moerascomplex van 150 ha (rbbmr, rbbmc, rbbms, …) ontstaan, aansluitend bij Nederlandse natuurgebieden in het noorden en De Ronde Put (sensu stricto) in het zuiden. Bijkomend broedgebied wordt gerealiseerd langs het Kanaal Dessel-Turnhout-Schoten door optimalisatie van de bestaande plassen en het aanleggen van nieuwe plassen, deels ook bestemd voor viskweek.

Zoals afgesproken bij de afbakening van de gewenste ruimtelijke structuur Neteland en de herbevestiging van landbouwgebied binnen het vogelrichtlijngebied zal een RUP voor dit natuurcomplex de ruimtelijke randvoorwaarden vastleggen. Dit RUP zal opgemaakt worden in samenspraak met alle actoren en conform de gemaakte afspraken. Betrokken actoren zijn vooral het ANB en de aanwezige eigenaars (landbouwers).

Reddingsmaatregelen voor veenhabitats als habitat voor Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis
Reddingsmaatregelen voor veenhabitats als habitat voor Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis

Beide soorten zijn afhankelijk van verlandingsvegetaties en veenhabitats (7140 en 7230). Prioritair moet de kwaliteit van de bestaande veenrelicten verbeteren. Rondom elk veenrelict dient de lokale hydrologie hersteld te worden. Dit vereist dempen of verondiepen van afwateringsgrachten e.d. Boomopslag op en rondom de veenhabitats wordt verwijderd waarbij een open veenmoeras van circa 30 ha ontstaat. Ook nabijgelegen naaldbossen worden omgevormd omdat deze veel grondwater verdampen. Daarnaast dient men de venen te bufferen tegen het inwaaien van nutriënten en tegen aanvoer van nutriënten via grondwater.

Specifiek voor het uiterst zeldzame habitattype 7230 (alkalisch laagveen) en de Groenknolorchis is het complex Sluismeer/Meergoor/Buitengoor te Mol (deelgebied 12), dat doorsneden wordt door het kanaal Dessel-Kwaadmechelen, essentieel. De Gevlekte witsnuitlibel vindt er ook een volwaardig leefgebied. In dit volledige deelgebied dient, op de geschikte plekken, maximaal ingezet worden op de toename van dit habitattype. Om de overlevingskansen van de kwetsbare populatie Groenknolorchis te verbeteren, is het noodzakelijk om de populatie te spreiden over meerdere groeiplaatsen (Adriaens et al. 2008).

De uitbreiding en buffering worden maximaal gerealiseerd op terreinen van het ANB en Natuurpunt. Verbetering van de hydrologie en de grondwaterkwaliteit wordt door alle sectoren gerealiseerd zoals voorzien in het integraal waterbeleid (SGBP Schelde, BBP en DBPPn Netebekken … ).

Rekening houdende met de gevoeligheid van deze habitattypes en soorten, zal deze actie vooral uitgevoerd worden door het ANB of natuurverenigingen. Dit sluit echter niet uit dat ook privé-eigenaars of lokale besturen deze maatregelen kunnen uitvoeren.

Verdere verbetering van de waterkwaliteit, herstel van de natuurlijke beekstructuur en de connectiviteit
Verdere verbetering van de waterkwaliteit, herstel van de natuurlijke beekstructuur en de connectiviteit

Voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypes en soorten in het beekdallandschap, in de eerste plaats de Europees te beschermen vissoorten, is een verdere verbetering van de waterkwaliteit essentieel. Bij de goedkeuring van de stroomgebiedbeheerplannen voor de Schelde en de Maas op 8 oktober 2010 werden twee trajecten van de Kleine Nete (vanaf de monding van de Aa te Grobbendonk tot de monding van de Desselse Nete te Retie) aangeduid als zogenaamde speerpuntgebieden waarvoor al in 2015 de goede toestand moet worden bereikt. Woningen die ongezuiverd huishoudelijk afvalwater lozen, dienen zo snel mogelijk aangesloten te worden op de riolering of voorzien te worden van een IBA. Overstorten met een belangrijke impact op de waterkwaliteit zullen gesaneerd worden.

In het SBZ komen een aantal zeldzame vissoorten voor. Creatie van bijkomend paai- en opgroeihabitat in de zijlopen van de Kleine Nete zal de populaties van Beekprik, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad versterken. Oeverherstel, hermeandering en het aantakken van oude meanders en zijarmen (bv. ter hoogte van de Langendonk te Herentals) verbeteren de beekstructuur en vergroten hun leefgebied. Ook een betere uitwisseling tussen de zomer- en de winterbedding van de waterlopen vergroot de beschikbare habitatoppervlakte voor deze vissoorten. Voor Rivierdonderpad is het bijkomend van belang om voldoende harde substraten in de waterloopbedding van de Kleine Nete, de Zwarte Nete, de Desselse Nete, … te voorzien. In de waterlopen met Beekprik en Kleine Modderkruiper (Kleine Nete, Zwarte Nete, Desselse Nete, de Molenbeek, de Tappelbeek, de Aa, de Derde beek, … ) dienen ruimingen zoveel mogelijk vermeden te worden. De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur (1130) en essentieel als paaigebied voor de Fint. Het beheer moet hierop maximaal afgestemd worden.

Vismigratieknelpunten vormen een obstakel voor de verdere kolonisatie van de Kleine Nete en haar bovenlopen door Beekprik, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad. De resterende vismigratieknelpunten zullen verder worden weggewerkt, te beginnen met de meest prioritaire. Op de Kleine Nete is bv. de watermolen van Kasterlee nog een knelpunt.

Bij het realiseren van deze inspanning is de betrokkenheid van alle aangelanden (= eigenaars en gebruikers van percelen langs waterlopen) noodzakelijk. Dit omvat zowel de waterbeheerders, privé-eigenaars, landbouwers, overheden en (natuur)verenigingen.

Specifieke natuurdoelen

Een belangrijk knelpunt is de kwaliteit van de bossen. Bestaande bossen moeten omgevormd worden naar meer gevarieerde streekeigen bossen met meer dood hout, open plekken met heide, bosranden en meer variatie van oude en jonge bomen. Om de kwaliteit van de bossen te verbeteren moeten die met elkaar verbonden worden. Ook de heidestukken zijn erg versnipperd. Door de verzuring komt er te veel vergrassing voor en is er een evolutie naar bosvorming. In het rivierlandschap met laagveen waar veel moerasvogels leven en in de estuaria focussen de natuurdoelen op een verbetering van de waterkwaliteit, een natuurlijke loop voor de rivier en het oplossen van vismigratiebarrières.

Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.

De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.

Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:

  • een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
  • behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer

Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.

Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).

Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.

Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).

Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.

De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.

Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).

Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.

Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).

Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.

De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.

De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11 en het uiterste westen van deelgebied 10) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur.. Het betreft concreet het habitattype estuariene schorren (1130). De oppervlakte bedraagt actueel 14 ha. De habitatvlek kent door de bedijking van de Kleine Nete een langgerekte lineaire vorm en is zeer gevoelig voor externe verstoring. Het onderwatergedeelte van dit habitattype is paaigebied voor Fint. De belangrijkste knelpunten voor dit habitattype zijn de nog ondermaatse waterkwaliteit en het gebrek aan natuurlijke schorrenvegetaties. Het herstel van de schorrenvegetaties , een verbetering van de waterkwaliteit en een kwaliteitsverbetering van de aanwezige schorren vormen de belangrijkste doelstellingen voor dit habitattype. Creatie van bijkomende slik- en schorrenvegetaties binnen het SBZ worden bij de verdere uitwerking best onderzocht.

De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.

De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.

Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…

In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:

  • (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (

Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.

De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.

De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.

Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…

In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:

  • (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (

Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.

Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.

Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.

Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.

Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:

  • Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
  • Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
  • ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.

Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.

Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.

Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.

Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:

  • Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
  • Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
  • ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.

Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete

details ...

Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.

De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.

Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:

  • een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
  • behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer

Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.

Habitat - Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
  • Wateren met kranswiervegetaties (3140)
    habitattype_naam
    Wateren met kranswiervegetaties (3140)
    Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
    3140 - Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de bestaande habitats (20 ha) in deelgebieden 2, 3 en 13.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bereiken van goede waterkwaliteit en bereiken van goede ecologische toestand in alle oppervlaktewaterlichamen:
    - voldoet aan de milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater
    - invasieve exoten in alle vijvers - eutrofiëringsindicatoren in alle vijvers

    habitat
  • Galigaanvegetaties (7210)
    habitattype_naam
    Galigaanvegetaties (7210)
    Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
    7210 - Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de actuele oppervlakte (1,6 ha).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Dit habitattype spoort samen met de doelstellingen voor het habitattype 7230.

    habitat
  • Kalkmoeras (7230)
    habitattype_naam
    Kalkmoeras (7230)
    Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
    7230 - Alkalisch laagveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 5 hectare actuele oppervlakte tot een totale oppervlakte van 10 ha door 5 hectare omvorming.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Goed ontwikkeld alkalisch laagveen, dat niet aangerijkt wordt en dat maximaal doorstroomd wordt met mineraalrijk grondwater (drainage in omgeving minimaliseren). In ondiep grondwater voldoende lage concentraties fosfaat, ammonium en kalium
    • vergrassing, verruiging en verbossing
    • sleutelsoorten > 7 en > 50 % bedekking
    • Gelegen in een laagveenmoeras van 30 ha en voorkomen van Groenknolorchis als kwaliteitsindicator.
    habitat
Soorten - Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
  • Groenknolorchis
    Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
    Groenknolorchis
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van het aantal standplaatsen (actueel 1) de bestaande populatie in het Buitengoor (deelgebied 12).
    Uitbreiding van het areaal in hetzelfde deelgebied in het Meergoor en het Sluismeer. Deze soort spoort samen met habitat 7230.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Toename van het geschikt habitat (open laagveenmoeras van 30 ha) zoals geformuleerd bij HT 7230.

    soort

Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete

details ...

Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).

Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.

Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).

Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.

De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.

Habitat - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
  • Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
    habitattype_naam
    Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 109 ha met een oppervlakte van 255 ha (waarvan minimaal 44 ha omvorming) tot een totaaloppervlakte van 364 ha.
    Hiervan is één kern > 75 ha (Deelgebied 13 – gladde slang), één kern > 50 ha (Deelgebied 1) en één kern > 15 ha (Deelgebied 10).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Er wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • Vergrassing
    • Verbossing
    • invasieve exoten
    • Naakte bodem > 10 %
    • (Korst)mosvegetaties > 10 %
    • Voldoende aantal sleutelsoorten en successiestadia

    Aanwezigheid van één aaneengesloten landduinencomplex waarbij de verschillende typische successiestadia en voldoende dynamiek (proces van zandverstuiving) voorkomt:
    Behoud van de zandvlakte (40 ha) in Lommel ten behoeve van zandverstuiving (2330).
    Voorkomen van Gladde slang en dagvlindersoorten zoals de Heivlinder als kwaliteitsindicatoren.

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 14 ha met een oppervlakte van 60 ha (omvorming) tot een totaaloppervlakte van 74 ha. Het grootste deel van deze oppervlakte wordt gerealiseerd in één kern in deelgebied 13.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Er wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • Vergrassing/verruiging
    • Verbossing
    • Voldoende aantal sleutelsoorten

    Alle ouderdomsstadia van struikhei (van pionier tot degeneratiestadium) aanwezig.
    Voorkomen van Gladde slang en Veldkrekel als kwaliteitsindicatoren.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), droog subtype
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 1 ha tot een totale oppervlakte van 7 ha door omvorming van 6 ha in complex met habitattypes 2310/2330 en 4030 (9190). Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (10-20 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er grote delen van de graslanden met potenties voor dit habitattype begroeid met Bochtige smele. Bovendien heeft dit habitattype een kortlevende zaadbank zodat er slechts beperkte delen in het gebied kansen bieden voor dit habitattype. De oppervlakte te ontwikkelen schraal, droog grasland zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld. Dit leidt dan tot een mozaïek van lokaal gebufferde locaties (o.a. boven leemlagen) waar het habitattype 6230 ontwikkelt en graslanden met een dominantie van Bochtige smele (geen habitattype).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Er wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • verruiging
    • Verbossing/verstruweling
    • invasieve exoten
    • vervilt
    • strooisellaag
    • Voldoende aantal sleutelsoorten en levensvormen

    Creëren van voldoende grote en gebufferde graslanden met aanwezigheid van habitattypische soorten.
    Behoud en versterking van migratiemogelijkheden tussen habitatfragmenten door beheer van wegbermen, bospaden, open plekken, …
    Voorkomen van Levendbarende hagedis en Veldkrekel als kwaliteitsindicatoren.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 100 ha + toename tot 706 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 195 ha. De grootste potenties voor het realiseren van grote boskernen zijn gelegen in deelgebied 1, deelgebied 10 en deelgebied 13.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • Vermindering van het aandeel aan invasieve exoten tot maximum 10 %
    • Voldoende aantal sleutelsoorten en voldoende bedekking van de sleutelsoorten.
    • voldoende hoeveelheid dood hout en oude bomen.
    • Voldoende spontane verjonging in oude naaldhoutbestanden.

    Minstens twee boskernen (> 150 ha) met een zeer groot aantal oude bomen en dik dood hout waar HT 9120 kan ontwikkelen.
    Goede horizontale en verticale structuur:

    • 5-15 % van de totale bosoppervlakte bestaat uit open plekken en brede zandpaden.
    • structuurrijke mantel-zoom vegetaties
    • geleidelijke overgangen naar heidevegetaties.
    habitat
Soorten - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
  • Boomleeuwerik
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    Boomleeuwerik
    Populatiedoelstelling

    Behoud of uitbreiding van de huidige populatie (10-15 bp). Deze soort spoort mee met de doelstellingen voor habitattypes 2310/2330, 4030, en 9120/9190.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 10 ha per broedpaar). Heidevegetaties met voldoende kale plekken en droge zandrijke (naald)bossen met aanwezigheid van:
    -stukken kapvlakten of jonge aanplanten met droge zandige bodem tussen rijen bomen
    -afwisseling van kale, zandige of schaars begroeide stukken met verspreide jonge bomen
    -voldoende brede zandpaden (≥ 50 m)

    soort
  • Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Instandhouding van de aanwezige populaties. Doelstellingen voor deze bijlagesoorten sporen samen met de doelstellingen voor habitattype 9120/9190.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Verbetering van de horizontale en verticale structuur van de bossen.
    • Toename van het aantal (oude) bomen met holtes en spleten.
    • Behoud en versterking van mantels en zomen, dreven en open plekken.
    • Behoud, herstel en ontwikkeling van lijnvormige kleine landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, …) op de aanvliegroutes naar de winterverblijfplaatsen en als verbinding tussen de zomerkolonies en de foerageergebieden.
    • Geen toename van de verlichting op de belangrijkste verbindingsassen.
    soort
  • Gladde slang
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    Gladde slang
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van de huidige populatie in deelgebied 13 (Lommelse Sahara-Riebos) tot meer dan 50 adulten. Hiervoor dienen voldoende grote en voldoende verbonden (max. afstand 500 m) leefgebieden gecreëerd te worden: een kern van > 100 ha mozaïek van droge open terreinen Doelen vallen samen met de oppervlakte- en verbindingsdoelen zoals geformuleerd bij de habitattypes 4010, 4030, 2310/2330 en 9190/9120.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Deze doelstellingen sporen samen met de doelstellingen voor de heidehabitats 2310/2330 en 4030 en (in mindere mate) voor de boshabitats 9190/9120.
    Kwalitatief goed ontwikkelde heidehabitats.
    Open bos met mantel-zoom vegetaties en zanddreven.

    soort
  • Nachtzwaluw
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    Nachtzwaluw
    Populatiedoelstelling

    Behoud of uitbreiding van de huidige populatie (1-2 bp). Deze soort spoort mee met de doelstellingen voor habitattypes 2310/2330, 4030, en 9120/9190.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 50 ha per broedpaar). Aanwezigheid van bosranden met een geleidelijke overgang van (naald)bos naar heide of zand.

    soort
  • Wespendief
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    Wespendief
    Populatiedoelstelling

    Behoud of uitbreiding van de huidige populatie (2-3 bp). Voor wat betreft het broedgebied spoort de soort mee met de doelstellingen voor habitattypes 9120/9190. Voor elk broedpaar is dan minstens een kern van 100 ha aaneengesloten en kwaliteitsvol bos nodig. Voor wat betreft het leef- en foerageergebied is > 2500 ha geschikt mozaïeklandschap van 30-60 % bosbedekking in open landschap (m.i.v. landbouwgrond) per broedpaar nodig.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Open bossen, hoog aandeel loofbossen.
    Tussenliggende gronden met voldoende voedselaanbod in onder meer schrale graslanden.

    soort
  • Zwarte specht
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    Zwarte specht
    Populatiedoelstelling

    Behoud tot uitbreiding van de bestaande populatie (8-12 bp).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (100-200 ha leefgebied per broedpaar). Bossen met voldoende variatie aan (loofboom) soorten, voldoende oude bomen, dreven en open plekken. Deze doelstelling spoort mee met de doelstellingen voor habitattype 9120/9190. Behoud van 450–550 ha oude en/of structuurrijke dennenbossen.

    soort

Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put

details ...

Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).

Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.

Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).

Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.

De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.

Habitat - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
  • Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
    habitattype_naam
    Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename tot een totale oppervlakte van 8 ha door omvorming in een complex van habitattypes 2310/2330 en 4030 (9190).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Er wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • Vergrassing
    • Verbossing
    • Invasieve exoten
    • Naakte bodem > 10 %
    • (Korst)mosvegetaties > 10 %
    • Voldoende aantal sleutelsoorten en successiestadia

    Voorkomen van Gladde slang en dagvlindersoorten zoals de Heivlinder als kwaliteitsindicatoren.

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 13 ha in SBZ-H en 15 ha in SBZ-V met een oppervlakte van 3 ha door omvorming tot een totale oppervlakte van 31 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Er wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • Vergrassing/verruiging
    • Verbossing
    • Voldoende aantal sleutelsoorten

    Alle ouderdomsstadia van struikhei (van pionier tot degeneratiestadium) aanwezig.
    Voorkomen van Gladde slang en Veldkrekel als kwaliteitsindicatoren.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (10-20 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er grote delen van de graslanden met potenties voor dit habitattype begroeid met Bochtige smele. Bovendien heeft dit habitattype een kortlevende zaadbank zodat er slechts beperkte delen in het gebied kansen bieden voor dit habitattype. De oppervlakte te ontwikkelen schraal, droog grasland zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld. Dit leidt dan tot een mozaïek van lokaal gebufferde locaties (o.a. boven leemlagen) waar het habitattype 6230 ontwikkelt en graslanden met een dominantie van Bochtige smele (geen habitattype).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Er wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • verruiging
    • Verbossing/verstruweling
    • invasieve exoten
    • vervilt
    • strooisellaag
    • Voldoende aantal sleutelsoorten en levensvormen

    Creëren van voldoende grote en gebufferde graslanden met aanwezigheid van habitattypische soorten.
    Behoud en versterking van migratiemogelijkheden tussen habitatfragmenten door beheer van wegbermen, bospaden, open plekken, …
    Voorkomen van Levendbarende hagedis en Veldkrekel als kwaliteitsindicatoren.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Delen die SBZ-H en SBZ-V zijn: Actueel 77 ha + toename tot 654 ha, met als richtwaarde voor bosuitbreiding 124 ha.
    Zuiver SBZ-V: Toename van de bestaande oppervlakte van 117 ha tot een totale oppervlakte van 817–917 ha door omvorming van 700–800 ha ten behoeve van wespendief, zwarte specht, boomleeuwerik en nachtzwaluw.
    Minstens drie boskernen van elk groter dan 150 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn:

    • Vermindering van het aandeel aan invasieve exoten tot maximum 10%.
    • Voldoende aantal sleutelsoorten en voldoende bedekking van de sleutelsoorten.
    • Voldoende hoeveelheid dood hout en oude bomen.
    • Voldoende spontane verjonging in oude naaldhoutbestanden.
    • Minstens drie boskernen (> 150 ha aaneengesloten bos) hebben een zeer groot aantal oude bomen en dik dood hout waar HT 9120 kan ontwikkelen.
    • 5-15 % van de totale bosoppervlakte bestaat uit open plekken en brede zandpaden.
    • structuurrijke mantel-zoom vegetaties
    • geleidelijke overgangen naar heidevegetaties.
    habitat
Soorten - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
  • Boomleeuwerik
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Boomleeuwerik
    Populatiedoelstelling

    Behoud of uitbreiding van de huidige populatie (12-15 broedparen). Deze soort spoort mee met de doelstellingen voor habitattypes 2310/2330, 4030, en 9120/9190.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 10 ha per broedpaar). Heidevegetaties met voldoende kale plekken en droge zandrijke (naald)bossen met aanwezigheid van:
    -stukken kapvlakten of jonge aanplanten met droge zandige bodem tussen rijen bomen
    -afwisseling van kale, zandige of schaars begroeide stukken met verspreide jonge bomen
    -voldoende brede zandpaden (≥ 50 m)

    soort
  • Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Instandhouding van de aanwezige populaties. Doelstellingen voor deze bijlagesoorten sporen samen met de doelstellingen voor habitattypes 9120/9190.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Verbetering van de horizontale en verticale structuur van de bossen.
    • Toename van het aantal (oude) bomen met holtes en spleten.
    • Behoud en versterking van mantels en zomen, dreven en open plekken.
    • Behoud, herstel en ontwikkeling van lijnvormige kleine landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, …) op de aanvliegroutes naar de winterverblijfplaatsen en als verbinding tussen de zomerkolonies en de foerageergebieden.
    • Geen toename van de verlichting op de belangrijkste verbindingsassen.
    soort
  • Gladde slang
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Gladde slang
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van de huidige populatie in deelgebied 6 (De Maat-Den Diel) tot meer dan 50 adulte dieren. Hiervoor dienen voldoende grote en voldoende verbonden (max. afstand 500 m) leefgebieden gecreëerd te worden: een kern van > 50 ha mozaïek van droge open terreinen. Doelen vallen samen met de oppervlakte- en verbindingsdoelen zoals geformuleerd bij de habitattypes 4010, 4030, 2310/2330 en 9190/9120.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Deze doelstellingen sporen samen met de doelstellingen voor de heidehabitats 2310/2330 en 4030 en (in mindere mate) voor de boshabitats 9190/9120.
    Kwalitatief goed ontwikkelde heidehabitats.
    Open bos met mantel-zoom vegetaties en zanddreven.

    soort
  • Nachtzwaluw
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Nachtzwaluw
    Populatiedoelstelling

    Behoud of uitbreiding van de huidige populatie (1-3 broedparen). Deze soort spoort mee met de doelstellingen voor habitattypes 2310/2330, 4030, en 9120/9190.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 50 ha per broedpaar). Aanwezigheid van bosranden met een geleidelijke overgang van (naald)bos naar heide of zand.

    soort
  • Wespendief
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Wespendief
    Populatiedoelstelling

    Behoud of uitbreiding van de huidige populatie van ca. 2 broedparen. Voor wat betreft het broedgebied spoort de soort mee met de doelstellingen voor habitattypes 9120/9190. Voor elk broedpaar is dan minstens een kern van 100 ha aaneengesloten en kwaliteitsvol bos nodig. Voor wat betreft het leef- en foerageergebied is > 2500 ha geschikt mozaïeklandschap van 30-60 % bosbedekking in open landschap (m.i.v. landbouwgrond) per broedpaar nodig.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Open bossen, hoog aandeel loofbossen.
    Tussenliggende gronden met voldoende voedselaanbod in onder meer schrale graslanden.

    soort
  • Zwarte specht
    Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Zwarte specht
    Populatiedoelstelling

    Behoud tot uitbreiding van de bestaande populatie (10-15 broedparen). Deze soort spoort mee met de doelstellingen voor habitattypes 9120/9190. Samen met de resterende (niet omgevormde) bossen in het gebied wordt zo de populatie behouden en versterkt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 200 ha per broedpaar). Bossen met voldoende variatie aan (loofboom) soorten, voldoende oude bomen, dreven en open plekken. Door de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer ontstaat geschikt leefgebied voor de Zwarte specht.

    soort

Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete

details ...

De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11 en het uiterste westen van deelgebied 10) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur.. Het betreft concreet het habitattype estuariene schorren (1130). De oppervlakte bedraagt actueel 14 ha. De habitatvlek kent door de bedijking van de Kleine Nete een langgerekte lineaire vorm en is zeer gevoelig voor externe verstoring. Het onderwatergedeelte van dit habitattype is paaigebied voor Fint. De belangrijkste knelpunten voor dit habitattype zijn de nog ondermaatse waterkwaliteit en het gebrek aan natuurlijke schorrenvegetaties. Het herstel van de schorrenvegetaties , een verbetering van de waterkwaliteit en een kwaliteitsverbetering van de aanwezige schorren vormen de belangrijkste doelstellingen voor dit habitattype. Creatie van bijkomende slik- en schorrenvegetaties binnen het SBZ worden bij de verdere uitwerking best onderzocht.

Habitat - Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete
  • Estuaria (1130)
    habitattype_naam
    Estuaria (1130)
    Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete
    1130 - Estuaria
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de aanwezige oppervlakte aan schor van 14 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    -   Aanwezigheid van voldoende goede ontwikkelde slik en schorvegetaties.
    - Volledige gradiënt van slik tot hoog schor aanwezig.
    - Verbetering van de waterkwaliteit zoals geformuleerd bij HT 3260.

    habitat
Soorten - Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete
  • Fint
    Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete
    Fint
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van het aantal paaiende Finten.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Vergroten en kwaliteitsverbetering van het paaihabitat (zoetwatergetijdegebied):
    -voldoende zuurstofrijk
    -herstel van zandbanken
    -voldoende structuurrijk + voldoende stromingsvariatie
    Vrije migratie naar zijlopen met potentieel paaihabitat (Bollaak)

    soort

Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete

details ...

De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.

De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.

Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…

In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:

  • (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (

Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.

Habitat - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 21 ha actueel habitat tot een minimumoppervlakte van 25 ha door 4 ha herinrichting van verlaten vis- en recreatievijvers (omvorming).
    Behoud van niet-habitatwaardige oppervlaktewaterlichamen

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Helder, matig nutriëntenrijk (niet hypertroof) water met een matige stikstof- en fosforconcentratie en een min of meer neutrale tot matig alkalische pH.
    • Daarnaast dient inname door invasieve exoten in alle vijvers sterk te worden beperkt
    • eutrofiëringsindicatoren in alle vijvers
    habitat
  • Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
    habitattype_naam
    Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Bereiken van de goede ecologische toestand in de Kleine Nete, de Kneutersloop en de Koulaak in deelgebied 1; de Larumse Loop, de Mosselgorenloop, de Korte Goorloop, de Strikbemdenloop, de Sasloop en de Korte Zeggeloop in deelgebied 2, het Goorneetje in deelgebied 5, de Zwarte Nete, de Desselse Nete en de Voorste Nete in deelgebied 6; de Kleine Nete, de Aa, de Schupleerloop, de Tweede Beek, de Derde Beek en de Graafweidebeek in deelgebied 10 en de Kleine Nete, de Bollaak, de Kleine Beek, de Tappelbeek en de Krekelbeek in deelgebied 11.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Hooguit matig eutroof water met een lage stikstof- en fosforconcentratie, lage concentratie bestrijdingsmiddelen en lage sedimentvracht.
    • Natuurlijke beekstructuur (meandering, afwisseling sedimentfracties, …)
    • exoten
    • helofyten
    • drie groeivormen van waterplanten aanwezig
    • betere ruimtelijke spreiding van piekdebieten
    • Goede structuurkwaliteit (stroomkuilenpatroon, meandering, …) en voorkomen van IJsvogel als kwaliteitsindicator.
    habitat
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgrasland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte veldrusgrasland van 1 ha tot een totale oppervlakte van 14 ha door omvorming van 13ha rond bestaande relicten. De grootste potenties zijn aanwezig in de deelgebieden 1, 2, 6, 10 en 11.
    Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (15-25 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er grote delen van de graslanden met potenties voor dit habitattype niet habitatwaardig. Bovendien heeft dit habitattype een kortlevende zaadbank zodat er slechts beperkte delen in het gebied kansen bieden voor dit habitattype. De oppervlakte te ontwikkelen grasland zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld. Dit leidt dan tot een mozaïek van verschillende types natte graslanden (rbbhc, 6510, 6410, … ).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    -   gelegen in een schraalgraslandcomplex van 30 ha
    - eutrofiëringsindicatoren - verruiging - verbossing - verzuringsindicatoren - verdrogingsindicatoren - aantal sleutelsoorten > 9

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 29 ha tot een oppervlakte van 51ha door omvorming van 22ha rond bestaande relicten. De grootste potenties zijn aanwezig in de deelgebieden 1, 2, 6, 10 en 11.
    Hiervan is 2-3 ha voorzien als extra leefgebied onder de vorm van oeverzones voor Beekprik.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de waterkwaliteit zoals geformuleerd bij HT 3260. Behoud en versterking van moerasspirearuigtes in bosranden zoals tot doel gesteld voor 91E0.
    - natuurlijke overstromingsdynamiek.
    - invasieve exoten - bedekking sleutelsoorten > 70 %

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 2 ha tot een totale oppervlakte van 18 hectare door omvorming van 16 ha rond bestaande relicten. De grootste potenties zijn aanwezig in de deelgebieden 10 en 11.
    Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (20 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er grote delen van de graslanden met potenties voor dit habitattype niet habitatwaardig. De oppervlakte te ontwikkelen grasland zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld. Dit leidt dan tot een mozaïek van verschillende types natte graslanden (rbbhc, 6510, 6410, … ).
    Gelegen in een schraalgraslandcomplex zoals geformuleerd bij HT 6410.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de waterkwaliteit zoals geformuleerd bij HT 3260.

    • gelegen in een schraalgraslandcomplex van 75 ha
    • verruigingsindicatoren
    • verbossing
    • verzuringsindicatoren
    • verdrogingsindicatoren
    • aantal sleutelsoorten > 9
    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso – Basenrijk trilveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 11 ha tot een oppervlakte van 17 ha door omvorming van 6 ha. De beste mogelijkheden voor de ontwikkeling van dit habitattype liggen in deelgebieden 2, 10 en 11.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bereiken van de goede ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen zoals geformuleerd bij HT 3150. Een voldoende goede waterkwaliteit is nodig om de verlandingsprocessen optimaal te laten verlopen. Een geschikte waterhuishouding, een voldoende aanvoer van grondwater en een beter inwendig beheer leiden hiertoe.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 176 ha actueel aanwezig tot een totaaloppervlakte van 391 ha met als richtwaarde voor bosuitbreiding 128 ha. Gebieden met grote potenties zijn deelgebieden 1, 2, 6, 10, 11 en 12.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd. Belangrijkste doelen zijn het verbeteren van de bestaande kwaliteit door omvorming en invoeren criteria duurzaam bosbeheer:

    • verhogen van het aandeel dood hout en het aandeel sleutelsoorten.
    • herstellen of in stand houden van lokale kwel.
    • natuurlijk overstromingsregime met niet vervuild water.
    • tegengaan eutrofiëring.

    Grotendeels open bos, met veel lichtinval en een goed ontwikkelde kruidlaag en veel waterpartijen:

    • 10-15 % van de totale bosoppervlakte bestaat uit open plekken
    • geleidelijke overgangen bos-ruigte-grasland
    habitat
Soorten - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
  • Beekprik
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Beekprik
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van omvang van de populatie. Uitbreiding van de oppervlakte paaihabitat zoals geformuleerd bij HT 3260 en HT 6430.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten
    -Aanwezigheid stroomkuilenpatroon met slibbanken en substraat van zand en kiezel
    -Voldoende stromingsdiversiteit met traag- en snelstromende zones (0-0,9 m/s)
    -Aangepaste beekruimingen

    soort
  • Bittervoorn
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Bittervoorn
    Populatiedoelstelling

    De doelstellingen van de Bittervoorn sporen samen met de doelstellingen van habitats 3150 en 3260, zoals hierboven geformuleerd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De doelstellingen voor deze soort sporen samen met de doelstellingen voor 3260, 3150 en de andere vissoorten.

    soort
  • Blauwborst
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Blauwborst
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populatie van 40 - 50 broedparen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De verbetering van leefgebied (> 2 ha/broedpaar) voor deze soort spoort grotendeels samen met de doelstellingen voor Roerdomp en Porseleinhoen indien:
    -Ruig rietland met cyclisch beheer
    -Moerassige vegetaties met open plekken, slikken, struiken van lager dan 2 m.
    -Graslanden met veel brede rietkragen en extensieve begrazing
    -

    soort
  • Bruine kiekendief
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Bruine kiekendief
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de bestaande pleister- en overwinteringspopulatie. Herstel van 1 broedpaar voor het volledige studiegebied (RP + KN)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De verbetering van voldoende broed- en foerageergebied (> 200 ha) voor deze soort spoort samen met de doelstellingen voor HT 6410, HT 6510, HT 3150, Roerdomp en Porseleinhoen indien moerasgebied met veel voedsel in de buurt van open water envochtige weilanden met voldoende prooidieren aanwezig zijn.

    soort
  • Drijvende waterweegbree
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Drijvende waterweegbree
    Populatiedoelstelling

    Herstel van recent verdwenen populaties en gepast beheer van spontaan gevestigde populaties.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering waterkwaliteit zoals geformuleerd bij HT 3130.
    -afwezigheid van organisch sediment
    -bestrijden van verwilderde exotische ganzensoorten.
    -Lichtregime: maximaal 1/3 beschaduwd tot volle zon.
    -Voldoende windwerking op standplaatsen

    soort
  • Gevlekte witsnuitlibel
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Gevlekte witsnuitlibel
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van de populatie tot een kernpopulatie van deze soort (> 10 adulten en bewijs voor voortplanting per plas per jaar). Verspreid over het volledige stroomgebied met deelpopulaties in deelgebieden 1, 2, 11 en 12.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (vennen en verlandingsvegetaties) zoals vermeld bij HT 7140, HT 7230, HT 3130, … . Verbetering van de kwaliteit in de aanwezige cluster van verlandingsvegetaties (hydrologie, vergrassing, …), zodat er gevarieerde verlandingsvegetaties (langzame verlanding) ontstaan. Instandhouding van 25-50 % open waterzone. Aanwezigheid van > 30 ha geschikt leefgebied per deelpopulatie:
    -plassen met verlandingsvegetaties (mozaïek van 3130/3150 en 7140_meso).
    -vennen van het HT 3130
    -niet habitatwaardig laagveenmoeras met voldoende open water (o.a. rbbms en rbbmr).

    soort
  • Grote modderkruiper
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Grote modderkruiper
    Populatiedoelstelling

    Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen gegevens die het voorkomen van de soort bewijzen, zelfs niet in het verre verleden. Er worden dus geen doelstellingen geformuleerd. Er worden binnen de natuurcluster wel veel potentiële habitats gecreëerd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    geen doel

    Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen gegevens die het voorkomen van de soort bewijzen, zelfs niet in het verre verleden. Er worden dus geen doelstellingen geformuleerd. Er worden binnen de natuurcluster wel veel potentiële habitats gecreëerd.

    soort
  • Ijsvogel
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Ijsvogel
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populatie van 5-15 broedparen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De verbetering van de kwaliteit van het leefgebied (> 4 km/ broedparen) zoals geformuleerd bij HT 3260 en voor de verschillende vissoorten.

    soort
  • Kamsalamander
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen gegevens die het voorkomen van de soort bewijzen, zelfs niet in het verre verleden. Er worden dus geen doelstellingen geformuleerd. Er worden binnen de natuurcluster wel veel potentiële habitats gecreëerd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    geen doel

    Deze soort is wel aangemeld maar er zijn geen gegevens die het voorkomen van de soort bewijzen, zelfs niet in het verre verleden. Er worden dus geen doelstellingen geformuleerd. Er worden binnen de natuurcluster wel veel potentiële habitats gecreëerd.

    soort
  • Kleine modderkruiper
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Kleine modderkruiper
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van omvang van de populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    verbeteren van de waterkwaliteit tot de basismilieukwaliteitsnormen
    -verbeteren van de structuurkwaliteit (substraat van zand, stilstaand tot zwak stromend water)
    -opheffen van migratieknelpunten.
    -De doelstellingen van de Kleine modderkruiper sporen samen met de doelstellingen van habitat 3260 en 91E0.

    soort
  • Porseleinhoen
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Porseleinhoen
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van actuele populatie van 1 broedpaar tot 4 à 5 broedparen. Behoud van de bestaande doortrekkende populaties. Dit vereist een extra leefgebied van 41-119 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Deze soort spoort samen met de voor HT 6410 en 6510 tot doel gestelde schraallandcomplexen van > 30 ha. Deze oppervlakte is noodzakelijk per broedpaar. Aanwezigheid van > 15 ha zeggen in ondiep water (

    soort
  • Rivierdonderpad
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Rivierdonderpad
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van omvang van de populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De doelstellingen voor deze soort sporen samen met de doelstellingen voor 3260 en de andere vissoorten.
    Toename van de oppervlakte paaihabitat zoals geformuleerd bij HT 3260.
    Verbeteren structuurkwaliteit:

    • bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur
    • substraat van zand met grind, ijzerzandsteen of grote stenen
    • voldoende stromingsdiversiteit met traag- en snelstromende zones (0-0,1 m/s)
    • aanwezigheid van groot dood hout en submerse vegetatie
    soort
  • Rivierprik
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Rivierprik
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van omvang van de populatie en verbinding van deelpopulaties.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De doelstellingen voor deze soort sporen samen met de doelstellingen voor 3260 en Beekprik. Uitbreiding van de oppervlakte paaihabitat zoals geformuleerd bij HT 3260 en Beekprik.

    soort
  • Roerdomp
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Roerdomp
    Populatiedoelstelling

    Behoud van 1 broedpaar in het SBZ.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Uitbreiding van het geschikte broedgebied: 50 ha geschikt rietland per broedpaar. Behoud van de bestaande foerageergebieden, bestaande uit waterriet en moerasvegetaties (rbbmr, rbbmc) en open water (> 30 %) met helder water en een hoog voedselaanbod. Kwaliteitseisen zijn: voldoende hoog waterpeil, rietvegetaties met gevarieerde leeftijdsstructuur, voldoende verlandingsvegetaties en voldoende rust.

    soort
  • Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Instandhouding of - indien mogelijk - groei van de huidige populaties.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Deze soorten sporen samen met de doelstellingen voor het habitattype 91E0 en 3150.
    • Toename van het aantal (oude) bomen met holtes en spleten
    • Open water (Grote waterplassen, rivieren en kanalen) met beschutte, vegetatierijke oevers
    • gevarieerde beekvalleien (met vochtige graslanden, ruigtes, perceelsrandbegroeiing, …)
    • Verbetering van de waterkwaliteit van open water
    • Behoud, herstel en ontwikkeling van lijnvormige kleine landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, …) als vliegroutes
    • Vermijden van lichtpollutie op vliegroutes en jachtplaatsen
    soort
  • Spaanse vlag
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Spaanse vlag
    Populatiedoelstelling

    Behoud of uitbreiding van de huidige populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Toename van vochtige, bloemrijke, voedselrijke ruigtes en mantelzoom-vegetaties zoals geformuleerd bij HT 6430 en 91E0.

    soort
  • Woudaap
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
    Woudaap
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de bestaande pleister- en overwinteringspopulatie. 1 (mogelijk onregelmatig) broedpaar in het volledige studiegebied (RP + KN).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Deze soort spoort samen met de doelstellingen voor Porseleinhoen en Roerdomp.

    soort

Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put

details ...

De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.

De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.

Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…

In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:

  • (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
  • Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
  • Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (

Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.

Habitat - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van 25 ha actueel habitat tot een minimumoppervlakte van 28 ha door 3 ha herinrichting van verlaten vis- en recreatievijvers(omvorming).
    Behoud van niet-habitatwaardige oppervlaktewaterlichamen

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Helder, matig nutriëntenrijk (niet hypertroof) water met een matige stikstof- en fosforconcentratie en een min of meer neutrale tot matig alkalische pH. Daarnaast dient inname doorinvasieve exoten in alle vijvers sterk te worden beperkt.

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de bestaande oppervlakte van 3 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • natuurlijke overstromingsdynamiek.
    • invasieve exoten
    • bedekking sleutelsoorten > 70 %
    • Verbetering van de waterkwaliteit zoals geformuleerd bij HT 3260.

    Behoud en versterking van moerasspirearuigtes in bosranden zoals tot doel gesteld voor 91E0.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de bestaande oppervlakte van 36 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Globaal wordt een voldoende tot goede SVI nagestreefd.

    • Verhogen van het aandeel dood hout en het aandeel sleutelsoorten.
    • Herstellen of in stand houden van lokale kwel.
    • Tegengaan eutrofiëring.

    Grotendeels open bos, met veel lichtinval en een goed ontwikkelde kruidlaag en veel waterpartijen:

    • 10-15 % van de totale bosoppervlakte bestaat uit open plekken
    • geleidelijke overgangen bos-ruigte-grasland
    habitat
Soorten - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
  • Blauwborst
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    Blauwborst
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populatie van 5 - 10 broedparen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De verbetering van leefgebied (> 2 ha/broedpaar) voor deze soort spoort grotendeels samen met de doelstellingen voor Roerdomp en Bruine kiekendief indien:
    -Ruig rietland met cyclisch beheer
    -Moerassige vegetaties met open plekken, slikken, struiken van lager dan 2 m.
    -Graslanden met veel brede rietkragen en extensieve begrazing
    -

    soort
  • Bruine kiekendief
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    Bruine kiekendief
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de bestaande pleister- en overwinteringspopulatie. Herstel van 1 broedpaar voor het volledige studiegebied (RP + KN)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De verbetering van voldoende broed- en foerageergebied (> 200 ha) waarvan minstens één grote moeraskern (100- 200 ha) voor deze soort spoort samen met de doelstellingen voor Roerdomp indien moerasgebied met veel voedsel en vochtige weilanden met voldoende prooidieren aanwezig zijn.

    soort
  • Ijsvogel
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    Ijsvogel
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populatie van 4-10 broedparen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De verbetering van de kwaliteit van het leefgebied zoals geformuleerd bij HT 3150.

    soort
  • Roerdomp
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    Roerdomp
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van het aantal broedparen naar 3-4 koppels. Dit dient te gebeuren door de realisatie van 90-150 ha geschikt leefgebied, bestaande uit moerasvegetaties (rbbmr, rbbmc) en open water (> 30 %), in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Toename van het geschikte broedgebied: 30-50 ha geschikt rietland per broedpaar in één moeraskern, met helder water en een hoog voedselaanbod. Het waterpeil is voldoende hoog, de rietvegetaties hebben een gevarieerde leeftijdsstructuur, er zijn voldoende verlandingsvegetaties en er is voldoende rust.

    soort
  • Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis
    Populatiedoelstelling

    Instandhouding of - indien mogelijk - groei van de huidige populaties. Deze soorten sporen samen met de doelstellingen voor het habitattype 91E0 en 3150.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Toename van het aantal (oude) bomen met holtes en spleten
    • Open water (Grote waterplassen, rivieren en kanalen) met beschutte, vegetatierijke oevers
    • Verbetering van de waterkwaliteit van open water
    • Behoud, herstel en ontwikkeling van lijnvormige kleine landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, …) als vliegroutes
    • Vermijden van lichtpollutie op vliegroutes en jachtplaatsen
    soort
  • Woudaap
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    Woudaap
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de bestaande pleister- en overwinteringspopulatie. 1 (mogelijk onregelmatig) broedpaar in het volledige studiegebied (RP + KN).

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    Deze soort spoort samen met de doelstellingen voor één grote moeraskern (100- 200 ha) voor Roerdomp.

    soort
  • Zwarte stern
    Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
    Zwarte stern
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de bestaande foerageergebieden voor doortrekkers.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =

    De soort spoort gedeeltelijk mee met de kwaliteitsdoelstellingen voor Roerdomp. Ondiepe plassen met open water, veel drijvende waterplanten, open oevers, een voldoende voedselaanbod en geen verstoring, ook niet door ganzen. Het leggen van rietmatten als broedplaats is aanbevolen.

    soort

Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete

details ...

Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.

Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.

Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.

Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:

  • Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
  • Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
  • ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Habitat - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
  • Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojunctea
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 3 ha tot een minimumoppervlakte van 7 ha door 4 ha effectieve inrichting van venoevers (omvorming).
    Behoud van niet-habitatwaardige oppervlaktewaterlichamen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Helder, zeer zwak tot matig gebufferd en min of meer nutriëntenarm water met een lage stikstof- en fosforconcentratie en een matig zure tot circumneutrale pH. Sterke inperking invasieve exoten helder water en bodem vrij van slib en organisch sediment
    • verzuringsindicatoren
    • vergrassing
    • invasieve exoten in alle vennen
    • eutrofiëringsindicatoren in alle vennen

    Voorkomen van Gevlekte witsnuitlibel, Drijvende waterweegbree, Poelkikker en Heikikker als kwaliteitsindicator.

    habitat
  • Zure bruingekleurde vennen (3160)
    habitattype_naam
    Zure bruingekleurde vennen (3160)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    3160 - Dystrofe natuurlijke poelen en meren
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Behoud van de bestaande oppervlakte (5 ha) in de Snepkensvijver (deelgebied 1).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • zuur tot zeer zwak gebufferd, oligotroof water met beperkingen qua totaalfosfor, conductiviteit en totaal stikstof helder water en bodem vrij van slib en organisch sediment
    • verzuringsindicatoren
    • vergrassing
    • invasieve exoten in alle vennen
    • eutrofiëringsindicatoren in alle vennen
    habitat
  • Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
    habitattype_naam
    Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 74 ha tot een totaaloppervlakte van 150 ha met als richtwaarde voor omvorming 76 ha rond bestaande kernen (Snepkensvijver – deelgebied 1, ’s Gravendel – deelgebied 6, Sluismeer (deelgebied 12) en Riebos - deelgebied 13).
    Toename van HT 7150 door cyclische plagwerken in HT 4010.
    Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (10-25 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er delen van het gebied met potenties voor dit habitattype niet habitatwaardig. De oppervlakte te ontwikkelen vochtige heide zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De belangrijkste doelen zijn:

    • Dwergstruiken meer dan abundant
    • Veenmoslaag aanwezig
    • vergrassing
    • verbossing
    • > 3 sleutelsoorten
    • zware metalen in de oostelijke deelgebieden kan sterke nadelige gevolgen hebben.

    Voorkomen van Heikikker als kwaliteitsindicator.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmo
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 2 ha tot een totale oppervlakte van 8 ha door omvorming van 6 ha in complex met habitattype 4010, 3130 of 91E0.
    Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (10-25 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er delen van het gebied met potenties voor dit habitattype niet habitatwaardig. De oppervlakte te ontwikkelen vochtige heischrale graslanden zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld. Dit leidt dan tot een mozaïek van lokaal gebufferde locaties (o.a. boven leemlagen) waar het habitattype 6230 ontwikkeld en niet-habitatwaardige vegetatietypes.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Belangrijkste doelen zijn:

    • verruiging
    • verbossing/verstruweling
    • vervilt
    • strooisellaag
    • voldoende aantal sleutelsoorten en levensvormen

    Behoud en versterking van migratiemogelijkheden tussen habitatfragmenten door beheer van wegbermen, bospaden, open plekken, …

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_oli - oligotroof en zuur overgangsveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van actuele oppervlakte van 3 ha tot een totaaloppervlakte van 8 ha door omvorming van 5 ha in het Buitengoor/Meergoor (deelgebied 12), het Lavendelven (deelgebied 1) en in ’s Gravendel (deelgebied 6).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Belangrijkste doelen zijn:

    • oligotroof grondwater, met lage conductiviteit en voldoende lage waardes voor NO3-N en Po4-P
    • drijflaag en veenmoslaag > 50 %
    • Hoogveenontwikkeling aanwezig
    • > 4 sleutelsoorten met > 70 % bedekking

    Gebufferd tegen externe invloeden en gelegen in een open moeras. Voorkomen van Gentiaanblauwtje en Gevlekte witsnuitlibel als kwaliteitsindicator.

    habitat
Soorten - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
  • Heikikker
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
    Heikikker
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populatie in Dg 1 met toename van de aanwezige aantallen (> 200 roepende mannetjes).
    Creatie van een stapsteen in Dg 13 door het realiseren van de doelstellingen voor HT 4010 en voor Gladde slang.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Oppervlakte aaneengesloten leefgebied per populatie > 100 ha met > 10 geschikte plassen (3130 e.a.).

    • Bereiken van goede waterkwaliteit en bereiken van goede ecologische toestand van aanwezige vennen. Toename van het leefgebied zoals voorzien bij HT 3130 en HT 4010.
    • Natuurlijke hydrologie met een hoge grondwaterstand.
    • Vennen zonder beschaduwing en niet te verzuurd ifv ontwikkeling eieren
    soort

Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put

details ...

Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.

Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.

Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.

Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:

  • Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
  • Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
  • ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Habitat - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
  • Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojunctea
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte van 29 ha tot een minimumoppervlakte van 36 ha door 7 ha effectieve inrichting van venoevers (omvorming).
    Behoud van niet-habitatwaardige oppervlaktewaterlichamen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Helder, zeer zwak tot matig gebufferd en min of meer nutriëntenarm water met een lage stikstof- en fosforconcentratie en een matig zure tot circumneutrale pH. Sterke inperking invasieve exoten helder water en bodem vrij van slib en organisch sediment
    • verzuringsindicatoren
    • vergrassing
    • invasieve exoten in alle vennen
    • eutrofiëringsindicatoren in alle vennen

    Voorkomen van Gevlekte witsnuitlibel, Drijvende waterweegbree, Heikikker en Poelkikker als kwaliteitsindicator.

    habitat
  • Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
    habitattype_naam
    Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename van de bestaande oppervlakte 4010 van 23 ha in SBZ-H en 12 ha in SBZ-V tot een totaaloppervlakte van 73 ha door omvorming van 38 ha.
    Toename van HT 7150 door cyclische plagwerken in HT 4010.
    Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (10-25 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er delen van het gebied met potenties voor dit habitattype niet habitatwaardig. De oppervlakte te ontwikkelen vochtige heide zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De belangrijkste doelen zijn:

    • Dwergstruiken meer dan abundant
    • Veenmoslaag aanwezig
    • vergrassing
    • verbossing
    • > 3 sleutelsoorten

    Voorkomen van Heikikker als kwaliteitsindicator.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmo
    Oppervlaktedoelstelling

    Doordat de actuele atmosferische stikstofdepositie de grenswaarde (10-20 kg N/ha/j) voor dit habitattype overschrijdt, zijn er grote delen van de graslanden met potenties voor dit habitattype niet habitatwaardig. Bovendien heeft dit habitattype een kortlevende zaadbank zodat er slechts beperkte delen in het gebied kansen bieden voor dit habitattype. De oppervlakte te ontwikkelen schraal, vochtig grasland zal wellicht hoger dienen te zijn dan de oppervlakte die strikt genomen voor dit habitattype tot doel wordt gesteld. Dit leidt dan tot een mozaïek van lokaal gebufferde locaties (o.a. boven leemlagen) waar het habitattype 6230 ontwikkelt en niet-habitatwaardige vegetatietypes.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Belangrijkste doelen zijn:

     

    • verruiging < 5 %.
    • verbossing/verstruweling < 5 %.
    • vervilt < 10 %
    • strooisellaag < 10 %
    • voldoende aantal sleutelsoorten en levensvormen

     

    Behoud en versterking van migratiemogelijkheden tussen habitatfragmenten door beheer van wegbermen, bospaden, open plekken, …

    habitat
  • Actief hoogveen (7110)
    habitattype_naam
    Actief hoogveen (7110)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    7110 - Actief hoogveen en 7120 - Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is
    Oppervlaktedoelstelling

    Behoud van de ontwikkelingsmogelijkheden in HT 7140.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Belangrijkste doelen zijn:

     

    • oligotroof grondwater, met lage conductiviteit en voldoende lage waardes voor NO3-N en Po4-P drijflaag en veenmoslaag > 50 %
    • Hoogveenontwikkeling aanwezig
    • < 10 % verbost
    • < 10 % vergrast
    • > 4 sleutelsoorten met > 70 % bedekking

     

    Gebufferd tegen externe invloeden en gelegen in een open moeras. Voorkomen van Gentiaanblauwtje en Gevlekte witsnuitlibel als kwaliteitsindicator.

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_oli - oligotroof en zuur overgangsveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Toename met 1 ha door omvorming in de Ronde Put (deelgebied 5)

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Belangrijkste doelen zijn:

    • oligotroof grondwater, met lage conductiviteit en voldoende lage waardes voor NO3-N en Po4-P
    • drijflaag en veenmoslaag > 50 %
    • Hoogveenontwikkeling aanwezig
    • > 4 sleutelsoorten met > 70 % bedekking

    Gebufferd tegen externe invloeden en gelegen in een open moeras. Voorkomen van Gentiaanblauwtje en Gevlekte witsnuitlibel als kwaliteitsindicator.

    habitat
Soorten - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
  • Heikikker
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Heikikker
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populaties in de Ronde Put (deelgebied 5) en de Koemook (deelgebied 6) met toename van de aanwezige aantallen (> 200 roepende mannetjes).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Oppervlakte aaneengesloten leefgebied per populatie > 100 ha met > 10 geschikte plassen (3130 e.a.).

    • Natuurlijke hydrologie met een hoge grondwaterstand.
    • pH 5-6

    Bereiken van goede waterkwaliteit en bereiken van goede ecologische toestand van aanwezige vennen. Toename van het leefgebied zoals voorzien bij HT 3130 en HT 4010.

    soort
  • Poelkikker
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Poelkikker
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populaties in het Lavendelven (deelgebied 1) en tussen de Koemook en de Ronde Put met toename van de aanwezige aantallen (> 200 roepende mannetjes).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Deze soort spoort samen met de doelstellingen voor HT 3130, 4010 en Heikikker.

    soort
  • Rugstreeppad
    Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
    Rugstreeppad
    Populatiedoelstelling

    Behoud van de actuele populaties in de Ronde Put en de Koemook met toename van de aanwezige aantallen (> 200 roepende mannetjes).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Deze soort spoort samen met de doelstellingen voor HT 3130, Gladde slang en Heikikker indien:
    -Voldoende plekken open zand
    -Complex van > 5 geschikte plassen

    soort

Planten en dieren

De gemengde loofbossen zijn belangrijk voor verschillende vleermuizen zoals de gewone baardvleermuis en de franjestaart, en ook voor vogels zoals de zwarte specht en de wespendief. Op de open heide van de droge zandgronden leven nog belangrijke populaties van de gladde slang en de levendbarende hagedis. In de Kleine Nete vind je ook bittervoorn, rivierprik en beekprik, de benedenloop is bovendien een paaigebied voor fint. Het valleigebied is van belang voor de ijsvogel, de blauwborst, de roerdomp en de woudaap. In de natte stukken kun je de gevlekte witsnuitlibel, de groenknolorchis, de drijvende waterweegbree en de rugstreeppad opmerken.

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Kleine Nete
/gebied/kleine-nete
Gebied Referentie
kleine_nete
ID
34
BE2100026
vogelrichtlijngebied
BE2100424, BE2101639