

Jekervallei
Algemene info
Het habitatrichtlijngebied ‘Jekervallei en bovenloop van de Demervallei’ is 633 ha groot en is gelegen in het zuidoosten van de provincie Limburg. De Kevie, de vallei van de Boven-Demer, de Demervallei van Spurk tot Beverst en de Pomperik-Dorpsbeemden vormen de grootste natuurkernen. Verder maken het Grootbos, de Demerbronnen, de Vallei van de Nieuwzouw en Molenbeemd-Klein Membruggen deel uit van dit waardevolle gebied.
Het grootste deel van het gebied is in eigendom van privé-eigenaars. Landbouwers en privéboseigenaars zijn dan ook belangrijke spelers in het gebied. Ook zijn verschillende natuurgebieden aanwezig van Natuurpunt, Limburgs landschap en het Agentschap voor Natuur en Bos. Veel wandelaars en fietsers genieten naar hartenlust van het gebied.
Bilzen (3740), Diepenbeek (3590), Hoeselt (3730), Riemst (3770), Tongeren (3700)
Inspanningen
Voor de boshabitats worden een betere structuurkwaliteit nagestreefd, bij de grasland- en moerasvegetaties gaat het vaak om een combinatie van inleidende inrichtingsmaatregelen en het toepassen van het optimale beheer. Ook het uitbreiden van deze habitats is van groot belang om een duurzaam leefgebied voor de doelsoorten te creëren. Voldoende grote oppervlakten van bloemrijke graslanden met kleine landschapselementen en bosranden vormen tevens belangrijke verbindingen tussen de leefgebieden. Ook het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en waterkwaliteit speelt een grote rol in dit gebied. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern (1,5 - 8 ha) gelegen in een groter moerascomplex van 20-30 ha is een belangrijk prioritaire inspanning in De Kevie.
Bosuitbreidingen
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk van circa 1-5 ha (totaal van alle boshabitats). Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in goed gebufferde boskernen van eerder kleine oppervlakte.
Creëren van een open/halfopen laagveencomplex in De Kevie
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern (1,5 - 8 ha) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha is een belangrijk prioritaire inspanning in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbbhc), grote zeggenvegetaties (rbbmc), rietland (rbbmr), moerasspirearuigtes (rbbhf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen , overwinterende roerdomp,…). Hiertoe dienen een aantal belangrijke knelpunten opgelost te worden zoals de twee vervuilde grachten die door Grootmeers stromen richting Jeker. Een verbetering van de waterkwaliteit en opvangen van hoge regenwaterpieken en overstorten zijn cruciale inspanningen om de gewenste vegetaties optimaal te kunnen ontwikkelen. Dit dient stroomopwaarts van de veenkern Grootmeers georganiseerd te worden.
De centrale zone is nog totaal gebiedseigen en vrij van overstromingen. Het habitat kan door een optimalisatie van het beheer bereikt worden.
Het populierenbos aan de westkant van dit complex dient omgevormd te worden om bladval te voorkomen.
Exotenbestrijding
De reuzenbalsemien legt een hypotheek op de realisatie van de habitatdoelen van onder andere de broekbossen (91E0) en de open ruigten (6430). Dit probleem is van toepassing op de deelgebieden 2 Nieuwzouw Bilzen, 3 Boven-Demer, 5 Demervallei Spurk Beverst en 6 Kevie. De bestrijding van deze exoot dient prioritair aangepakt te worden.
Herstel van de hydrologie in het volledige valleisysteem
Herstel van een meer natuurlijke hydrologie, zodat herstel en uitbreiding van (grond)waterafhankelijke habitattypes (6410, 6430, 6510, 7140, 7220, 7230, 9160 en 91E0)
duurzaam kan gerealiseerd worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat een zodanige oppervlakte van deze habitattypes dient gecreëerd te worden, zodat een duurzame ontwikkeling, herstel en behoud mogelijk is.
Verder onderzoek is noodzakelijk naar de technische mogelijkheden en concrete afstemming van het peilbeheer, rekening houdend met andere aanwezige functies (waaronder landbouw) in en buiten de SBZ. Te onderzoeken maatregelen, welke kaderen in een algemener integraal waterbeheer zijn onder meer aanpassing drainage, verhoging van zomer- en winterpeilbeheer, hydrologische isolatie, inschakeling overstromingsgebieden en verhoging van bergingscapaciteit, vertraagde oppervlaktewaterafvoer,… Dit dient op maat van de lokale ecologische noden en maatschappelijke randvoorwaarden te worden ingevuld.
Kwaliteitsverbetering van aanwezige habitattypes
Een aantal van de habitattypes in de SBZ bezitten een deels gedegradeerde actuele staat van instandhouding. Kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes moet gerealiseerd worden door verbeteringen van de habitatstructuur en het verlagen van verstoringsindicatoren. Een ecologisch beheer, afgestemd op de habitats, is hierbij essentieel.
Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het betreft maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of van de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden.
Bij de grasland- en moerasvegetaties gaat het vaak om een combinatie van inleidende inrichtingsmaatregelen en optimale beheervormen, afgestemd op het beoogde habitattype (zie ook verdere prioritaire inspanningen). Specifiek deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. De nodige maatregelen moeten dan ook genomen worden om de duurzame instandhouding van het habitattype hier te garanderen.
Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes een blijvend knelpunt.
Omvorming van bosaanplantingen naar wintereikenbossen, eiken-haagbeukenbossen of elzenbroekbos en open plekken van graslandhabitats.
Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuurbeherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn minimaal 80% van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.
Verwacht wordt dat hierdoor reeds aanzienlijke oppervlakten van de voorziene oppervlaktedoelstellingen voor de habitattypes 9160 en 91E0 kunnen gerealiseerd worden.
Samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen.
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding van graslandhabitats (voornamelijk glanshavergrasland 6510_hu) is er een extra oppervlakte van 64 ha tot doel gesteld.
Deze moeten versterkt en gebufferd worden door een inbedding tussen regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes en 5% doornig struweel). Voldoende grote oppervlakten van deze graslandcomplexen met goed ontwikkelde landschapselementen en bosranden, in combinatie met 20 ha regionaal belangrijke biotopen vormen tevens het leefgebied van de grauwe klauwier (5 broedparen in deelgebied 6 – De Kevie).
Specifieke natuurdoelen
Voor het valleilandschap is het doel een mooi geheel te creëren waarin een aantal kernen van kwaliteitsvolle, vochtige hooi- en graslanden worden gerealiseerd en voldoende leefgebieden voor soorten als de kamsalamander, de boomkikker, de Spaanse vlag en de grauwe klauwier. Voor de verschillende boshabitats is het doel het behoud ervan met een kwaliteitsverbetering en een extra uitbreiding. De waardevolle kalktufbronnen dienen ook behouden te blijven, net als de laagveenkernen, waarbij een uitbreiding noodzakelijk is om het voortbestaan in het gebied te kunnen garanderen.
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden
details ...
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
Habitat - (Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden
-
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype droog heischraal graslandhabitat - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype heischraal grasland met kalkminnende soortenhabitat - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Blauwgraslanden (6410)
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrustype en blauwgraslandhabitat - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype vochtige en natte ruigtehabitat - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_hu - Glanshavergraslanden (Arrhenaterion) en 6510_hua grote vossestaartgraslandenhabitat - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Kalkmoeras (7230)
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
habitattype_naamKalkmoeras (7230)(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden7230 - Alkalisch laagveenhabitat - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Soorten - (Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslanden
-
Boomkikker
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslandenBoomkikkersoort - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Kamsalamander
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslandenKamsalamandersoort - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Nauwe korfslak
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslandenNauwe korfslaksoort - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
-
Zeggekorfslak
De (half)open beekdalmozaïek met overgangen naar hellingsgraslanden situeert zich op natte, alluviale bodem en bestaat uit schrale tot matig voedselrijke hooi- en graslanden (habitattypes 6230, 6410, 6510_hu/hua ingebed in regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil), in overgang naar natte ruigten (habitattype 6430 en regionaal belangrijke biotopen rbb_hf, rbb_mr) en moerasbosjes (habitattype 91E0). Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattype 6430 en 6410 en zeer belangrijk voor habitat 6510. Het heischrale grasland (6230) wordt als belangrijk beschouwd. De schrale hooilanden (6510) in deze SBZ zijn van de best ontwikkelde types op Vlaamse schaal. Ook de heischrale graslanden (6230), blauwgraslanden (6410) en ruigten (6430) die in complex met deze kernen van 6510 voorkomen, zijn van unieke kwaliteit.
Voor het behoud van deze habitattypes en de hieraan gebonden soorten, is een uitbreiding van deze habitattypes nodig. Deze kernen met habitat en regionaal belangrijke biotopen moeten voldoende kansen geven voor leefbare populaties van kamsalamander, boomkikker, nauwe korfslak, zeggekorfslak, Spaanse vlag en verschillende vleermuissoorten (bv. rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis). Samenvattend is het doel voor deze landschapscluster het creëren van een samenhangend valleilandschap met natte/vochtige hooilanden in mozaïek met andere graslandhabitats (blauwgraslanden, heischrale graslanden, ruigten, regionaal belangrijke biotopen) en in overgang naar of mozaïek met broekbossen. Hiertoe worden specifiek volgende doelstellingen gesteld:
- 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Deze graslandkernen bestaan voornamelijk uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu) in mozaïek met blauwgraslanden (6410, in deelgebieden 1 en 7), laagveenelementen (7230), heischrale elementen (6230, deelgebied 7) en regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil in overgang naar natte ruigten (6430) en broekbossen (91E0). Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders en soorten als goudvink, zomertortel en geelgors. Om habitattype 6510_hu, 6410 en 6430 in goede staat van instandhouding te krijgen, zorgen regionaal belangrijke biotopen voor buffering en verbinding tussen habitatkernen. Eventuele hydrologische aanpassingen op terrein (vb. verondiepen van drainagesystemen) worden in overleg met aangelanden gedaan en met maatregelen voor eventuele negatieve impact voor landbouwgebruik (flankerend beleid). Een behoud en kwalitatieve verbetering van regionaal belangrijke biotopen als buffer voor de habitats is nodig in alle deelgebieden uitgezonderd deelgebied 8 – Grootbos. - 2. Behoud van de kwaliteit van het habitattype 6410 in deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden
Deelgebied 7 – De Pomperik is uniek dankzij de aanwezigheid van goed ontwikkelde blauwgraslanden (6410), die op Vlaamse schaal van unieke kwaliteit zijn. Het zijn de schraalste en zeldzaamste graslanden met een uiterst groot natuurbehoudbelang. Deze blauwgraslanden vormen tevens de laatste Vlaamse standplaats van kranskarwij en kleine schorseneer. Behoud (en lokaal verbeteren) van de kwaliteit van dit habitattype is essentieel voor het duurzaam instandhouden van de hieraan gebonden fauna en flora. Een toename van het habitattype is in die zin ook essentieel (zie eerste doelstelling). - 3. Duurzaam instandhouden van zeggekorfslak en nauwe korfslak
Een continue beekdalmozaïek van habitat (6410_ve, 6410_mo, 6430, 91E0) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_mc, rbb_hf, rbb_hc) vormt een duurzaam leefgebied voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak in de deelgebieden 1, 3 en 4. - 4. Creëren van een populatie kamsalamander en boomkikker in deelgebied 7 – De Pomperik-Dorpsbeemden.
Deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden heeft belangrijke potenties voor het uitbouwen van een populatie van kamsalamander en boomkikker, gezien de aanwezigheid van populaties in de nabijheid van dit deelgebied. Om populaties in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat geoptimaliseerd worden. - 5. Ontwikkelen van een gezonde mestbewonende fauna
Voor de voedselbehoeften van een aantal vleermuissoorten is een gezonde mestfauna essentieel. De realisatie van deze maatregel komt ook de grauwe klauwier en andere soorten ten goede. Het gebruik van antibiotica en antiparasitaire middelen bij het vee kan een schadelijk effect op de mestbewonende fauna die er in leeft. Met name het gebruik van de werkende stof ‘avermectines’ vormt een probleem. Er bestaan goede alternatieven wat betreft bestrijdingsmiddelen op basis van avermectines, die het ontwikkelen van een gezonde (insecten)fauna op mest mogelijk maken, met name de werkzame stoffen moxidectine, levamisol of pyrantel.
(Half-)open beekdalmozaïek met overgang naar hellingsgraslandenZeggekorfslaksoort - 1. Ontwikkelen van grote kernen van vochtige hooi- en graslanden in de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen, 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en 7 – Pomperik-Dorpsbeemden (> 30 ha)
Boslandschap
details ...
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
Habitat - Boslandschap
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Boslandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype nitrofiele boszomen met minder algemene plantensoortenhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
habitattype_naamKalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)Boslandschap7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)Boslandschap9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Soorten - Boslandschap
-
Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
BoslandschapGewone dwergvleermuis, Laatvliegersoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
BoslandschapGewone/Grijze grootoorvleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
BoslandschapRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Vliegend hert
In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.
In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.
Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.
Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen. - 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
- C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.
- 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.
BoslandschapVliegend hertsoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie
details ...
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
Habitat - Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie
-
Blauwgraslanden (6410)
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion)habitat - 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype vochtige en natte ruigtehabitat - 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
-
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_hu - Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)habitat - 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
-
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie7140 - Overgangs- en trilveenhabitat - 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
-
Kalkmoeras (7230)
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
habitattype_naamKalkmoeras (7230)Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie7230 - Alkalisch laagveenhabitat - 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
Soorten - Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie
-
Grauwe klauwier
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De KevieGrauwe klauwiersoort - 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
-
Kamsalamander
Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.
Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:
- 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…). - 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden - 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.
Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De KevieKamsalamandersoort - 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
Planten en dieren
In de boscomplexen leeft de grootste kever van onze contreien, namelijk het vliegend hert. Deze topper van formaat is zeer zeldzaam en geeft aan hoe waardevol deze bossen wel niet zijn. Ook de wespendief leeft hier, net als de talrijke soorten spechten en vleermuizen. De moerasgebieden vormen belangrijke leefgebieden voor de blauwborst en de bever. In sommige graslanden vinden we nog kleine schorseneer, kranskarwij en bleke zegge, wat zeer zeldzame plantensoorten van de zogenaamde blauwgraslanden zijn. Dergelijke graslanden zijn uiterst bedreigd en maken deel uit van de juweeltjes van het gebied.