Overgang Kempen-Haspengouw

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2200042 - Overgang Kempen-Haspengouw
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Algemene Beschrijving
Deze pagina is nog in aanmaak, dank voor je begrip.
Gemeenten

Peer (3990)

Inspanningen

Aanpakken van verdroging
Aanpakken van verdroging

Algemeen dienen in de SBZ inspanningen geleverd te worden om verdroging tegen te gaan. Er komen kwelzones voor met gebufferd, voedselarm grondwater waar specifieke habitattypes aan verbonden zijn (o.a. 3130, 4010, 6410, 7140, 7220, 91E0). De drainagekanalen op de taluds van het Albertkanaal bijvoorbeeld zorgen voor een snelle afvoer van het kwelwater. Dit bedreigt onder andere vochtige heischrale graslanden en waardevolle veldrusvegetaties. Door het opheffen van drainage op de kanaalbermen kunnen kwelzones uitbreiden en ontstaan er potenties voor kalktuf, kalkmoerassen en blauwgraslandvegetaties (cfr. de vaarttaluds van het kanaal Kortrijk-Bossuit te Moen). Verdroging van de waardevolle beekdalen door verhardingen stroomopwaarts vormt tenslotte een belangrijk aandachtspunt voor het herstel van beekprik en beekdalmozaïeken in deze SBZ.

Verder onderzoek is noodzakelijk naar de technische mogelijkheden en concrete afstemming van het peilbeheer, rekening houdend met andere aanwezige functies (waaronder landbouw) binnen en buiten de SBZ. Te onderzoeken maatregelen, welke kaderen in een algemener integraal waterbeheer, zijn onder meer aanpassing van drainage, hydrologische isolatie, inschakeling van overstromingsgebieden en verhoging van de bergingscapaciteit, en vertraagde oppervlaktewaterafvoer.

Herstel, verbinding en uitbreiding van habitattypes in de heidesfeer
Herstel, verbinding en uitbreiding van habitattypes in de heidesfeer

Uitbreiding van deze habitattypes is noodzakelijk voor behoud areaal en om de connectiviteit (stapstenen) in het Natura2000-netwerk te kunnen waarmaken (verbinding soorten tussen de Kempen, Maasvallei richting Nederland en Wallonië.

Het herstel van habitattypes in de heidesfeer wordt voornamelijk gerealiseerd door kwaliteitsverbetering van open plekken in droge loofbossen (9120, 9190). De heidekernen (actueel 7,9 ha) worden verbonden via een netwerk bestaande uit kleinere stapstenen en corridors, die uitwisseling tussen populaties toelaten. Deze inspanningen worden grotendeels voorzien op gronden in eigendom van erkende natuurbeherende organisaties (bv. Munsterbos en De Hoefaart).

Heideherstel gebeurt door een combinatie van éénmalige inrichtingsmaatregelen gevolgd door regulier beheer afgestemd op het beoogde vegetatietype (bv. begrazing bij 4030 en 6230). Wat vochtige heide (4010) betreft dient specifieke aandacht besteed te worden aan een goede, natuurlijke waterhuishouding en intensief beheer. Dit naast een toename met 5 ha in deelgebied 5 (Munsterbos). Dit laatste geldt ook voor open graslanden op landduinen (2330).

Intensief beheer afgestemd op de ecologische vereisten van jeneverbes (5130) is in deelgebieden 7 en 8 noodzakelijk om een voldoende verjonging te realiseren en om verbossing van deze lichtminnende soort tegen te gaan. Het beperken van verzuring en vermesting door buffering, het afstemmen van recreatie op het beheer, het uitbreiden van de bestaande relicten en het nemen van milderende maatregelen (bv. plaggen, maaien, beschermen zaailingen zoals in deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek) zijn belangrijke maatregelen om deze, op Vlaams niveau erg waardevolle, populaties te herstellen.

Realisatie van aaneengesloten complexen van graslandhabitats in een bocagelandschap
Realisatie van aaneengesloten complexen van graslandhabitats in een bocagelandschap

Wat betreft open graslandhabitats en ruigtes (6210, 6230, 6410, 6430, 6510) wordt er in de hele SBZ een extra oppervlakte van 55ha tot doel gesteld. Het grootste deel hiervan wordt gerealiseerd op de kanaalbermen. Deze open habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd door regionaal belangrijke biotopen (bloemrijke graslandtypes, doornig struweel, kamgraslanden). In geval van intensief landbouwgebruik naast de graslandhabitats is het aangewezen voldoende bufferende maatregelen te nemen onder de vorm van kleine landschapselementen (houtkanten, heggen, boom- of struikschermen of struwelen).

Deze complexen van graslandhabitats zijn zonbeschenen en kennen slechts een zeer beperkte bladinval. Om dit te realiseren op deze steile hellingen kan het noodzakelijk zijn om rond de graslandhabitats ruimte te voorzien om beschaduwing te voorkomen, best in de vorm van korte graslandvegetaties.

Kleinschalige, structuurrijke landschappen bestaande uit een mozaïek van open, bloemrijke graslandcomplexen afgewisseld met ruigtes, goed ontwikkelde bosranden, (doorn)struwelen en kleine landschapselementen vormen het geschikt leefgebied voor allerhande dagvlinders (o.a. boswitje, heideblauwtje, klaverblauwtje, bruin dikkopje, Spaanse vlag, kleine ijsvogelvlinder, sleedoornpage, …) en andere insecten. Insectivore soorten als grauwe klauwier en verschillende vleermuissoorten zullen mee profiteren van de realisatie van een dergelijk landschap gekoppeld aan een op insecten gericht beheer, in combinatie met een extra oppervlakte van 5-10 ha regionaal belangrijke biotopen (kamgrasland en doornstruweel).

Realisatie van een leefbare populatie Beekprik
Realisatie van een leefbare populatie Beekprik

Voor deze kwetsbare en veeleisende soort zijn gerichte beschermingsmaatregelen nodig. Zo dient speciale aandacht te worden besteed aan een verbetering van de waterkwaliteit door het aanpakken van lozingen van ongezuiverd afvalwater door weekendhuisjes, het verwijderen van overstorten en het bufferen van waterlopen tegen vermestingseffecten. Het tot stand brengen van meer paai- en opgroeihabitats door het verbeteren van de structuurkwaliteit en het opheffen van migratieknelpunten zijn bijkomende voorwaarden om een leefbare populatie te realiseren. Deze inspanningen zijn vooral van toepassing op de beeklopen waar beekprik actueel voorkomt of waar herstel van het vroegere leefgebied noodzakelijk is (o.a. Zutendaalbeek, Bezoensbeek, Roelerbeek, Munsterbeek).

Wat de migratieknelpunten betreft is tot op heden niet onderzocht in welke mate de onderleiders of sifons onder het Albertkanaal een harde barrière vormen voor beekprik. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de uitstroomopening van de sifon onder alle (debiets)omstandigheden onder het waterniveau van de beek moet zitten. Om migratie toe te laten mag er immers geen verval zijn aan de stroomafwaartse uitstroom van de sifon. Het onderzoeken of deze sifons daadwerkelijk een barrière vormen voor beekprik is een belangrijke inspanning om leefbare populaties te realiseren in deze SBZ.

Om bovenstaande inspanningen te realiseren zal naar samenwerking met de provincie, de gemeenten, de waterloopbeheerders zoals VMM, de private eigenaars en ANB gezocht moeten worden.

Realisatie van goed ontwikkelde vijvercomplexen en een laagveenlandschap
Realisatie van goed ontwikkelde vijvercomplexen en een laagveenlandschap

Voor de realisatie van een laagveenlandschap in beekdalen wordt een extra oppervlakte van laagveen (3 ha), natte heide (5 ha) en vochtige heischrale graslanden (3,5 ha) vooropgesteld, die bekomen wordt deels door omvorming van opslag of bos en deels door toename in begraasde graslanden. Deze habitats worden versterkt, verbonden en gebufferd door inbedding tussen regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, zeggevegetaties, rietland, natte ruigten) en broekbossen.

Belangrijk om het bovenstaande te kunnen realiseren is het herstel van een meer natuurlijke hydrologie (beperkte ontwatering, kwaliteitsvolle beekstructuur, natuurlijk overstromingsregime, …), en het verbeteren van de oppervlakte- en grondwaterkwaliteit (beperken van nutriëntenaanvoer en pesticidengebruik). Op die manier kan herstel en toename van (grond)waterafhankelijke habitattypes in de mozaïek (o.a. 6230, 7140, 91E0) duurzaam gerealiseerd kan worden.

Het laagveenlandschap vormt een geschikt leefgebied voor Europees te beschermen moerasvogels zoals woudaap, roerdomp, blauwborst en ijsvogel. Deze soorten zullen tevens meeliften met de voorgestelde kwaliteitsverbeteringen van waterhabitats ter hoogte van vijvercomplexen in deze SBZ. Op deze manier zal dit gebied, dat dicht bij het vijvercomplex van Midden-Limburg ligt, een interessant foerageergebied vormen voor deze moerasvogels.

Versterken van de loofboshabitats
Versterken van de loofboshabitats

Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, en weinig exoten. Bijzondere aandacht gaat naar de creatie van open plekken (heide en heischraal grasland in 9120/9190 en graslanden/ruigtes/regionaal belangrijke biotopen in 9160) en goed ontwikkelde bosranden met mantels (rbb_sp) en zomen (6430_bz). Deze inspanningen leveren leefgebied op voor soorten als Spaanse vlag, kleine ijsvogelvlinder, grauwe klauwier en voor Europees te beschermen vleermuizen.

Door het toepassen van een bosbeheer, dat gericht is op het verhogen van natuurwaarden, in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt aan de kwaliteitsverbetering tegemoet gekomen. Het zijn maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB (bv. Domeinbos Groenendaal) of de erkende terreinbeherende natuurverenigingen (bv. Munsterbos, De Hoefaart). Bij andere openbare besturen en privébossen kan door het toepassen van verschillende bedrijfsvormen en de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden.

Daarnaast wordt de oppervlakte boshabitat uitgebreid via omvorming van actueel niet habitatwaardige bossen. Voor de bossen beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en/of natuurbeherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn 80 – 100 % van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de beheervisie van het Agentschap en door uitvoering van beheerplannen. In de private bossen en gemeentebossen kan door omvorming bijkomend loofbos gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (20% van de bosoppervlakte).

Verwacht wordt dat hierdoor reeds aanzienlijke oppervlakten van de voorziene oppervlaktedoelstellingen voor de habitattypes 9120, 9160 en 9190 kunnen gerealiseerd worden. Voor broekbossen kan door omvorming een extra oppervlakte van 6 ha tot stand komen. Daarnaast zijn in de SBZ nog effectieve bosuitbreidingen nodig: richtwaarden 28 ha voor de loofbostypen en 9 ha voor broekbossen.

Versterken van de rol van de taluds van het Albertkanaal als ecologische corridor
Versterken van de rol van de taluds van het Albertkanaal als ecologische corridor

Uit de resultaten van doorgedreven beheeractiviteiten door ANB in samenwerking met JNM op de oostelijke kanaalbermen (buiten de SBZ), kan men besluiten dat specifiek, gericht beheer van de kalkgraslanden op de westelijke kanaalbermen (binnen de SBZ) waardevolle vegetaties zullen opleveren met heel wat kensoorten van kalkminnende vegetaties. Daarom wordt er 39,5-44,5 ha ha herstel van open vegetaties voorzien (dit omvat 34,5 ha puur habitat en 5 – 10 ha regionaal belangrijke biotopen. Deze graslanden zullen daarnaast regionale en grensoverschrijdende verplaatsingen van bedreigde dagvlinders (bv. klaverblauwtje, dwergblauwtje) mogelijk maken (bv. van en naar het habitatrichtlijngebied ‘Plateau van Caestert met hellingbossen en mergelgrotten’).

Deze inspanningen dienen voor een belangrijk deel op gronden te gebeuren die eigendom zijn van NV De Scheepvaart maar deels worden beheerd door het ANB en de vzw Natuur- en Landschapsbeheer.

Specifieke natuurdoelen

(a) De Kempense zandgronden in het noorden van de SBZ
Tot dit gebied behoren in feite alle deelgebieden met uitzondering van deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal bij Kesselt, deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt (zie Landschap : Taluds van het Albertkanaal), en deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos ten zuiden van het Munsterbos (nl. het Domeinbos Groenendaal en het Noterbos). De habitattypes in dit geografisch gebied, komen typisch voor op voedselarme, droge bodems: duin- en heidehabitats (2330, 4030, 5130), heischrale graslanden op arme bodems (6230_ha/hn) en droge loofbossen (9120, 9190). Gezien de vele beekvalleien in deze regio komen er echter ook een aantal waterafhankelijke habitattypes voor zoals oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren (3130), eutrofe meren (3150), vochtige heide (4010), vochtige heischrale graslanden (6230_hmo), overgangs- en trilveen (7140) en broekbossen (91E0).

  • De droge duin-, gras- en heidehabitats (2330_bu, 4030, 5130, 6230_ha)
    Deze habitats in de heidesfeer komen op de Kempense zandgronden voor als versnipperde en (sterk) verboste relicten. In totaal wordt er een extra oppervlakte van 6 ha van deze habitattypes voorzien. Hiervan is 4 ha toename van bestaande Jeneverbesrelicten op de droge zandgronden in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek. Wat betreft kwaliteitsverbetering van droge duin-, gras- en heidehabitats in het algemeen zijn het tegengaan van spontane successie (verbossing, vergrassing) en het realiseren van meer sleutelsoorten prioritaire doelen. Tegengaan van successie kan door dynamiek in het systeem toe te laten (door bv. natuurgericht beheer). Overgangen tussen open heidehabitats en boshabitats zijn bij voorkeur geen scherpe randen maar ijle bossen met een ondergroei van heide. Realisatie van open, zonbeschenen plekken in droge loofbossen draagt tevens bij tot kwaliteitsverbetering van droge heide en heischrale graslanden. De heidevegetatie is op deze plekken immers goed gebufferd en kan zich dus ten volle ontwikkelen. Voor Jeneverbesstruweel is het essentieel om nieuwe struiken aan te planten en open grond te creëren om de bestaande relictpopulaties te versterken en te verjongen. Daarnaast kan het vrijstellen van Jeneverbesstruiken om de lichtcondities te verbeteren bijdragen tot een betere kwaliteit van dit unieke habitattype.
    Bovenstaande oppervlaktetoenames en kwaliteitsverbeteringen zullen extra leefgebied betekenen voor habitattypische soorten als Heivlinder, Groentje, Veldkrekel, Heidesabelsprinkhaan, Hazelworm, Levendbarende hagedis enzovoort. Specifieke aandacht dient te gaan naar het verbinden van heiderelicten, zowel op grote als op kleine schaal binnen dit volledige SBZ, zodat uitwisseling mogelijk is tussen verschillende populaties.

  • De droge loofboshabitats (9120, 9190)
    Loofbos komt, met uitzondering van het Munsterbos in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos, versnipperd en in beperkte oppervlakte voor in alle deelgebieden op de Kempense zandgronden. Landschapsecologische versterking van de bossen via bosomvorming en/of bosuitbreiding is dus aangewezen. Het behoud en de verdere ontwikkeling van bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor stabiele populaties van de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Zwarte specht, Middelste bonte specht en Wespendief, en andere habitattypische soorten. Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
    • Omvorming van niet-habitatwaardige bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van erkende natuurverenigingen (bv. Natuurpunt, Orchis) worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Op deze plaatsen wordt gestreefd naar een omvorming van 80 – 100 % van het niet-habitatwaardig bos. In gemeentebossen en privé-bossen wordt 20 % omvorming nagestreefd (volgens Criteria Duurzaam Bosbeheer). In totaal betreft de omvorming naar loofboshabitats in dit gebied 61 ha.
    • Effectieve bosuitbreiding. Er wordt een realisatie van een ‘nieuw’ droog loofbos nagestreefd in het noordelijk deel van de SBZ. Richtwaarde voor bosuitbreiding is 9 ha.

    Door deze omvormingen en bosuitbreidingen zal er in dit gebied 70 ha extra oppervlakte droog loofbos gerealiseerd worden. Hierdoor kan het MSA voor 9120 in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos (40 ha) worden bereikt en wordt een grote loofboskern gecreëerd in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide (30 ha). Kleine boskernen worden door deze oppervlakte verbonden en versterkt (o.a. deelgebied 2 – Munstervallei en Bonijterbos, deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg, deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek en deelgebied 9 – Kiewit bij Lanaken). Door deze versterkingen zullen kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, die zich in geïsoleerde bosfragmenten bevinden, minder kans hebben om lokaal uit te sterven. Daarnaast zal de extra oppervlakte loofbos bijdragen tot de buffering van het grondwater, waterlopen (bv. Zutendaalbeek in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg), open water (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos) en graslandhabitats (bv. dotterbloemgraslanden in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide). Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan de realisatie van open plekken (10 – 15 % van de bosoppervlakte) in de heidesfeer (4030, 6230_ha/hn). Door de bufferende werking van het omringende bos hebben deze open plekken een uitgelezen potentie om uit te groeien tot goed ontwikkelde habitatkernen. Op de bosranden is het van belang om gevarieerde randen met geleidelijke overgangen naar heide, heischrale vegetaties of open graslanden (bv. rbb_hc) te voorzien. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer of, in het kader van bosreservaten, een nulbeheer (met uitzondering van exotenbestrijding), zal het aandeel dood hout, de habitatstructuur, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen, en invasieve exoten afnemen. Kwaliteitsverbetering is noodzakelijk om habitatsoorten als Zwarte specht (voorkeur voor gemengde bosstructuur met veel dik hout en open plekken), Middelste bonte specht (voorkeur voor open plekken, veel dood, staand en dik hout) en Europees te beschermen vleermuizen (o.a. Bechsteins vleermuis, Rosse vleermuis, …) duurzaam te behouden.


  • De habitattypes in de vochtige tot natte sfeer (3130, 3150, 4010, 6230_hmo, 7140, 91E0)
    Deze habitattypes komen voor in de vele beekvalleien (Munsterbeek, Roelerbeek, Oefaartloop, Zutendaalbeek, Bezoensbeek) en in/rond vijvercomplexen op vochtige tot natte zandgronden. Het gaat hoofdzakelijk om versnipperde relicten. In combinatie met deze habitattypes komen volgende regionaal belangrijke biotopen voor: dotterbloemgrasland (rbb_hc), grote zeggemoeras (rbb_mc), kleine zeggevegetaties (rbb_ms), rietland (rbb_mr), wilgenstruweel (rbb_sf en rbb_so) en gagelstruweel (rbb_sm).
    In de beekvalleien in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide (Munsterbeek, Roelerbeek, Oefaartloop) en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek (Bezoensbeek) wordt de realisatie van een laagveenlandschap tot doel gesteld. Hiertoe worden oppervlaktetoenames nagestreefd van overgangs- en trilveen, vochtig heischraal grasland en broekbos. In totaal gaat het om een extra oppervlakte van 28 ha in deze twee deelgebieden. Voor natte heide wordt een toename van 5 ha in DG5 als doel gesteld, naast het kwalitatieve herstel van relicten in DG 1 en 6 De broekbossen hebben als doel het laagveenlandschap en de waterlopen te bufferen, en een ecologische corridor te vormen voor habitattypische soorten. Daarnaast wordt nog 4 ha extra broekbos nagestreefd in deelgebied 2 – Munstervallei en Bonijterbos, deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 9 – Kiewit bij Lanaken.
    Om de bovenstaande habitats en de relictpopulaties in voldoende mate te bufferen en te verbinden, moet een toename van dit complex met habitats en regionaal belangrijke biotopen worden nagestreefd. Er wordt vooral ingezet op een afwisseling van dotterbloemgraslanden (rbb_hc), zeggevegetaties (rbb_ms en rbb_mc) en rietland (rbb_mr). Deze beekdalen met kalkrijk kwelwater en een mozaïek van verschillende open en gesloten, vochtige, bloemrijke vegetatietypes vormen uitstekende leef- en foerageergebieden voor andere andere libellen, Moerassprinkhaan, Kleine ijsvogelvlinder, amfibieën, vleermuizen (Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis, …) en vogelsoorten als Woudaap, Roerdomp, IJsvogel en Blauwborst. Specifiek beheer met aandacht voor het bestrijden van successie, maar ook buffering en het herstel van de natuurlijke waterhuishouding zullen zorgen voor een verbetering in kwaliteit van deze habitats in het laagveenlandschap.
    Wat betreft de waterhabitats wordt een toename van 1 ha 3130 vooropgesteld in het vijvercomplex van het Munsterbos (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). Om dit vijvergebied en het vijvergebied rond het kasteel van Groenendaal als leef- en foerageer- of overwinteringsgebied aantrekkelijker te maken voor moerasvogels als Woudaap (1 broedpaar), Roerdomp, Blauwborst, IJsvogel wordt een kwaliteitsverbetering van 3130 en 3150, optimaal voedselaanbod en waterkwaliteit, en goed ontwikkeld rietland (rbb_mr) langs de vijveroevers nagestreefd in combinatie met wilgen- (rbb_so en rbb_sf) en gagelstruweel (rbb_sm). Essentiële voorwaarden voor beken in het noorden van de SBZ om Beekprik te kunnen herbergen tenslotte, zijn een goede waterkwaliteit en een natuurlijke, gebufferde beekstructuur. Dit noodzaakt het beperken van lozingen van ongezuiverd afvalwater, het verwijderen van overstorten en inbuizingen, en het herstellen van de natuurlijke meandering. Daarnaast is het verwijderen van vismigratieknelpunten belangrijk om tot een goede staat van instandhouding te komen voor deze kwetsbare vissoort.

(b) Vochtige tot natte (zand)leembodems in het zuiden van de SBZ
Tot dit gebied behoort hoofdzakelijk het zuidelijk gedeelte van deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos, meer bepaald het Domeinbos Groenendaal en de Krombeekvallei. In dit gebied komen vegetatietypes voor die het goed doen op vochtige, meer voedselrijke bodems: voedselrijke ruigtes (6430), graslanden met Molinia (6410), schrale hooilanden (6510), wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen (9160) en alluviale bossen (91E0). Toch komen ook habitattypes voor die in meer droge omstandigheden te verwachten zijn. Een voorbeeld hiervan zijn zuurminnende beukenbossen (9120) ter hoogte van het Domeinbos Groenendaal (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). Het uiteindelijke doel voor dit gebied is de realisatie van voldoende grote boskernen (9160) met in de randen waardevolle struwelen zoals doornstruweel (rbb_sp) en goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz). Een extra oppervlakte 9160 wordt nagestreefd (30 ha) langs de Wilderbeek en de Krombeek ter vorming twee grote boskernen groter dan 15 ha (MSA). Nitrofiele boszomen (6430_bz) worden voorzien over een totale lengte van 1,5 km in het Noterbos en het Domeinbos Groenendaal.
Deze doelstellingen leveren extra leefgebied op voor Zwarte specht en Middelste bonte specht, Spaanse vlag, Grauwe klauwier en verschillende insectivore vleermuissoorten.
Langs de Wilderbeek en de Krombeek en ten zuiden van de Munsterbeek worden goed ontwikkelde voedselrijke ruigtes 6430_hf) tot doel gesteld. Een beperkte toename ( 1 ha) door omvorming van populierenaanplant van dit habitattype wordt voorzien op de natte leembodems langs de Wilderbeek (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). In de randen van de bossen of tussen de boscomplexen wordt gestreefd naar waardevolle mozaïeken van open, bloemrijke gras- en hooilanden (6230_ha, 6410, 6510). Hiertoe wordt in totaal een extra oppervlakte van 19,5 ha vooropgesteld, hoofdzakelijk in het noorden van het Noterbos en langs de Wilderbeek ten westen van het Domeinbos Groenendaal. Regionaal belangrijke biotopen (rbb_hc, rbb_sp) versterken deze mozaïek (5 – 10 ha) en zorgen voor een geleidelijke overgang naar bos. Deze open, bloem- en insectrijke graslanden met structuurrijke overgangen naar regionaal belangrijke biotopen en boshabitats vormen een geschikt leefgebied, Spaanse vlag en insectivore vleermuissoorten.

Het dagzomen van verschillende geologische lagen, de verschillen in temperatuur op de noord- en zuidgerichte hellingen en het lokaal optreden van kwel op de taluds van het Albertkanaal resulteert in unieke abiotische condities die zich vertalen in een waardevolle mozaïek van verschillende habitattypes. Daarom worden de bermen als aparte landschapscluster beschouwd en worden er aparte doelstellingen voor geformuleerd.

Tot deze cluster behoren deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal bij Kesselt en deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt. De habitattypes die in deze cluster voorkomen en waar doelstellingen voor worden opgesteld zijn de volgende: 2330, 4030, 6210, 6230, 6410, 6510 en 7220.

Het algemeen doel voor deze cluster is het creëren van een mozaïek van open, zonbeschenen, bloemrijke gras- (6210, 6230, 6410) en hooilanden (6510) met lokaal waardevolle overgangen naar vegetaties in de heidesfeer (2330, 4030) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_sp, rbb_kam). Op deze manier wordt de ecologische corridorfunctie van dit unieke lijnvormige landschapselement voor regionale en grensoverschrijdende verplaatsingen van verschillende doelsoorten versterkt. Deze complexen van graslandhabitats moeten zonbeschenen en kennen slechts een zeer beperkte bladinval. Om dit te realiseren op deze steile hellingen kan het noodzakelijk zijn om rond de graslandhabitats ruimte te voorzien om beschaduwing te voorkomen, best in de vorm van korte graslandvegetaties.

In totaal wordt een toename van 34,5 ha open (kalk)gras- en hooiland nagestreefd op de kanaalbermen. Een groot deel hiervan gebeurt door omvorming van opslag en struweel. Om deze bloem- en insectrijke gras- en hooilandhabitats te bufferen en om de overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen, wordt een toename van 5 – 10 ha regionaal belangrijke biotopen (rbb_hc, rbb_sp, rbb_kam) voorzien. Dit is noodzakelijk als extra leefgebied voor de grauwe klauwier en om tot aaneengesloten graslandmozaïeken te komen die duurzame populaties van habitattypische soorten (o.a. Klaverblauwtje, Dwergblauwtje, Boswitje, Bruin dikkopje, Veldparelmoervlinder, Sleedoornpage, sprinkhanen, spinnen, …) kunnen herbergen. Toename van bloemrijke graslanden (6210, 6230, 6410, 6510) in combinatie met halfopen (doorn)struweel- en boomopslag en kleinschalige landschapselementen zoals bosjes, houtkanten, struiken en struweel (met doornstruiken) betekent extra leef- en broedgebied voor grauwe klauwier (3 broedparen op de kanaalbermen). Het creëren of behouden van punt-, lijn- en vlakvormige landschapselementen zoals houtkanten, hagen en bomenrijen zijn tenslotte broodnodige structuren voor vleermuizen om zich te oriënteren en zich langs te verplaatsen.

Voor de open graslandhabitats in het algemeen moet gestreefd worden naar een beperkte boom- en struikopslag (o.a. Robinia) en dus het creëren van open en zonbeschenen hellingen. Ook buffering van deze habitats tegen externe invloeden (vermesting, verzuring, verstoring) is van belang om kwaliteitsverbetering van de voorkomende vegetaties te kunnen realiseren. Verder kan verbetering van de kwaliteit van bloemrijke graslanden bereikt worden door aangepast beheer (maaibeheer, begrazing door schapen, …). Het is van belang dit beheer uit te voeren rekening houdend met de levenswijze en specifieke habitatvereisten van habitattypische soorten (bv. behoud waardplanten voor dagvlinders, behoud bomenrijen en houtkanten voor vleermuizen, …).

Tenslotte zal het herstel van het droge tot vochtige, bloemrijke bocagelandschap op de kanaalbermen en het vermijden van chemische producten die een negatieve invloed hebben op de mestbewonende fauna [*], gezien deze het voedsel vormen van de doelsoorten. Dit biedt kansen voor een duurzame populatie Grauwe klauwier en vormt een ideaal foerageergebied vormen voor verschillende insectivore vleermuissoorten (bv. Laatvlieger, Gewone dwergvleermuis).

[*] Ontwormingsmiddelen met als werkzame stof avermectines hebben vermoedelijk een schadelijke werking op de mestfauna. Het beleidsdomein Landbouw en Visserij adviseert het gebruik van ontwormingsmiddelen op basis van andere werkzame stoffen (bvb.moxidectine, levamisol of pyrantel) die relatief ongevaarlijk zijn voor de mestfauna. Meer info in de brochure “Ontwormen met verstand – voor vee en natuur” van Natuurmonumenten en CLM

Overgang Kempen-Haspengouw

details ...

(a) De Kempense zandgronden in het noorden van de SBZ
Tot dit gebied behoren in feite alle deelgebieden met uitzondering van deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal bij Kesselt, deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt (zie Landschap : Taluds van het Albertkanaal), en deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos ten zuiden van het Munsterbos (nl. het Domeinbos Groenendaal en het Noterbos). De habitattypes in dit geografisch gebied, komen typisch voor op voedselarme, droge bodems: duin- en heidehabitats (2330, 4030, 5130), heischrale graslanden op arme bodems (6230_ha/hn) en droge loofbossen (9120, 9190). Gezien de vele beekvalleien in deze regio komen er echter ook een aantal waterafhankelijke habitattypes voor zoals oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren (3130), eutrofe meren (3150), vochtige heide (4010), vochtige heischrale graslanden (6230_hmo), overgangs- en trilveen (7140) en broekbossen (91E0).

  • De droge duin-, gras- en heidehabitats (2330_bu, 4030, 5130, 6230_ha)
    Deze habitats in de heidesfeer komen op de Kempense zandgronden voor als versnipperde en (sterk) verboste relicten. In totaal wordt er een extra oppervlakte van 6 ha van deze habitattypes voorzien. Hiervan is 4 ha toename van bestaande Jeneverbesrelicten op de droge zandgronden in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek. Wat betreft kwaliteitsverbetering van droge duin-, gras- en heidehabitats in het algemeen zijn het tegengaan van spontane successie (verbossing, vergrassing) en het realiseren van meer sleutelsoorten prioritaire doelen. Tegengaan van successie kan door dynamiek in het systeem toe te laten (door bv. natuurgericht beheer). Overgangen tussen open heidehabitats en boshabitats zijn bij voorkeur geen scherpe randen maar ijle bossen met een ondergroei van heide. Realisatie van open, zonbeschenen plekken in droge loofbossen draagt tevens bij tot kwaliteitsverbetering van droge heide en heischrale graslanden. De heidevegetatie is op deze plekken immers goed gebufferd en kan zich dus ten volle ontwikkelen. Voor Jeneverbesstruweel is het essentieel om nieuwe struiken aan te planten en open grond te creëren om de bestaande relictpopulaties te versterken en te verjongen. Daarnaast kan het vrijstellen van Jeneverbesstruiken om de lichtcondities te verbeteren bijdragen tot een betere kwaliteit van dit unieke habitattype.
    Bovenstaande oppervlaktetoenames en kwaliteitsverbeteringen zullen extra leefgebied betekenen voor habitattypische soorten als Heivlinder, Groentje, Veldkrekel, Heidesabelsprinkhaan, Hazelworm, Levendbarende hagedis enzovoort. Specifieke aandacht dient te gaan naar het verbinden van heiderelicten, zowel op grote als op kleine schaal binnen dit volledige SBZ, zodat uitwisseling mogelijk is tussen verschillende populaties.

  • De droge loofboshabitats (9120, 9190)
    Loofbos komt, met uitzondering van het Munsterbos in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos, versnipperd en in beperkte oppervlakte voor in alle deelgebieden op de Kempense zandgronden. Landschapsecologische versterking van de bossen via bosomvorming en/of bosuitbreiding is dus aangewezen. Het behoud en de verdere ontwikkeling van bosecologische bolwerken moet tevens zorgen voor lange termijngaranties voor stabiele populaties van de bijlagesoorten Bechsteins vleermuis, Zwarte specht, Middelste bonte specht en Wespendief, en andere habitattypische soorten. Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
    • Omvorming van niet-habitatwaardige bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van erkende natuurverenigingen (bv. Natuurpunt, Orchis) worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Op deze plaatsen wordt gestreefd naar een omvorming van 80 – 100 % van het niet-habitatwaardig bos. In gemeentebossen en privé-bossen wordt 20 % omvorming nagestreefd (volgens Criteria Duurzaam Bosbeheer). In totaal betreft de omvorming naar loofboshabitats in dit gebied 61 ha.
    • Effectieve bosuitbreiding. Er wordt een realisatie van een ‘nieuw’ droog loofbos nagestreefd in het noordelijk deel van de SBZ. Richtwaarde voor bosuitbreiding is 9 ha.

    Door deze omvormingen en bosuitbreidingen zal er in dit gebied 70 ha extra oppervlakte droog loofbos gerealiseerd worden. Hierdoor kan het MSA voor 9120 in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos (40 ha) worden bereikt en wordt een grote loofboskern gecreëerd in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide (30 ha). Kleine boskernen worden door deze oppervlakte verbonden en versterkt (o.a. deelgebied 2 – Munstervallei en Bonijterbos, deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg, deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek en deelgebied 9 – Kiewit bij Lanaken). Door deze versterkingen zullen kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten, die zich in geïsoleerde bosfragmenten bevinden, minder kans hebben om lokaal uit te sterven. Daarnaast zal de extra oppervlakte loofbos bijdragen tot de buffering van het grondwater, waterlopen (bv. Zutendaalbeek in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg), open water (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos) en graslandhabitats (bv. dotterbloemgraslanden in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide). Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan de realisatie van open plekken (10 – 15 % van de bosoppervlakte) in de heidesfeer (4030, 6230_ha/hn). Door de bufferende werking van het omringende bos hebben deze open plekken een uitgelezen potentie om uit te groeien tot goed ontwikkelde habitatkernen. Op de bosranden is het van belang om gevarieerde randen met geleidelijke overgangen naar heide, heischrale vegetaties of open graslanden (bv. rbb_hc) te voorzien. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer of, in het kader van bosreservaten, een nulbeheer (met uitzondering van exotenbestrijding), zal het aandeel dood hout, de habitatstructuur, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen, en invasieve exoten afnemen. Kwaliteitsverbetering is noodzakelijk om habitatsoorten als Zwarte specht (voorkeur voor gemengde bosstructuur met veel dik hout en open plekken), Middelste bonte specht (voorkeur voor open plekken, veel dood, staand en dik hout) en Europees te beschermen vleermuizen (o.a. Bechsteins vleermuis, Rosse vleermuis, …) duurzaam te behouden.


  • De habitattypes in de vochtige tot natte sfeer (3130, 3150, 4010, 6230_hmo, 7140, 91E0)
    Deze habitattypes komen voor in de vele beekvalleien (Munsterbeek, Roelerbeek, Oefaartloop, Zutendaalbeek, Bezoensbeek) en in/rond vijvercomplexen op vochtige tot natte zandgronden. Het gaat hoofdzakelijk om versnipperde relicten. In combinatie met deze habitattypes komen volgende regionaal belangrijke biotopen voor: dotterbloemgrasland (rbb_hc), grote zeggemoeras (rbb_mc), kleine zeggevegetaties (rbb_ms), rietland (rbb_mr), wilgenstruweel (rbb_sf en rbb_so) en gagelstruweel (rbb_sm).
    In de beekvalleien in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide (Munsterbeek, Roelerbeek, Oefaartloop) en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek (Bezoensbeek) wordt de realisatie van een laagveenlandschap tot doel gesteld. Hiertoe worden oppervlaktetoenames nagestreefd van overgangs- en trilveen, vochtig heischraal grasland en broekbos. In totaal gaat het om een extra oppervlakte van 28 ha in deze twee deelgebieden. Voor natte heide wordt een toename van 5 ha in DG5 als doel gesteld, naast het kwalitatieve herstel van relicten in DG 1 en 6 De broekbossen hebben als doel het laagveenlandschap en de waterlopen te bufferen, en een ecologische corridor te vormen voor habitattypische soorten. Daarnaast wordt nog 4 ha extra broekbos nagestreefd in deelgebied 2 – Munstervallei en Bonijterbos, deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 9 – Kiewit bij Lanaken.
    Om de bovenstaande habitats en de relictpopulaties in voldoende mate te bufferen en te verbinden, moet een toename van dit complex met habitats en regionaal belangrijke biotopen worden nagestreefd. Er wordt vooral ingezet op een afwisseling van dotterbloemgraslanden (rbb_hc), zeggevegetaties (rbb_ms en rbb_mc) en rietland (rbb_mr). Deze beekdalen met kalkrijk kwelwater en een mozaïek van verschillende open en gesloten, vochtige, bloemrijke vegetatietypes vormen uitstekende leef- en foerageergebieden voor andere andere libellen, Moerassprinkhaan, Kleine ijsvogelvlinder, amfibieën, vleermuizen (Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis, …) en vogelsoorten als Woudaap, Roerdomp, IJsvogel en Blauwborst. Specifiek beheer met aandacht voor het bestrijden van successie, maar ook buffering en het herstel van de natuurlijke waterhuishouding zullen zorgen voor een verbetering in kwaliteit van deze habitats in het laagveenlandschap.
    Wat betreft de waterhabitats wordt een toename van 1 ha 3130 vooropgesteld in het vijvercomplex van het Munsterbos (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). Om dit vijvergebied en het vijvergebied rond het kasteel van Groenendaal als leef- en foerageer- of overwinteringsgebied aantrekkelijker te maken voor moerasvogels als Woudaap (1 broedpaar), Roerdomp, Blauwborst, IJsvogel wordt een kwaliteitsverbetering van 3130 en 3150, optimaal voedselaanbod en waterkwaliteit, en goed ontwikkeld rietland (rbb_mr) langs de vijveroevers nagestreefd in combinatie met wilgen- (rbb_so en rbb_sf) en gagelstruweel (rbb_sm). Essentiële voorwaarden voor beken in het noorden van de SBZ om Beekprik te kunnen herbergen tenslotte, zijn een goede waterkwaliteit en een natuurlijke, gebufferde beekstructuur. Dit noodzaakt het beperken van lozingen van ongezuiverd afvalwater, het verwijderen van overstorten en inbuizingen, en het herstellen van de natuurlijke meandering. Daarnaast is het verwijderen van vismigratieknelpunten belangrijk om tot een goede staat van instandhouding te komen voor deze kwetsbare vissoort.

(b) Vochtige tot natte (zand)leembodems in het zuiden van de SBZ
Tot dit gebied behoort hoofdzakelijk het zuidelijk gedeelte van deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos, meer bepaald het Domeinbos Groenendaal en de Krombeekvallei. In dit gebied komen vegetatietypes voor die het goed doen op vochtige, meer voedselrijke bodems: voedselrijke ruigtes (6430), graslanden met Molinia (6410), schrale hooilanden (6510), wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen (9160) en alluviale bossen (91E0). Toch komen ook habitattypes voor die in meer droge omstandigheden te verwachten zijn. Een voorbeeld hiervan zijn zuurminnende beukenbossen (9120) ter hoogte van het Domeinbos Groenendaal (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). Het uiteindelijke doel voor dit gebied is de realisatie van voldoende grote boskernen (9160) met in de randen waardevolle struwelen zoals doornstruweel (rbb_sp) en goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz). Een extra oppervlakte 9160 wordt nagestreefd (30 ha) langs de Wilderbeek en de Krombeek ter vorming twee grote boskernen groter dan 15 ha (MSA). Nitrofiele boszomen (6430_bz) worden voorzien over een totale lengte van 1,5 km in het Noterbos en het Domeinbos Groenendaal.
Deze doelstellingen leveren extra leefgebied op voor Zwarte specht en Middelste bonte specht, Spaanse vlag, Grauwe klauwier en verschillende insectivore vleermuissoorten.
Langs de Wilderbeek en de Krombeek en ten zuiden van de Munsterbeek worden goed ontwikkelde voedselrijke ruigtes 6430_hf) tot doel gesteld. Een beperkte toename ( 1 ha) door omvorming van populierenaanplant van dit habitattype wordt voorzien op de natte leembodems langs de Wilderbeek (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos). In de randen van de bossen of tussen de boscomplexen wordt gestreefd naar waardevolle mozaïeken van open, bloemrijke gras- en hooilanden (6230_ha, 6410, 6510). Hiertoe wordt in totaal een extra oppervlakte van 19,5 ha vooropgesteld, hoofdzakelijk in het noorden van het Noterbos en langs de Wilderbeek ten westen van het Domeinbos Groenendaal. Regionaal belangrijke biotopen (rbb_hc, rbb_sp) versterken deze mozaïek (5 – 10 ha) en zorgen voor een geleidelijke overgang naar bos. Deze open, bloem- en insectrijke graslanden met structuurrijke overgangen naar regionaal belangrijke biotopen en boshabitats vormen een geschikt leefgebied, Spaanse vlag en insectivore vleermuissoorten.

Habitat - Overgang Kempen-Haspengouw
  • Open graslanden op landduinen (2330)
    habitattype_naam
    Open graslanden op landduinen (2330)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    2330 - Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen, subtype 2330_bu - buntgrasverbond
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: Toename: 0.5 ha
    Toekomstig: 0.5 ha
    Doel: Toename met 0,5 ha door omvorming van bos in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide, deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Een goede structuurvariatie van de habitats met zoveel mogelijk open (stuivend) zand en het behoud van de typische buntgrasvegetatie, mostapijtjes en korstmosvegetatie. Zo beperkt mogelijke boomopslag en buffering tegen eutrofiëring. Creëren van naakte bodem afgewisseld met een gevarieerde ouderdom van struikheide in psammofiele heide.

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojunctea, subtype 3130_aom oeverkruidgemeenschappen (Littorelletea)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0,4 ha
    Toename: tot 1 ha
    Toekomstig: 1ha
    Doel: Toename van de actuele oppervlakte in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos door omvorming.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De vijvers zijn grotendeels vrij van slib en organisch sediment. Helder, zeer zwak tot matig gebufferd en min of meer nutriëntenarm water met een lage stikstof- en fosforconcentratie en een matig zure tot circumneutrale pH. Belangrijk is het toepassen van vijverbeheer met cycli van droogzetten en opnieuw opvullen om de nodige dynamiek in het systeem te brengen, pionierscondities te creëren en de voedselrijke sliblaag te verkleinen. Eutrofiëringsbronnen (bv. afvalwaterlozingen stroomopwaarts) wegnemen en inlaten van voedselarm, gebufferd grondwater (geen mineraalrijk water). Creëren van een voldoende open vijverlandschap waar windwerking mogelijk is. Hiertoe is een grote afstand tussen de oever en de bomenrijen aan de zuidwestzijde van de plas noodzakelijk.

    habitat
  • Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 1 ha
    Doel: Behoud en lichte toename van de actuele oppervlakte in de vijvers en plassen in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide en in het vijvercomplex van deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos voornamelijk door verbetering van de kwaliteit.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Helder, matig nutriëntenrijk (niet hypertroof) water met een matige stikstof- en fosforconcentratie en een min of meer neutrale tot matig alkalische pH. Groeiomstandigheden creëren voor sleutelsoorten door accumulatie van slib te vermijden, realiseren van een goede waterhuishouding, waterverontreiniging en afvalwaterlozing tegen gaan.

    habitat
  • Vochtige tot natte heide (4010)
    habitattype_naam
    Vochtige tot natte heide (4010)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 3 ha (relictsituaties)
    Toename: 5 ha
    Toekomstig: 8 ha
    Doel: toename met 5 ha in deelgebied 5 (Munsterbos), daarnaast het kwalitatieve herstel van relicten (vaak in gradiënt met 7140, 6230_hmo) in deelgebieden 1 en 6.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bij realisatie van deze vegetatie moet specifieke aandacht gaan naar herstel van de natuurlijke hydrologie (tegengaan van verdroging), buffering tegen externe invloeden (verzuring, vermesting), en een geschikt beheer (extensief maai- of begrazingsbeheer, plaggen, kappen).

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Actueel: 7 ha
    Behoud en kwalitatief herstel bestaande oppervlakte
    Doel: Behoud en kwalitatief herstel van bestaande habitatvlekken én toename samen met vooral habitattype 5130, maar ook met 2230_bu en 6230_ha tot een geclusterde heideoppervlakte. Deze ‘heidekernen’ situeren zich in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek. Overige kunnen ontwikkeld worden als open plekken in het bos , (9120 en 9190; bv. deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide, deelgebied 2 – Munstervallei en Bonijterbos en deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Nastreven van droge heide met een goede structuurvariatie, een beperkte boomopslag (

    habitat
  • Jeneverbesstruweel (5130)
    habitattype_naam
    Jeneverbesstruweel (5130)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    5130 - Juniperus communis-formaties in heidevelden of op kalkgrasland, subtype variant: jeneverbesstruweel in heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 3 ha
    Toename: 4 ha
    Toekomstig: 7 ha
    Doel: Toename door omvorming van naaldbos in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg en deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Realiseren van een goede kwaliteit door intensief beheer gericht op natuurlijke verjonging en op het terugdringen van boom- en struikopslag. Dit is essentieel om op lange termijn een duurzame populatie te handhaven. Het open houden van de vegetatie zal kansen bieden voor droge Europese heide om zich te ontwikkelen.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_ha - Soortenrijke graslanden van het struisgrasverbond
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0,4 ha
    Toename: 1,5 ha
    Toekomstig: 1,9 ha
    Doel: Toename met 1,5ha door omvorming van naaldhout in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos (zowel in het Munsterbos als op leembodems in het Domeinbos Groenendaal).
    Toenamevan dit habitattype kan daarnaast gerealiseerd worden door open plekken te creëren in droge loofbossen (9120, 9190).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Realiseren van een goede staat van instandhouding door het nastreven van
    • Versterking door aanleg van zonbeschenen open plekken in de droge loofbostypes (9120/9190).
    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmo - vochtige heischrale graslanden
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0 ha
    Toename: 3,5 ha
    Toekomstig: 3,5 ha
    Doel: Toename met 3,5ha door omvorming van bestaande graslanden langs de Munsterbeek en de Oefaartloop in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide. Deze graslanden maken deel uit van het laagveenlandschap.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bij realisatie van deze vegetatie moet specifieke aandacht gaan naar herstel van de natuurlijke hydrologie, buffering tegen externe invloeden (verzuring, vermesting), en een geschikt beheer (extensief maai- of begrazingsbeheer, plaggen, kappen).

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hn - droge heischrale graslanden
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0,1 ha
    Doel: Behoud en toename door open plekkenbeheer (10 – 15 %) in droge loofbossen (9120, 9190).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Streven naar een voldoende staat van instandhouding door het verbeteren van de horizontale structuur, het nastreven van een hogere bedekking van soorten > 60 cm, het nastreven van 5 -

    habitat
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype blauwgrasland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 1 ha
    Toename: 0,5 ha
    Toekomstig: 1,5 ha
    Doel: Toename met 0,5 ha door omvorming van bos/grasland in natuurbeheer op de hellingen in het zuiden van het Noterbos op plaatsen met uittredend kwel (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behouden van de natuurlijke waterhuishouding (kwantitatief en kwalitatief) en gericht verschralend hooilandbeheer. Buffering en tegengaan van beschaduwing door struik- en boomopslag (kappen).

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype 6430_hf - moerasspireaverbond (moerasspirearuigten)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 11 ha
    Toename: 1 ha
    Toekomstig: 12 ha
    Doel: Toename in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos door omvorming van populieraanplanten. In het Noterbos en het Domeinbos Groenendaal wordt 1,5 km nitrofiele boszomen (6430_bz) nagestreefd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Een voldoende staat van instandhouding moet worden nagestreefd. Essentieel hierbij is gericht ruigtebeheer aangewezen: aanpakken van spontane successie (verruiging

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_hu - Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 4 ha
    Toename: 14 ha
    Toekomstig: 18 ha
    Doel: Toename door omvorming van bos/ graslanden in natuurbeheer op de vochtige tot natte zandleembodems ten noorden van het Noterbos in complex met 6410, 6430_hf, 6430_bz en 9160, en met 5 ha door omvorming langs de Wilderbeek in overgang naar 6430_hf, 6430_bz, rbb_hc, rbb_sp en 9160. In deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide wordt een extra toename (4 ha door omvorming) glanshavergrasland vooropgesteld op droge tot vochtige zandgronden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Nastreven van een goede staat van instandhouding in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide door aanpakken van verruiging (

    habitat
  • Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    habitattype_naam
    Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveen
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 1 ha
    Toename: 3 ha
    Toekomstig: 4 ha
    Doel: Toename door omvorming op de veenbodems langs de Roelerbeek in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide en langs de Bezoensbeek in deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Streven naar een voldoende staat van instandhouding met moslaag > 70 %, strooisellaag 70 % sleutelsoorten. Buffering tegen eutrofiëring en verzuring (voldoende voedselarme waterlichamen), herstel natuurlijke hydrologie en toelaten natuurlijke winddynamiek zijn essentieel.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 90 ha
    Toename: 22 ha
    Toekomstig: 112 ha
    Doel: Toename met 22 ha met als richtwaarde voor bosuitbreiding 14 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Doel: Streven naar een goede tot uitstekende staat van instandhouding in bestaande grote boshabitatkernen en voldoende tot goede staat van instandhouding in bestaande kleinere boskernen. Verhoging van de structuurdiversiteit met heterogene leeftijdsopbouw, boszomen (min. 25 % van de bosranden) en open plekken (10 – 15 %). De open plekken bestaan bij voorkeur uit 4030/6230 en worden in brede mantel-zomen ingebed in het boscomplex. Geleidelijke en structuurrijke overgangen met open habitats worden ook nagestreefd. Verhoging van het aandeel dood hout en de hoeveelheid dik dood hout, en aanpakken van verstoring door invasieve exoten (o.a. Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers). Wegens de lange ontwikkelingsduur van boshabitats zal een goede staat van instandhouding naar verwachting pas over een aantal decennia realiseerbaar zijn.

    habitat
  • Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    habitattype_naam
    Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 24 ha
    Toename:30 ha
    Toekomstig: 54 ha
    Doel: Toename met 30 ha , met als richtwaarde voor bosuitbreiding 11 ha, in het Domeinbos Groenendaal en in het Noterbos.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Streven naar een goede staat van instandhouding: degelijke heterogene leeftijdsopbouw, aanwezigheid van voldoende en open plekken (5 - 15 %). Als open plekken worden bloemrijke graslanden en ruigtes (6410, 6430, 6510) behouden en versterkt. De bossen dienen een voldoende aandeel dood hout en hoeveelheid dik dood hout te bevatten, geen exoten en moeten gebufferd zijn tegen externe invloeden zodat de bedekking en het aantal sleutelsoorten kan toenemen (>70 % in de kruidlaag). De vegetatie heeft geleidelijke overgangen van kruidige delen (zoom) via struwelen (mantel) naar aangrenzend bos met de aanwezigheid van habitattypische plant- en diersoorten.

    habitat
  • Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)
    habitattype_naam
    Oude Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarm zand (9190)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    9190 - Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 14 ha
    Toename:48 ha
    Toekomstig: 62 ha
    Doel: Toename met 48 ha met als richtwaarde voor bosuitbreiding 2 ha. De grootste oppervlaktetoenames worden voorzien in deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos (25 ha).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Nastreven van een voldoende staat van instandhouding met goede staat met betrekking tot de habitatstructuur. Dit wil zeggen goed ontwikkelde structuurrijke eikenbossen met een degelijke heterogene leeftijdsopbouw, boszomen (min. 25% van de bosranden) en open plekken (10 - 15 %). De open plekken bestaan bij voorkeur uit habitattypes 4010/4030/6230 en zijn ingebed in brede mantel-zomen in het boscomplex. Geleidelijke en structuurrijke overgangen met open habitats (bv. rbb_hc) worden tot doel gesteld. Verhoging van het aandeel dood hout en de hoeveelheid dik dood hout, en aanpakken van verstoring door invasieve exoten (o.a. Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers). Deze laatsten zijn mede verantwoordelijk voor de lage bedekking van sleutelsoorten in de boom- en kruidlaag.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Overgang Kempen-Haspengouw
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), alle subtypes
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 30 ha
    Toename: 15 ha
    Toekomstig: 45 ha
    Doel (subtypes samen): Toename met 15 ha met als richtwaarde voor bosuitbreiding 6 ha. Op de vochtige tot natte leemgronden ten zuiden van de Munsterbeek (deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos) wordt een extra oppervlakte voorzien van 1 ha door omvorming en in combinatie met grote zeggenvegetaties (rbb_mc).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Doel: Bronzones met permanent uittredend bronwater van geschikte kwaliteit zijn maximaal aanwezig. Aangepaste waterhuishouding (waterkwaliteit en –kwantiteit), verhoging structuurdiversiteit met heterogene leeftijdsopbouw, meer dood hout, exotenverwijdering en buffering tegen externe invloeden (vnl. inwaai en inspoeling van nutriënten, verdroging, overstroming door vervuild beekwater) zijn essentieel. Afwisseling van voldoende open plekken met gesloten boshabitats is belangrijk om de corridorfunctie langs waterlopen te versterken en deze te bufferen. Als open plekken (5 - 15 %) worden bloemrijke hooiland- of ruigtevegetaties behouden en versterkt (6510, rbb_hc, rbb_mc, rbb_hf, 6430, 6510, en 7140).

    habitat
Soorten - Overgang Kempen-Haspengouw
  • Beekprik
    Overgang Kempen-Haspengouw
    Beekprik
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van een populatie die voldoet aan een goede staat van instandhouding in de Zutendaalbeek, Bezoensbeek, Roelerbeek en Munsterbeek (50-200 ind/ha).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten. Wegnemen van alle mogelijke vervuilingsbronnen. Vergroten leefgebied door het opheffen van vismigratieknelpunten (bodemvallen, stuwen, …). Buffering van de waterlopen waarin Beekprik voorkomt (bv. Door broekbossen). Herstel van de beektrajecten binnen de grenzen van de SBZ: Zutendaalbeek in deelgebied 7 – Hesselberg, Alvorkuil, Dieleberg (830 m) en deelgebied 5 – Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos (870 m), Bezoensbeek in deelgebied 8 – Vallei van de Bezoensbeek (2,4 km) en deelgebied 5 (844 m), de Munsterbeek/Roelerbeek/Oefaartloop in deelgebied 1 – Munsterbeek, Roelerbeek, Hoefaart en Gellikerheide (3,8 km), en de Munsterbeek in deelgebied 5 (1,2 km). Vermijden van hoge piekdebieten en te frequente ruimingen. Herstellen van de natuurlijke beekstructuur met voldoende paai- en opgroeihabitats.

    soort
  • Spaanse vlag
    Overgang Kempen-Haspengouw
    Spaanse vlag
    Populatiedoelstelling

    Minstens behoud van de soort op de actuele locaties met eventuele uitbreiding.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Aan het kwaliteitsdoel van deze soort wordt beantwoord door de voorziene kwaliteitsverbetering van thermofiele habitats (o.a. zongeëxposeerde (kalk)graslanden met struikopslag), ruigtes en van 9120 en 9160 met mantel-zoomvegetaties en nitrofiele boszomen (6430_bz).

    soort

Taluds van het Albertkanaal

details ...

Het dagzomen van verschillende geologische lagen, de verschillen in temperatuur op de noord- en zuidgerichte hellingen en het lokaal optreden van kwel op de taluds van het Albertkanaal resulteert in unieke abiotische condities die zich vertalen in een waardevolle mozaïek van verschillende habitattypes. Daarom worden de bermen als aparte landschapscluster beschouwd en worden er aparte doelstellingen voor geformuleerd.

Tot deze cluster behoren deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal bij Kesselt en deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt. De habitattypes die in deze cluster voorkomen en waar doelstellingen voor worden opgesteld zijn de volgende: 2330, 4030, 6210, 6230, 6410, 6510 en 7220.

Het algemeen doel voor deze cluster is het creëren van een mozaïek van open, zonbeschenen, bloemrijke gras- (6210, 6230, 6410) en hooilanden (6510) met lokaal waardevolle overgangen naar vegetaties in de heidesfeer (2330, 4030) en regionaal belangrijke biotopen (rbb_sp, rbb_kam). Op deze manier wordt de ecologische corridorfunctie van dit unieke lijnvormige landschapselement voor regionale en grensoverschrijdende verplaatsingen van verschillende doelsoorten versterkt. Deze complexen van graslandhabitats moeten zonbeschenen en kennen slechts een zeer beperkte bladinval. Om dit te realiseren op deze steile hellingen kan het noodzakelijk zijn om rond de graslandhabitats ruimte te voorzien om beschaduwing te voorkomen, best in de vorm van korte graslandvegetaties.

In totaal wordt een toename van 34,5 ha open (kalk)gras- en hooiland nagestreefd op de kanaalbermen. Een groot deel hiervan gebeurt door omvorming van opslag en struweel. Om deze bloem- en insectrijke gras- en hooilandhabitats te bufferen en om de overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen, wordt een toename van 5 – 10 ha regionaal belangrijke biotopen (rbb_hc, rbb_sp, rbb_kam) voorzien. Dit is noodzakelijk als extra leefgebied voor de grauwe klauwier en om tot aaneengesloten graslandmozaïeken te komen die duurzame populaties van habitattypische soorten (o.a. Klaverblauwtje, Dwergblauwtje, Boswitje, Bruin dikkopje, Veldparelmoervlinder, Sleedoornpage, sprinkhanen, spinnen, …) kunnen herbergen. Toename van bloemrijke graslanden (6210, 6230, 6410, 6510) in combinatie met halfopen (doorn)struweel- en boomopslag en kleinschalige landschapselementen zoals bosjes, houtkanten, struiken en struweel (met doornstruiken) betekent extra leef- en broedgebied voor grauwe klauwier (3 broedparen op de kanaalbermen). Het creëren of behouden van punt-, lijn- en vlakvormige landschapselementen zoals houtkanten, hagen en bomenrijen zijn tenslotte broodnodige structuren voor vleermuizen om zich te oriënteren en zich langs te verplaatsen.

Voor de open graslandhabitats in het algemeen moet gestreefd worden naar een beperkte boom- en struikopslag (o.a. Robinia) en dus het creëren van open en zonbeschenen hellingen. Ook buffering van deze habitats tegen externe invloeden (vermesting, verzuring, verstoring) is van belang om kwaliteitsverbetering van de voorkomende vegetaties te kunnen realiseren. Verder kan verbetering van de kwaliteit van bloemrijke graslanden bereikt worden door aangepast beheer (maaibeheer, begrazing door schapen, …). Het is van belang dit beheer uit te voeren rekening houdend met de levenswijze en specifieke habitatvereisten van habitattypische soorten (bv. behoud waardplanten voor dagvlinders, behoud bomenrijen en houtkanten voor vleermuizen, …).

Tenslotte zal het herstel van het droge tot vochtige, bloemrijke bocagelandschap op de kanaalbermen en het vermijden van chemische producten die een negatieve invloed hebben op de mestbewonende fauna [*], gezien deze het voedsel vormen van de doelsoorten. Dit biedt kansen voor een duurzame populatie Grauwe klauwier en vormt een ideaal foerageergebied vormen voor verschillende insectivore vleermuissoorten (bv. Laatvlieger, Gewone dwergvleermuis).

[*] Ontwormingsmiddelen met als werkzame stof avermectines hebben vermoedelijk een schadelijke werking op de mestfauna. Het beleidsdomein Landbouw en Visserij adviseert het gebruik van ontwormingsmiddelen op basis van andere werkzame stoffen (bvb.moxidectine, levamisol of pyrantel) die relatief ongevaarlijk zijn voor de mestfauna. Meer info in de brochure “Ontwormen met verstand – voor vee en natuur” van Natuurmonumenten en CLM

Habitat - Taluds van het Albertkanaal
  • Open graslanden op landduinen (2330)
    habitattype_naam
    Open graslanden op landduinen (2330)
    Taluds van het Albertkanaal
    2330 - Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen, subtype 2330_bu - buntgrasverbond
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: max. 1 ha
    Toename: 0,5 ha
    Toekomstig: 1,5 ha
    Doel: Toename van 2330_dw met 0,5 ha door omvorming op de profielloze, zandige tot grindhoudende bodems in de omgeving van de brug van Eigenbilzen en van de brug van Veldwezelt (deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt).
    Behoud van het Buntgrasverbond (2330_bu) in mozaïek met 4030 op de zuidgerichte helling in deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Dit habitat wordt zonbeschenen en kent slechts een zeer beperkte bladinval. Om dit te realiseren op deze steile hellingen kan het noodzakelijk zijn om rond de graslandhabitats ruimte te voorzien om beschaduwing te voorkomen, best in de vorm van korte graslandvegetaties. Een goede structuurvariatie van de habitats met een aandeel open zand om zo de typische vegetatie met kensoorten te kunnen behouden. Zo beperkt mogelijke boomopslag (kappen) en buffering tegen eutrofiëring. Creëren van naakte bodem afgewisseld met een gevarieerde ouderdom van struikheide in psammofiele heide.

    habitat
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Taluds van het Albertkanaal
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Actueel: max. 1 ha
    Toename: 0 ha
    Toekomstig: max1 ha
    Doel: Behoud oppervlakte 4030 op de profielloze, zandige tot grindhoudende bodems in de omgeving van de brug van Eigenbilzen en van de brug van Veldwezelt (deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt).
    Behoud van droge heide (4030) in mozaïek met Buntgrasverbond (2330_bu) op de zuidgerichte helling in deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Zo beperkt mogelijke boomopslag (kappen) en buffering tegen eutrofiëring. Creëren van gevarieerde ouderdom van struikheide in psammofiele heide door beheermatregelen.

    habitat
  • Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    habitattype_naam
    Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    Taluds van het Albertkanaal
    6210 - Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende substraten (Festuco-Brometalia), subtype 6210_hk – kalkgrasland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0,1 ha
    Toename: + 4,5 ha
    Toekomstig: 4,6 ha
    Doel: Toename met 4,5ha door omvorming van opslag en struweel op kalkhoudende bodems in deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal bij Kesselt en deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsverbetering is noodzakelijk want actueel komt het habitattype voor in slecht ontwikkelde staat (6210u_hk). Creatie van zonbeschenen, warme hellingen op kalkhoudende bodems met op sommige plaatsen beperkte boomopslag (

    habitat
  • Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    habitattype_naam
    Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    Taluds van het Albertkanaal
    6210 - Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende substraten (Festuco-Brometalia), subtype 6210_sk - Kalkrijk doornstruweel
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0,2 ha
    Toename: + 0,5ha
    Toekomstig: 0,7 ha
    Doel: Toename met 0,5ha door omvorming voornamelijk in deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal bij Kesselt. Hier komen actueel de kensoorten donderkruid, scherpe fijnstraal en wondklaver voor.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitattype is actueel zwak ontwikkeld en bestaat uit verboste of verstruweelde relicten. Het doel is opnieuw herstellen van zonbeschenen, warme hellingen met een beperkte boomopslag (

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Taluds van het Albertkanaal
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmo - vochtige heischrale graslanden
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Actueel: 0,2 ha
    Doel: Behoud van actuele oppervlakte in mozaïek met 2330_bu, 4030 en 6510_hu in deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Streven naar een voldoende staat van instandhouding door het verbeteren van de horizontale structuur, het nastreven van een hogere bedekking van soorten > 60 cm, het nastreven van 5 -

    habitat
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    Taluds van het Albertkanaal
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgrasland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0,4 ha
    Toename: + 0,5 ha
    Toekomstig: 0,9 ha
    Doel: Toename met 0,5 ha door het kappen van boom- en struikopslag ter hoogte van de kwelzone op de noordgerichte kanaalberm in Eigenbilzen (deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding waarbij het habitattype een voldoende aantal en bedekking van sleutelsoorten bezit en met een strooisellaag van

    Deze habitat of gradiëntvegetaties ervan worden niet beschaduwd en kennen slechts een zeer beperkte bladinval. Om dit te realiseren op deze steile hellingen kan het noodzakelijk zijn om rond de graslandhabitats ruimte te voorzien om beschaduwing te voorkomen, best in de vorm van korte graslandvegetaties. Herstel van de natuurlijke waterhuishouding (kwantitatief en kwalitatief), opheffen van drainagesysteem in de talud van het Albertkanaal en gericht verschralend hooilandbeheer. Buffering van het relict en tegengaan van beschaduwing door struik- en boomopslag (kappen).

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Taluds van het Albertkanaal
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_huk - kalkrijk kamgrasland (Galio- Trifolietum)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 0 ha
    Toename: 5 ha
    Toekomstig: 5 ha
    Doel: Realisatie van5 ha kamgrasvegetatie door omvorming van boomopslag en struweel; met soorten als kattendoorn, ruige weegbree en gulden sleutelbloem in de omgeving van de brug van Gellik (deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt; zie Indeherberg et al., 2003).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde graslanden die niet aangerijkt worden, niet beschaduwd, met een minimale bladinval, niet behandeld worden met herbiciden, en gebufferd zijn tegen externe invloeden (vermesting, verzuring). Omvorming van bestaande graslanden gebeurt door stopzetting van bemesting en aangepast maaibeheer.

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Taluds van het Albertkanaal
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype 6510_hu - Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: 24 ha
    Toename: 24 ha
    Toekomstig: 48 ha
    Doel: Toename met 24ha let als richtwaarde voor omvorming in deelgebied 3 – Taluds van Albertkanaal en deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt) 18ha, in combinatie met ijle boom- en struweelopslag (rbb_sp, rbb_kam).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Nastreven van een blijvende goede staat van instandhouding.

    Deze complexen van graslandhabitats zijn zonbeschenen en kennen slechts een zeer beperkte bladinval. Om dit te realiseren op deze steile hellingen kan het noodzakelijk zijn om rond de graslandhabitats ruimte te voorzien om beschaduwing te voorkomen, best in de vorm van korte graslandvegetaties. Er moet gestreefd worden naar een verbossing/verstruweling van minder dan 5 % op sommige plaatsen. Op andere plaatsen lokaal boom- en struweelopslag toelaten. Ook verruiging (

    habitat
  • Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    habitattype_naam
    Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    Taluds van het Albertkanaal
    7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =

    Actueel: Doel: De voorkomende relicten van kalktufbronnen behouden op de noord gerichte hellingen in deelgebied 4 – Taluds van Albertkanaal tussen Eigenbilzen en Veldwezelt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Behoud of herstel van de huidige oppervlakte van dit habitattype moet nagestreefd worden. Minstens behoud van de voor dit habitat typische mossen en karakteristieke processen, en van een gunstige waterhuishouding en waterkwaliteit. Buffering van bronnen is noodzakelijk (bv. tegen slibafzetting).

    habitat
Soorten - Taluds van het Albertkanaal
  • Bechsteins vleermuis
    Taluds van het Albertkanaal
    Bechsteins vleermuis
    Populatiedoelstelling

    Uitbouw van een populatie in de oude boskernen van deelgebied 5-Munsterbos, Bekembeemden, Noterbos.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Aan het kwaliteitsdoel van deze soort wordt beantwoord door de voorziene kwaliteitsverbetering voor de boshabitats (9120, 9160, 9190). Lijnvormige elementen zijn belangrijk als verbinding tussen foerageergebieden (structuurrijke bossen met een weelderige ondergroei). Een geschikt mantel-zoombeheer en kwalitatieve open plekken (graslandhabitats) zorgen voor een verrijking van het insectenaanbod.

    soort
  • Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Taluds van het Albertkanaal
    Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Behoud en uitbreiding van de
    bestaande populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Aan het kwaliteitsdoel van deze soort wordt beantwoord door de voorziene kwaliteitsverbetering voor de boshabitats (9120, 9160, 9190). Lijnvormige elementen zijn belangrijk als verbinding tussen foerageergebieden (structuurrijke bossen met een weelderige ondergroei). Een geschikt mantel-zoombeheer en kwalitatieve open plekken (graslandhabitats) zorgen voor een verrijking van het insectenaanbod.

    Behoud van holle bomen en gradueel en oordeelkundig vervangen van oude, ongewenste loofboomsoorten uit parken, dreven en bossen. Specifieke inrichting van (kerk)zolders.

    soort
  • Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Taluds van het Albertkanaal
    Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Behoud en uitbreiding van de bestaande populatie.

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Behoud van de bestaande kwaliteit, behoud en uitbreiding van connectiviteit tussen de gebieden. Zie ook kwaliteitsdoelstellingen voor ruige dwergvleermuis/watervleermuis. Specifieke inrichting van (kerk)zolders.

    soort
  • Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Taluds van het Albertkanaal
    Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van zomerkolonies van de soorten, met jaarlijks zwangere wijfjes en/of juvenielen. De aanwezigheid van duurzame populaties van deze soorten wordt nagestreefd.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Doel zomer: Voldoende staat van instandhouding. Streven naar een voldoende tot goede habitatkwaliteit

    • Verhoging van habitatkwaliteit in de bossen en insectenrijke graslanden en ruigtes (vrij van bestrijdingsmiddelen) in een omliggend landschap met kleine landschapselementen.
    • Creatie van geleidelijke bosranden, in het bijzonder nabij open waterpartijen. Behoud en verbetering kwaliteit waterpartijen.
    • De doelen worden gerealiseerd in het kader van de doelen voor de habitats 6430, 6510, 9120, 9160, 9190 en 91E0 en de realisatie van laagveenlandschappen.
    • Bijkomend aandacht voor behoud van bestaande verbindingen, en waar nodig uitbreiding van en verbinding tussen bossen en foerageergebieden.
    • Zowel zomerverblijven als foerageergebieden dienen als leefgebied een voldoende hoge kwaliteit te bezitten.
    soort

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Overgang Kempen-Haspengouw
/gebied/overgang-kempen-haspengouw
Gebied Referentie
overgang_kempen_haspengouw
ID
7
BE2200042