

Zandig Vlaanderen West
Algemene info
Dit gebied in West-Vlaanderen bestaat uit de volgende deelgebieden: Bos van Houthulst, Vloethemveld, Zorgvliet, Munkebossen, Wijnendalebos, Sint-Andriesveld, Driekoningen, Bulskampveld, Vagevuurbossen, Gulke Putten, Vorte Bossen, Rijkevelde, Warande, Gruuthuyse, Nieuwenhove, Kampveld, Rooiveld en de Vallei van de Zuidleie.
Ongeveer 73% van het gebied heeft een groene bestemming (natuur, groen- of bosgebied), ongeveer 18% is bestemd voor landbouw en de laatste 8% is militair gebied. Iets meer dan de helft wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos, de provincie of een natuurvereniging.
Houthulst (8650), Langemark-Poelkapelle (8920), Kortemark (8610), Staden (8840), Ichtegem (8480), Jabbeke (8490), Zedelgem (8210), Torhout (8820), Brugge (8000), Oostkamp (8020), Wingene (8750), Beernem (8730),Ruislede (8755), Aalter (9880)
Inspanningen
Voor de bossen streven we naar een betere structuurkwaliteit door middel van dikke bomen, een goed ontwikkelde struiklaag, bosranden en open plekken. Naaldhoutaanplanten zullen geleidelijk omgevormd worden tot waardevol bosgebied. Daarnaast is er nog ongeveer 350 tot 420 hectare bosuitbreiding nodig. Plaatselijk moeten naaldbossen en loofhoutaanplanten ook omgezet worden in heide, zodat grotere heidegebieden gecreëerd worden, aangevuld met kleinere stapstenen.
Bosuitbreidingen
Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk met 335 ha als richtwaarde (totaal van alle boshabitats). Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:
- 4.1.Realisatie van goed gebufferde, grote boskernen in de droge sfeer (9120), met overgangen naar de nattere bostypes (9160 en 91E0):
- Deelgebied 1 Bos van Houthulst: een boskern met een totale oppervlakte van 350 ha wordt nagestreefd; 15% (richtwaarde) van de voorziene bosuitbreidingen situeert zich in dit deelgebied;
- Deelgebied 4 Wijnendalebos: een boskern met een totale oppervlakte van 350 ha wordt nagestreefd; 30% (richtwaarde) van de voorziene bosuitbreidingen situeert zich in dit deelgebied;
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen tot Vorte bossen: realisatie van een boskern met een totale oppervlakte van 500 ha; 20% (richtwaarde) van de voorziene bosuitbreidingen situeert zich in deze deelgebieden;
- 4.2. Bosuitbreiding in functie van de realisatie van minder uitgestrekte boskernen (150 ha), in deelgebieden 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8d Kampveld-Rooiveld; 25% (richtwaarde) van de voorziene bosuitbreidingen situeren zich in deze deelgebieden;
- 4.3. Bosuitbreiding in functie van de creatie van een bosnetwerk in de andere deelgebieden, waarbij gestreefd wordt naar het bufferen van kleinere boskernen (en/of het onderling verbinden van bos tot één netwerk (binnen deelgebieden). Dit is voornamelijk belangrijk in deelgebieden 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a Warande, 8b Gruuthuyse, 8c Nieuwenhove en 9 Vallei van de Zuidleie.
Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes
De aangemelde habitattypes in de SBZ bezitten allen een actueel gedegradeerde staat van instandhouding. Er dient dan ook een kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes gerealiseerd te worden door verbeteringen van de habitatstructuur en het verlagen van of beter bufferen tegen verstoringsindicatoren. Een aangepast beheer, afgestemd op de habitats, is hierbij essentieel.
Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (levende en dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, bosranden en open plekken. Door het toepassen van natuurtechnisch bosbeheer in natuur- en bosreservaten en een aangepast multifunctioneel beheer in domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het zijn maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden . [ *]
Bij de heide-, grasland- en moerasvegetaties gaat het vaak om een combinatie van inleidende herstelmaatregelen en een aangepast regulier beheer, afgestemd op het realiseren van de beoogde habitatkwantiteit en -kwaliteit (zie ook verdere prioritaire inspanningen).
Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes een blijvend knelpunt in dit sterk versnipperde SBZ (zie ook verdere prioritaire inspanningen).
[*] Naast diverse criteria die zullen bijdragen tot een kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats, is er ook een criterium dat de omvormingen stimuleert (zie verdere prioritaire inspanningen): “Ten minste 20% van de totale oppervlakte van het bos moet bestaan uit of in omvorming zijn naar gemengde bestanden op basis van inheemse en standplaatsgeschikte boomsoorten binnen een bosbouwtechnisch verantwoorde termijn.
Omvorming van naaldhout- en loofhoutaanplanten naar boshabitats
In de SBZ komen bij benadering 530 ha naaldhoutbestanden voor, voornamelijk in deelgebieden 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6b Bulskampveld en 6c Vagevuurbossen. Een belangrijk aandeel hiervan zal worden ontwikkeld naar habitatwaardig bos van het type 9120, via geleidelijke omvorming. Loofhoutbestanden die niet als habitat kwalificeren beslaan actueel een oppervlakte van ca. 250 ha. Het gaat om gemengde aanplanten – al dan niet met exoten, populierenaanplanten en diverse types struwelen en opslag, verspreid over de SBZ. Ook hiervan zal een belangrijke oppervlakte geleidelijk worden omgevormd naar de nagestreefde boshabitats. Bij het dunnen of kappen van bosbestanden dient voldoende aandacht te gaan naar oude of dode bomen die mogelijks vleermuiskolonies huisvesten.
Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuurbeherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn minimaal 80% van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.
Verwacht wordt dat hierdoor 604 ha van de voorziene oppervlakte-doelstellingen voor de boshabitats, hoofdzakelijk (546 ha) van de zuurminnende beukenbossen en plaatselijk (58 ha) alluviaal bos en eikenhaagbeukenbos, kunnen gerealiseerd worden.
Omvorming van naaldhout- en loofhoutaanplanten naar heidehabitats
Plaatselijk zullen enkele naaldbossen en loofhoutaanplanten omgevormd worden naar heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230 en 6410), zodat robuuste kernen gecreëerd worden van 30 ha, aangevuld met kleinere stapstenen. De robuuste kernen worden beoogd in deelgebieden 1 Houthulst en 2 Vloethemveld. De realisatie van een robuuste kern van heidehabitats is grotendeels reeds uitgevoerd in deelgebied 2 Vloethemveld i.k.v. het DANAH-project.
In de deelgebieden 5 St. Andriesveld, 6b Bulskampveld, 6c Vagevuurbossen, 6d Gulke Putten, 7 Rijkevelde en 8d Kampveld-Rooiveld wordt kleinschaliger heideherstel beoogd. Gezien de voorgeschiedenis, landschappelijke en ruimtelijke context van dit SBZ wordt hier niet gestreefd naar grote vlakdekkende heidegebieden, maar naar een kleinschalig mozaïek van open terrein, bos en halfopen wastines, met open kernen van 5-20 ha groot ingebed in een bosmatrix, en voorzien van de nodige stapstenen en functionele verbindingen voor een vlotte uitwisseling van habitattypische soorten. Deze omvormingen worden grotendeels voorzien op gronden in eigendom van het ANB, natuurverenigingen of de Provincie West-Vlaanderen en momenteel zijn verschillende herstelprojecten voor heidehabitats in uitvoering of gepland [*] . De omvorming naar heidehabitats kan ook gerealiseerd worden door een natuurgericht bosbeheer (realisatie van open plekken). Bij het kappen van bosbestanden dient voldoende aandacht te gaan naar oude of dode bomen die mogelijks vleermuiskolonies huisvesten.
[*] Afgewerkt DANAH-project (in de militaire domeinen in 1 Bos van Houthulst en 2 Vloethemveld), lopend Life-project Atlantische heide (o.a. in erkend natuurreservaat Gulke Putten, deelgebied 6d en erkend natuurreservaat Vorte Bossen in deelgebied 6e) en gepland natuurinrichtingsproject Biscopveld.
Plaatselijk herstel van de hydrologie
Herstel van een meer natuurlijke hydrologie, nl. goede waterkwaliteit en een geschikt peilregime, met herstel en oppervlaktetoename van de verschillende (grond)waterafhankelijke habitattypes (3130, 3150, 4010, 6230, 6410, 6430, 6510, 7140, 9160 en 91E0), en dit over een voldoende oppervlakte om een duurzame ontwikkeling mogelijk te maken.
Verder onderzoek is noodzakelijk naar de technische mogelijkheden en concrete afstemming van het peilbeheer, rekening houdend met andere aanwezige functies (waaronder landbouw) in en buiten de SBZ. Te onderzoeken maatregelen, welke kaderen in een algemener integraal waterbeheer zijn onder meer aanpassing drainage, zomer- en winterpeilbeheer, hydrologische isolatie, inschakeling overstromingsgebieden en verhoging van bergingscapaciteit, vertraagde oppervlaktewaterafvoer, etc.
Realisatie van aaneengesloten moeras- en natte graslandencomplex
De realisatie in deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie van een aaneengesloten structuurrijk grasland- en moeraslandschap bestaande uit soortenrijke veldrusgraslanden en blauwgraslanden (6410), glanshavergraslanden (6510), natte ruigtes (6430), open water (3150) en overgangs- en trilveen (7140).Dit vereist een totale extra oppervlakte van 15 ha. Dit houdt o.a. plaatselijk herstel van de hydrologie (zie verder), een betere buffering (tegengaan van eutrofiëring) van de meest kwetsbare delen en een aangepast maaibeheer, evt. voorafgegaan door inrichtingswerken.
Realisatie van goed ontwikkelde beekvalleien
Met het oog op een duurzame instandhouding van de habitattypes gebonden aan beekvalleien (3260, 6430, 91E0*) dient de kwaliteit sterk verbeterd te worden. Deze kwaliteitsverbetering houdt in eerste instantie een waterkwaliteitsverbetering van de beken in. Verschillende vormen van waterverontreiniging moeten tegengegaan worden. Op de meeste plaatsen is een herstel van de beekstructuur, een aangepast beheer van de waterlopen en meer ruimte voor beekbegeleidende habitattypes vereist. De beste uitgangssituatie voor het herstel van een kwalitatieve beekvallei vinden we terug in de Bornebeek. In tweede instantie en op langere termijn is ecologisch herstel van de Rivierbeek – Hertsbergebeek vereist. Voor de Wantebeek en Slangenbeek (deelgebied 6e Vorte Bossen) worden goede ontwikkelde beekvalleien met een belangrijk aandeel alluviaal bos 91E0 beoogd.
Specifieke natuurdoelen
Er is dringend een kwaliteitsverbetering en vergroting van de bos- en heidegebieden nodig. Momenteel zijn de waardevolle leefgebieden klein en versnipperd. Het herstel van goed ontwikkelde beekvalleien en een netwerk van aaneengesloten moeras- en natte graslanden zijn noodzakelijk voor het behoud van waardevolle vegetaties en bijhorende diersoorten.
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
Beekvalleien en graslanden
details ...
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
Habitat - Beekvalleien en graslanden
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Beekvalleien en graslanden3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
habitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Beekvalleien en graslanden3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Beekvalleien en graslanden6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgraslandhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Beekvalleien en graslanden6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype natte ruigtehabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Beekvalleien en graslanden6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)habitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Beekvalleien en graslanden7140 - Overgangs- en trilveenhabitat
Soorten - Beekvalleien en graslanden
-
Bittervoorn
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
Beekvalleien en graslandenBittervoornsoort -
Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvlieger
Het landschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van structuurrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410) en natte ruigtes (6430). Tevens worden eutrofe plassen (3150) en overgangs- en trilveen (7140) toegevoegd. Deze SBZ is essentieel voor het habitattype 6410 (blauwgrasland-veldrusassosciatie), de overige types worden, met uitzondering van het type 3150 (belangrijk), als zeer belangrijk aangeduid in de G-IHD. Het waterloophabitattype 3260 is zeer belangrijk in de G-IHD.
Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd voor in het deelgebied 9 vallei van de Zuidleie met veel randinvloeden. De aanwezigheid van minstens één groot complex is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden, waarbij voor zowel insectenfauna als vogelsoorten een belangrijk leefgebied gecreëerd wordt. Het biedt ook ruimte als foerageergebied voor de bijlagesoorten baard-, grootoor-, water- en rosse vleermuis.
Binnen het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats. Als doel voor oppervlaktetoename van de habitattypes 3150/7140, 6410, 6430 en 6510 tot een structuurrijk grasland- en moeraslandschap wordt een totale, extra oppervlakte van 15 ha vooropgesteld in het deelgebied 9 Vallei van de Zuidleie.
Door de kwalitatieve invulling van het valleigebied kan het leefgebied voor bijlage en habitattypische faunasoorten zoals blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger en de Europees beschermde vleermuizen versterkt en gerealiseerd worden. Overgangen naar natte bostypes 91E0 worden voorzien. Om een goede staat van instandhouding en de realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken, zal een meer natuurlijke hydrologie (natuurlijker beheer van het (grond)waterpeil) hersteld dienen te worden.
De vallei van de Wantebeek-Slangenbeek is belangrijk m.h.o. de realisatie van een beekvalleisysteem met een belangrijk aandeel alluviaal bos (91E0).
De doelstelling kunnen deels op terreinen van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en ANB-domein bereikt worden, maar uitbreiding in privéterreinen is noodzakelijk.
Waterlopen bestaan deels uit het habitattype 3260. De Bornebeek (deelgebieden 6b Bulskampveld, 6a Driekoningen en 9 Vallei van de Zuidleie), kan beschouwd worden als kenmerkend voor dit habitattype. Deze provinciale waterloop wordt door het provinciebestuur als prioritaire waterloop beschouwd voor een meer natuurgericht beheer. De Rivierbeek – met een lengte van 8,4 km binnen SBZ – kan beschouwd worden als kenmerkend voor de geomorfologische karakteristieken van dit habitattype.
De ontwikkeling van het habitattype 3260 wordt tot doel gesteld voor Bornebeek en Rivierbeek. Hierdoor kunnen ook hier lange termijngaranties gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlage- en habitattypische soorten als bittervoorn, kopvoorn en bermpje.
Beekvalleien en graslandenRuige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvliegersoort
Boslandschap
details ...
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
Habitat - Boslandschap
-
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Boslandschap6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoomhabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)Boslandschap9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)habitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), alle subtypeshabitat - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Soorten - Boslandschap
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
BoslandschapGewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvlieger
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
BoslandschapRuige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Laatvliegersoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
-
Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Mopsvleermuis
Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160 en 91E0. Deze komen voor in samenhangende complexen met diverse overgangen tussen diverse types, waarbij in enkele gebieden de droge types domineren (9120). De natte types (91E0) komen eveneens over de hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine kernen. Voor het habitattype 9120 wordt de SBZ vanuit de G-IHD als essentieel beschouwd, voor de habitattypes 9160 en 91E0 als zeer belangrijk. Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Hierdoor kunnen knelpunten als sterke versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring / nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:
- 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden een onvoldoende gevarieerde structuur.
Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB, bossen in eigendom van andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn toenemen.
Op de droge zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien i.f.v. kleine populaties van de bijlagesoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw (vnl. in volgende delen van de SBZ: deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld en 6b-d Bulskampveld-Gulke Putten), evenals habitattypische soorten als Levendbarende hagedis, Hazelworm, etc.…. Op de natte zandgronden zijn dergelijke kleinschalige habitats van belang voor diverse habitattypische soorten van natte heide en overgangssituaties (o.a. groentje, aardbeivinder, keizersmantel, …). Dezelfde deelgebieden met 6e Vorte bossen zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (sprinkhaanzanger, blauwborst, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (goudvink, nachtegaal, matkop, kleine ijsvogelvlinder). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 4 Wijnendalebos, 6e Vorte Bossen en 9 Vallei van de Zuidleie. - 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ voor de boshabitats.
Er worden drie grote boskernen beoogd in:- Deelgebied 1 van 350 ha
- Deelgebied 4 van 350 ha
- Deelgebieden 6a-e Driekoningen-Bulskampveld-Vagevuurbossen-Gulke putten-Vorte bossen van 500 ha.
Het vormen aldus belangrijke kernen van 9120, lokaal ook 9160 en 91E0, waardoor lange termijngaranties kunnen gegarandeerd worden voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten zwarte specht, middelste bonte specht en wespendief, maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen bosuil, boomklever, havik, en habitattypische soorten gebonden aan randen en open plekken zoals zomertortel). Daarnaast vormen 2 Vloethemveld, 5 Sint-Andriesveld en 8a-d Warande, Gruuthuyse-Nieuwenhove-Kampveld-Rooiveld ook belangrijke gebieden voor de realisatie van kwalitatief grote boskernen (vnl. 9120, maar plaatselijk ook 9160 en 91E0).
Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:- A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen beheerd door andere openbare besturen, enkele privéboseigenaars en de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke bosoppervlakte in beheer van het ANB/provincie/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 2 Vloethemveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld. 20-80 % van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) dienen gevolgd te worden.
- B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 9120 bezit, met lokaal ook 9160 en 91E0, komen deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 4 Wijnendalebos, 5 Sint-Andriesveld, 6a-e Driekoningen tot Gulke putten en 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld het best in aanmerking.
- 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen
Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het Minimum Structuurareaal (MSA) en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden en/of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding tot kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 Vallei van de Zuidleie. - 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, plaatselijk 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510 en 7150). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van het type 91E0 zijn deelgebieden 6a-b Driekoningen-Bulskampveld, 8a-d Warande tot Kampveld-Rooiveld en 9 vallei van de Zuidleie. Uiteraard dient dit bekeken te worden vanuit de principes van goed nabuurschap en het omliggende grondgebruik.
In deelgebieden 6a-6b wordt i.k.v. het natuurinrichtingsproject Biscopveld o.a. het hydrologisch herstel van de Bornebeek bekeken.
BoslandschapRuige/Gewone/Kleine dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Mopsvleermuissoort - 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
Heidelandschap
details ...
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
Habitat - Heidelandschap
-
Open graslanden op landduinen (2330)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamOpen graslanden op landduinen (2330)Heidelandschap2330 - Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)Heidelandschap3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojuncteahabitat -
Vochtige tot natte heide (4010)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamVochtige tot natte heide (4010)Heidelandschap4010 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralixhabitat -
Droge heide (4030)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamDroge heide (4030)Heidelandschap4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Heidelandschap6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat -
Blauwgraslanden (6410)
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Heidelandschap6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrustype, venige of lemigehabitat
Soorten - Heidelandschap
-
Poelkikker
Het heidelandschap bevat in deze SBZ de habitattypes 2330, 3130, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150. Deze habitattypes zijn in de SBZ onlosmakelijk met elkaar verbonden en komen in mozaïeken voor. Volgens de G-IHD is deze SBZ essentieel voor habitattypes 6230 heischraal grasland en 6410 subtype veldrusgrasland, zeer belangrijk voor habitattypes 3130 oligotrofe-mesotrofe plassen, natte en droge heide (4010, 4030) en belangrijk voor de habitattypes 2330 en 7140. Binnen het huidige versnipperde heidelandschap wordt voor de habitattypes naar een voldoende staat van instandhouding gestreefd. Kwaliteit in deze complexen betekent voldoende grote oppervlakten zodat ook het voorkomen van eraan gebonden habitattypische fauna zoals de bijlagesoorten nachtzwaluw en boomleeuwerik, maar ook diverse Rode Lijst-soorten zoals aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, groentje, levendbarende hagedis wordt verzekerd. Momenteel zijn duurzame populaties van deze soorten niet gegarandeerd.
Gesommeerd over de verschillende heidehabitats (2330, 4010, 4030, 6230, 6410 en 7150) is het doel een extra oppervlakte van 35-60 ha. De doelstellingen voor herstel van heidevegetaties situeren zich vooral in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld (reeds gerealiseerd), 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Binnen deze deelgebieden worden robuuste kernen nagestreefd van 30 ha grootte, binnen de gestelde ecologische potenties. Deze kernen worden omgeven door kleinere stapstenen (die minstens tijdelijk populaties kunnen herbergen van de habitattypische soorten). Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk is, wordt de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt.
Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige heidehabitats. Verder is oppervlaktetoename noodzakelijk om een landschappelijke en ecologische verbinding van deze heidekernen te realiseren, zodat migratie van soorten tussen de verschillende kernen mogelijk wordt. Dit heidelandschap is een dynamisch landschap en is in deze SBZ aanwezig in een complex met het boslandschap (vooral habitattype 9120). Structuurrijkdom vormt het streefdoel, met oude heidestruiken afgewisseld met jonge heide en open plekjes, naast boom- en struikopslag (tot maximum 30 %). Overgangen naar het bos zijn geen scherpe randen (ontwikkelen van bosranden, bosschages,…). Het ecologisch functioneren van heidehabitats in overgang naar boslandschap biedt een betere buffering tegen externe invloeden en biedt een grotere structuurrijkdom voor de aanwezige fauna zoals boomleeuwerik en nachtzwaluw.
Daarnaast maken ook oligotrofe-mesotrofe plassen deel van het heidelandschap (habitattype 3130, zeer belangrijk). Het type komt voor in deelgebieden 1 Bos van Houthulst, 2 Vloethemveld, 3 Zorgvliet-Munkebossen, 6b Bulskampveld en 6d Gulke Putten. Deze vormen een essentieel leefgebied voor de bijlagesoort poelkikker en habitattypische fauna en flora.
Het heidelandschap zal grotendeels gerealiseerd worden door omzetting van naaldhoutaanplanten (in eigendom van het ANB, Provincie of natuurvereniging) in het kader van heideherstelprojecten, zoals in uitgevoerde en lopende projecten al mogelijk bleek, en aangepast opvolgingsbeheer.
HeidelandschapPoelkikkersoort
Planten en dieren
Dit gebied is belangrijk voor de poelkikker, die voorkomt in Vloethemveld en Bulskampveld. Een ander Europees beschermde soort is bittervoorn, in de Vallei van de Zuidleie. In de bunkers, ijskelders en kunstgrotten van private kasteelparken in de omgeving van het gebied overwinteren heel wat vleermuizen. Halfopen landschappen, structuurrijke oudere bosbestanden en waterrijke gebieden met een goede waterkwaliteit en een rijke oevervegetatie vormen het jachtgebied van die dieren.