

Bos en Hei
Algemene info
De bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen liggen verspreid over 14 deelgebieden in 18 gemeenten van de provincie Antwerpen. Ze situeren zich over een brede strook centraal in de provincie. De meeste deelgebieden liggen in de Kempen, in het Centraal-Kempisch rivier- en duinendistrict. Zij bevinden zich ten noorden van het Valleigebied van de Kleine Nete en ten zuiden van Blak, Kievitsheide en Ekstergoor.
Het Agentschap voor Natuur en Bos bezit 16% van de oppervlakte van het gebied en beheert daarnaast nog 22%, waaronder gemeentebossen en militaire domeinen. 5% van het gebied is in beheer bij natuurverenigingen. Verder is er 984 hectare landbouwgrond geregistreerd door 278 landbouwbedrijven. Defensie is actief op de militaire domeinen van Malle en Tielen. Pidpa heeft een grondwaterwinning in het gebied en drie andere grondwaterwinningen in de onmiddellijke omgeving. Ten slotte oefenen sommige delen van het gebied een grote aantrekkingskracht uit op recreanten.
Beerse (2340), Boechout (2530), Brasschaat (2930), Hove (2540), Kasterlee (2460), Lier (2500), Lille (2275), Lint (2547), Malle (2390), Oud Turnhout (2360), Ranst (2520), Schilde (2970), Schoten (2900), Turnhout (2300), Vorselaar (2290), Vosselaar (2350), Zandhoven (2240), Zoersel (2980)
Inspanningen
Oppervlaktetoename van droge eikenbossen wordt vooral gerealiseerd door omvorming van naaldbos. Voor de verbinding is ook bosuitbreiding nodig. Uitbreiding van heidegebieden is eveneens gepland. Zo wordt in de Visbeekvallei extra leefgebied gecreëerd voor de adderpopulatie. Vergrassing en verbossing van bestaande heide wordt tegengegaan en een gepast venbeheer biedt grote kansen voor oeverkruidplanten zoals drijvende waterweegbree. Ook herinrichting van verlaten visvijvers, aangepast beheer en uitbreiding van beekbegeleidende graslanden en ruigtes zijn prioritair.
Aangepast beheer en toename van beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek, de Visbeek en het Groot Schijn
De realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekgeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek gebeurt in het kader van het natuurinrichtingsproject Zoerselbos (ANB en VLM) en het LIFE+-project Visbeekvallei (Natuurpunt). In de vallei van het Groot Schijn worden de inspanningen geleverd door Natuurpunt (Rundvoort) en de provincie Antwerpen (toename blauwgrasland met Geel schorpioenmos in het Vrieselhof). Voor de instandhouding van deze habitats wordt voorzien in een aangepast extensief maaibeheer (eventueel met nabeweiding en extensieve begrazing).
Aangepast beheer van de waterlopen die door de Speciale Beschermingszone stromen
De tot doel gestelde realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten vereist een aangepast waterbeheer. Op de beken waarin kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voorkomen, worden de resterende vismigratieknelpunten weggewerkt volgens de opgemaakte prioritering en worden ruimingen zoveel mogelijk vermeden. Op plaatsen waar de natuurlijke overstromingsdynamiek wordt hersteld, ontstaan, naast de voedselarme grondwatergevoede valleibiotopen, voedselrijkere overstromingsbiotopen en paaiplaatsen.Dit aangepast waterbeheer is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van:1. de provincie Antwerpen die alle beektrajecten die door de SBZ stromen beheert2. de gemeenten die de opwaartse trajecten van deze beken beheren3. het Vlaams Gewest (Vlaamse Milieumaatschappij en Waterwegen en Zeekanaal) dat de grotere waterlopen beheert waarin de beken uitmonden (Aa, Kleine Nete) en van waaruit de versterking van de bestaande populaties en de vestiging van nieuwe populaties van kleine modderkruiper en rivierdonderpad kan gebeuren.Op basis van de ontsnipperingsstudie voor de E34/E313 heeft de Administratie Wegen en Verkeer de intentie om ter hoogte van belangrijke waterlopen ecoduikers te voorzien. De faunaverbinding via de Tappelbeek is opgenomen in het natuurinrichtingsproject Zoerselbos.
Afstemming van recreatief medegebruik op de ecologische waarden
Een betere recreatieve ontsluiting van natuur- en bosgebieden bevordert het draagvlak voor natuurontwikkeling. Door de realisatie van grote aaneengesloten natuurgebieden kunnen de recreatiestromen (wandelaars, fietsers, …) beter geleid worden zodat kwetsbare habitats en soorten ontzien worden. O.m. in het Peerdsbos en het Zoerselbos wordt de verdere uitbouw van recreatieve infrastructuur voorzien.Weekendverblijven in of nabij deelgebieden met kwetsbare natuurwaarden (bv. de Visbeekvallei en de vallei van de Grote Kaliebeek) dienen de nodige maatregelen te nemen om de rust te bewaren en het risico op waterverontreiniging en verspreiding van invasieve exoten uit te sluiten.
Effectieve bosuitbreiding
Effectieve bosuitbreiding zal gebeuren op gronden die nu reeds een natuurinvulling hebben en op landbouwgronden (cfr. ruimtebalans Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen). De belangrijkste bosuitbreidingen worden voorzien binnen deelgebied 1 tussen het Drijhoekbos, de Halse bossen en de bossen in de vallei van de Tappelbeek (ANB en privé-eigenaars), in het Zoerselbos (ANB), de boscomplexen rondom het militair domein van Malle (vooral privé-eigenaars, maar ook ANB en Natuurpunt), het Grotenhoutbos (ANB), het militair domein van Tielen (ANB) en de bossen rondom de Mellevijver (ANB en privé-eigenaars).
Herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek
Herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek kan de ontwikkeling van van nature eutrofe plassen met een rijke waterplantenvegetatie (habitattype 3150), oligo- tot mesotrofe wateren (3130) en overgangs- en trilveen (habitattype 7140) mogelijk maken. Vaak zullen de oevers vrijgemaakt moeten worden omdat vele vijvers in bosgebied liggen en dus te sterk beschaduwd zijn. Soms zijn ook slibruiming, afschuining van te steile oevers en/of gedeeltelijke afvissing noodzakelijk. Deze inspanning zal gerealiseerd worden door Natuurpunt (LIFE+-project Visbeekvallei en Winkelsbroek), ANB (Rielenbroek-Balderij) en privé-eigenaars (Uitgebreid Bosbeheerplan De Balderij).
Herstel van de natuurlijke hydrologie en verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
In de valleien van het Groot Schijn, de Tappelbeek, de Visbeek, de Grote Kaliebeek en de Rode Loop wordt de natuurlijke hydrologie hersteld. Drainage van valleigronden wordt zoveel mogelijk vermeden via een opwaardering van de beekmorfologie en de opgepompte debieten van grondwaterwinningen worden verder afgestemd op de standplaatsvoorwaarden van de tot doel gestelde habitats en soorten (vochtige heide, beekbegeleidende graslanden en ruigtes en alluviale bossen) .Ook een verdere verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater is noodzakelijk voor de ontwikkeling en instandhouding van de tot doel gestelde habitats en soorten in het beekdallandschap (naast bovenvermelde habitats zijn dit laaglandbeken met een goed ontwikkelde waterplantenvegetatie, kleine modderkruiper en rivierdonderpad). Dit moet gebeuren door- de snelle uitvoering van de zoneringsplannen in de betrokken gemeenten, inclusief de installatie van een IBA bij woningen die niet aangesloten kunnen worden op de riolering (gemeenten, particulieren)- de verdere optimalisatie van de waterzuiveringsinfrastructuur in de betrokken zuiveringsgebieden, inclusief de aanleg van gescheiden rioleringsstelsels (waardoor de overstorten minder zullen werken) en - indien noodzakelijk - het saneren van overstorten (gemeenten, waterketenbedrijven)- het vermijden van rechtstreekse afspoeling van sediment en meststoffen in de waterlopen en van aanrijking van het grondwater in de infiltratiegebieden van de waterlopen, hoofdzakelijk via een betere handhaving (landbouw).
Natuurgericht beheer van habitatwaardige bossen
Een natuurgericht bosbeheer gericht op de verbetering van de horizontale en verticale structuur en de bestrijding van invasieve exoten wordt voorzien in de bossen beheerd door het ANB of een erkende terreinbeherende vereniging. Te scherpe overgangen tussen bos- en open habitats dienen verzacht te worden door het dunnen van de bosranden of het voeren van een geschikt mantel-zoombeheer, ook intern langs dreven en open plekken. Ook in andere openbare bossen en privé-bossen gelegen in het VEN zal op termijn door toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer de structuur verbeteren en het aandeel invasieve exoten afnemen. De verschillende bosgroepen die in het gebied actief zijn (Bosgroep Noorderkempen, Bosgroep Kempense Heuvelrug, Bosgroep Antwerpen Zuid en Bosgroep Antwerpen Noord) kunnen hierin een zeer belangrijke rol spelen.
Omvorming van niet-habitatwaardig bos naar boshabitats
In sommige bossen zal deze omvorming spontaan verlopen zonder menselijk ingrijpen; elders zal de spontane opslag van inheemse boomsoorten versneld worden door het uitvoeren van dunningen. Omvorming omvat tevens het creëren van voldoende open plekken. Voor de bossen beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos of een terreinbeherende vereniging, wordt er van uitgegaan dat op termijn minstens 80% van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste bostype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en de uitvoering van beheerplannen. In de private bossen gelegen in het VEN kan door omvorming bijkomend boshabitat gerealiseerd worden door toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer. Vaak is het aangewezen om op vrijwillige basis verder te gaan dan het minimale percentage (20%) inheemse en standplaatsgeschikte boomsoorten dat de CDB voorop stellen. De belangrijkste omvormingen zullen plaats vinden in het Drijhoekbos in Schilde (ANB en gemeente Schilde), het Zoerselbos (ANB), de boscomplexen rondom het militair domein van Malle (vooral privé-eigenaars, maar ook ANB en Natuurpunt), de openbare bossen in deelgebied 9 (gemeentes Lille en Beerse), het Grotenhoutbos (ANB) en de bossen op het militair domein van Tielen (ANB).
Versterking van heidekernen
De tot doel gestelde versterking van de heidekernen in de militaire domeinen van Malle en Tielen en in de Visbeekvallei zal gebeuren door de omvorming van naaldhoutaanplanten en voormalige landbouwpercelen (ontgronden, uitmijnen en verschralen). De grootste inspanningen hiervoor zullen geleverd worden door ANB (Tielen en Malle) en Natuurpunt en de gemeentes Lille en Beerse (Visbeekvallei). De realisatie van een voldoende grote oppervlakte landduinen met actieve wind-werking aan de noordoostzijde van het militair domein in Malle dient te gebeuren in samenspraak met privé-boseigenaars.
Specifieke natuurdoelen
In dit gebied ligt de focus zeker op de verbinding van leefgebieden. Zowel de bossen als de heidekernen moeten versterkt en uitgebreid worden. Daarnaast moeten ze met elkaar verbonden worden om de migratie van soorten te vergemakkelijken. Voor de heide en de vennen is ook een kwaliteitsverbetering aan de orde. In de beekvalleien staat een verbetering van de waterkwaliteit en het wegwerken van vismigratieknelpunten voorop.
Het boslandschap is qua oppervlakteaandeel veruit het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Volgens de bosinventarisatie is 63 % (3302 ha) van de totale oppervlakte bebost.
Het boslandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- zuurminnende eiken-beuken- en eiken-berkenbossen (9120 en 9190);
- eiken-haagbeukenbossen (9160); alluviale bossen (91E0);
- vleermuizen die bossen en landschappen met een belangrijk aandeel houtige vegetatie als jachtgebied prefereren.
Momenteel is slechts 41 % (1366 ha) van de beboste oppervlakte in het gebied habitatwaardig. Daarnaast komen in het gebied veel naaldhoutaanplanten, populierenbossen en jonge loofbossen voor die niet als boshabitat gekwalificeerd kunnen worden. Anderzijds vormt het boslandschap ook een matrix voor habitattypes in de heidesfeer en de graslandsfeer die zich kunnen ontwikkelen op open plekken in het bos.
Nagenoeg alle belangrijke Kempische oud-boskernen (Peerdsbos, Zoerselbos, ’s Herenbos, Grotenhoutbos, …) maken deel uit van dit gebied. Daarom is het gebied in de Gewestelijke Instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) essentieel in Vlaanderen voor de boshabitats zuurminnende eiken-beukenbossen (9120) en eiken-berkenbossen (9190).
In de vele beekvalleien van dit gebied komen goed ontwikkelde, oude alluviale bossen (91E0) en in veel mindere mate ook eiken-haagbeukenbossen (9160) voor. Voor deze boshabitattypes is het gebied in de G-IHD zeer belangrijk in Vlaanderen.
- Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur:
de meeste boshabitats in dit gebied hebben momenteel een onvoldoende gevarieerde structuur: er zijn te veel homogene bestanden (qua leeftijd en/of boomsoort), er is te weinig dood hout en soms ook te weinig spontane verjonging. In vele bossen is het aandeel invasieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, rododendron, …) te hoog. De overgang tussen bos en open habitats (heide, graslanden) is vaak heel scherp wat in het nadeel speelt van een hele reeks soorten die zich in deze overgangszone ophouden (verscheidene vlindersoorten, reptielen, nachtzwaluw, boompieper, …). Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer worden invasieve exoten bestreden en zal de heterogeniteit van het bomenbestand en het aandeel van dikke bomen, dood hout, boszomen en open plekken geleidelijk toenemen. Alluviale bossen leiden vaak onder verdroging en/of eutrofiëring. Voor dit bostype is dus ook een herstel van de waterhuishouding (op sommige plaatsen ijzerrijke grondwaterkwel) en de waterkwaliteit in de beekvalleien noodzakelijk. - Realisatie van grote boshabitatkernen:
de verschillende boshabitatkernen in het gebied zijn stuk voor stuk te klein. Bijna nergens wordt het Minimum Structuur Areaal (MSA) gehaald. Hierdoor zijn de populaties van de habitattypische soorten die er voorkomen ook klein en kwetsbaar en zijn de boskernen vaak slecht gebufferd tegen negatieve externe milieu-invloeden zoals eutrofiëring en verzuring. Het vergroten en met elkaar verbinden van deze boshabitatkernen is dan ook een zeer belangrijke doelstelling voor dit gebied [*]. In enkele deelgebieden wordt de vorming van een kwaliteitsvolle boshabitatkern van ca. 300 ha nagestreefd. Met de realisatie van deze grote boshabitatkernen worden langetermijngaranties gegeven voor stabiele populaties van de bijlagesoorten wespendief, zwarte specht en middelste bonte specht, maar ook voor tal van andere habitattypische soorten. Deze grote kernen zullen voor deze soorten fungeren als bronpopulatie van waaruit via stapstenen andere bossen in de Kempen gekoloniseerd kunnen worden. De oppervlaktetoename van de droge boshabitats (9120 en 9190) wordt in de eerste plaats gerealiseerd door omvorming van niet-habitatwaardig bos. Binnen de diverse oud-boskernen in dit gebied zijn immers nog aanzienlijke oppervlaktes naaldhout aanwezig die een groot potentieel hebben voor omvorming naar habitatwaardig bos op relatief korte termijn (enkele decennia). Voor de onderlinge verbinding en een betere buffering van de boshabitatkernen is ook effectieve bosuitbreiding nodig op gronden die momenteel nog niet bebost zijn. Via bosuitbreiding van droge boshabitats kan bovendien ook een functioneel netwerk van open plekken met droge heide of heischraal grasland gecreëerd worden ten behoeve van habitattypische heidesoorten. Voor de alluviale bossen zal het aandeel van effectieve bosuitbreiding in de voorziene toename hoger liggen omdat de huidige habitatkernen in de smalle beekvalleien meestal sterk versnipperd zijn. Via bosuitbreiding worden deze versnipperde kernen zoveel mogelijk met elkaar verbonden tot robuustere gehelen. De omvorming van aangeplante populierenbossen blijft in dit gebied eerder beperkt. - Herstel van de natuurlijke hydrologie:
verscheidene alluviale bossen (91E0) hebben te leiden van verdroging (door onttrekking van grondwater en/of te sterke drainage in valleigebieden) en/of eutrofiëring (door aanrijking van het grondwater in de infiltratiegebieden met nitraat en orthofosfaat) met verregaande verruiging tot gevolg. Om een goede staat van instandhouding van deze boshabitats te kunnen bereiken, is het van essentieel belang dat de natuurlijke hydrologie in de infiltratiegebieden hersteld wordt, o.m. via een aangepast bodemgebruik. - Doelsoorten:
een belangrijke randvoorwaarde bij de tot doel gestelde bosomvorming en kwaliteitsverbetering zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan bossen gebonden vleermuizen (Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis/gewone baardvleermuis, franjestaart en gewone/grijze grootoorvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen structuurrijke loofbossen met mantels en zomen, dreven, open plekken en voldoende oude bomen met holtes en spleten. Omvorming van naaldhout en bestrijding van exoten zoals Amerikaanse eik mag dus niet ten koste gaan van levende holle bomen (waarin spechtenholen veel langer intact blijven en dus veel langer door vleermuizen kunnen gebruikt worden), staand dood hout (waarin veel keverlarven leven en waarvan de loszittende schors ook een belangrijke schuilplaats is voor vleermuizen) en drevenstructuren (die belangrijk zijn voor de connectiviteit). Daarnaast vereisen deze vleermuissoorten ook het behoud of herstel van kleinschalige landschappen met voldoende opgaande lijnvormige elementen tussen de boscomplexen. Naast de ‘bosvleermuizen’ zullen de volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen: middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, drie bijlage 1-soorten van de vogelrichtlijn; de rodelijstsoorten bosbeekjuffer, bont dikkopje, bruine eikenpage, kleine ijsvogelvlinder, vinpootsalamander, hazelworm, boompieper, gekraagde roodstaart, goudvink, matkop, nachtegaal en wielewaal; typische ongewervelden van oude bossen zoals de lederloopkever; typische oud-bosplanten die in dit gebied hun meest noordelijke of oostelijke groeiplaatsen hebben en moeilijk vervangbaar zijn zoals wegedoorn, steeliep, bosgeelster, verspreidbladig goudveil, bosroos, dalkruid, enz.
[*] In sommige bossen (bv. de kleine geïsoleerde boskernen langs de Lachenenbeek) kan het Minimum Structuurareaal enkel bereikt worden via effectieve bosuitbreiding buiten de grenzen van het habitatrichtlijngebied. Deze bosuitbreidingen vallen echter buiten de scope van dit S-IHD-rapport en moeten via een ander beleidsproces (AGNAS) gerealiseerd worden.
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.
- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.
Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.
Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.
Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:
- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
In het habitatrichtlijngebied komen nog een drietal vleermuissoorten voor die een breed spectrum van jachtgebieden hebben en eerder kleinschalige landschappen foerageren.
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).
Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.
Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.
Hieronder vallen de overwinteringsplaatsen van vleermuizen die deel uitmaken van dit habitatrichtlijngebied, nl. het fort van Oelegem, de schans van Schilde en de aanwezige bunkers.
Boslandschap
details ...
Het boslandschap is qua oppervlakteaandeel veruit het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Volgens de bosinventarisatie is 63 % (3302 ha) van de totale oppervlakte bebost.
Het boslandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- zuurminnende eiken-beuken- en eiken-berkenbossen (9120 en 9190);
- eiken-haagbeukenbossen (9160); alluviale bossen (91E0);
- vleermuizen die bossen en landschappen met een belangrijk aandeel houtige vegetatie als jachtgebied prefereren.
Momenteel is slechts 41 % (1366 ha) van de beboste oppervlakte in het gebied habitatwaardig. Daarnaast komen in het gebied veel naaldhoutaanplanten, populierenbossen en jonge loofbossen voor die niet als boshabitat gekwalificeerd kunnen worden. Anderzijds vormt het boslandschap ook een matrix voor habitattypes in de heidesfeer en de graslandsfeer die zich kunnen ontwikkelen op open plekken in het bos.
Nagenoeg alle belangrijke Kempische oud-boskernen (Peerdsbos, Zoerselbos, ’s Herenbos, Grotenhoutbos, …) maken deel uit van dit gebied. Daarom is het gebied in de Gewestelijke Instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) essentieel in Vlaanderen voor de boshabitats zuurminnende eiken-beukenbossen (9120) en eiken-berkenbossen (9190).
In de vele beekvalleien van dit gebied komen goed ontwikkelde, oude alluviale bossen (91E0) en in veel mindere mate ook eiken-haagbeukenbossen (9160) voor. Voor deze boshabitattypes is het gebied in de G-IHD zeer belangrijk in Vlaanderen.
- Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur:
de meeste boshabitats in dit gebied hebben momenteel een onvoldoende gevarieerde structuur: er zijn te veel homogene bestanden (qua leeftijd en/of boomsoort), er is te weinig dood hout en soms ook te weinig spontane verjonging. In vele bossen is het aandeel invasieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, rododendron, …) te hoog. De overgang tussen bos en open habitats (heide, graslanden) is vaak heel scherp wat in het nadeel speelt van een hele reeks soorten die zich in deze overgangszone ophouden (verscheidene vlindersoorten, reptielen, nachtzwaluw, boompieper, …). Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer worden invasieve exoten bestreden en zal de heterogeniteit van het bomenbestand en het aandeel van dikke bomen, dood hout, boszomen en open plekken geleidelijk toenemen. Alluviale bossen leiden vaak onder verdroging en/of eutrofiëring. Voor dit bostype is dus ook een herstel van de waterhuishouding (op sommige plaatsen ijzerrijke grondwaterkwel) en de waterkwaliteit in de beekvalleien noodzakelijk. - Realisatie van grote boshabitatkernen:
de verschillende boshabitatkernen in het gebied zijn stuk voor stuk te klein. Bijna nergens wordt het Minimum Structuur Areaal (MSA) gehaald. Hierdoor zijn de populaties van de habitattypische soorten die er voorkomen ook klein en kwetsbaar en zijn de boskernen vaak slecht gebufferd tegen negatieve externe milieu-invloeden zoals eutrofiëring en verzuring. Het vergroten en met elkaar verbinden van deze boshabitatkernen is dan ook een zeer belangrijke doelstelling voor dit gebied [*]. In enkele deelgebieden wordt de vorming van een kwaliteitsvolle boshabitatkern van ca. 300 ha nagestreefd. Met de realisatie van deze grote boshabitatkernen worden langetermijngaranties gegeven voor stabiele populaties van de bijlagesoorten wespendief, zwarte specht en middelste bonte specht, maar ook voor tal van andere habitattypische soorten. Deze grote kernen zullen voor deze soorten fungeren als bronpopulatie van waaruit via stapstenen andere bossen in de Kempen gekoloniseerd kunnen worden. De oppervlaktetoename van de droge boshabitats (9120 en 9190) wordt in de eerste plaats gerealiseerd door omvorming van niet-habitatwaardig bos. Binnen de diverse oud-boskernen in dit gebied zijn immers nog aanzienlijke oppervlaktes naaldhout aanwezig die een groot potentieel hebben voor omvorming naar habitatwaardig bos op relatief korte termijn (enkele decennia). Voor de onderlinge verbinding en een betere buffering van de boshabitatkernen is ook effectieve bosuitbreiding nodig op gronden die momenteel nog niet bebost zijn. Via bosuitbreiding van droge boshabitats kan bovendien ook een functioneel netwerk van open plekken met droge heide of heischraal grasland gecreëerd worden ten behoeve van habitattypische heidesoorten. Voor de alluviale bossen zal het aandeel van effectieve bosuitbreiding in de voorziene toename hoger liggen omdat de huidige habitatkernen in de smalle beekvalleien meestal sterk versnipperd zijn. Via bosuitbreiding worden deze versnipperde kernen zoveel mogelijk met elkaar verbonden tot robuustere gehelen. De omvorming van aangeplante populierenbossen blijft in dit gebied eerder beperkt. - Herstel van de natuurlijke hydrologie:
verscheidene alluviale bossen (91E0) hebben te leiden van verdroging (door onttrekking van grondwater en/of te sterke drainage in valleigebieden) en/of eutrofiëring (door aanrijking van het grondwater in de infiltratiegebieden met nitraat en orthofosfaat) met verregaande verruiging tot gevolg. Om een goede staat van instandhouding van deze boshabitats te kunnen bereiken, is het van essentieel belang dat de natuurlijke hydrologie in de infiltratiegebieden hersteld wordt, o.m. via een aangepast bodemgebruik. - Doelsoorten:
een belangrijke randvoorwaarde bij de tot doel gestelde bosomvorming en kwaliteitsverbetering zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan bossen gebonden vleermuizen (Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis/gewone baardvleermuis, franjestaart en gewone/grijze grootoorvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen structuurrijke loofbossen met mantels en zomen, dreven, open plekken en voldoende oude bomen met holtes en spleten. Omvorming van naaldhout en bestrijding van exoten zoals Amerikaanse eik mag dus niet ten koste gaan van levende holle bomen (waarin spechtenholen veel langer intact blijven en dus veel langer door vleermuizen kunnen gebruikt worden), staand dood hout (waarin veel keverlarven leven en waarvan de loszittende schors ook een belangrijke schuilplaats is voor vleermuizen) en drevenstructuren (die belangrijk zijn voor de connectiviteit). Daarnaast vereisen deze vleermuissoorten ook het behoud of herstel van kleinschalige landschappen met voldoende opgaande lijnvormige elementen tussen de boscomplexen. Naast de ‘bosvleermuizen’ zullen de volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen: middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, drie bijlage 1-soorten van de vogelrichtlijn; de rodelijstsoorten bosbeekjuffer, bont dikkopje, bruine eikenpage, kleine ijsvogelvlinder, vinpootsalamander, hazelworm, boompieper, gekraagde roodstaart, goudvink, matkop, nachtegaal en wielewaal; typische ongewervelden van oude bossen zoals de lederloopkever; typische oud-bosplanten die in dit gebied hun meest noordelijke of oostelijke groeiplaatsen hebben en moeilijk vervangbaar zijn zoals wegedoorn, steeliep, bosgeelster, verspreidbladig goudveil, bosroos, dalkruid, enz.
[*] In sommige bossen (bv. de kleine geïsoleerde boskernen langs de Lachenenbeek) kan het Minimum Structuurareaal enkel bereikt worden via effectieve bosuitbreiding buiten de grenzen van het habitatrichtlijngebied. Deze bosuitbreidingen vallen echter buiten de scope van dit S-IHD-rapport en moeten via een ander beleidsproces (AGNAS) gerealiseerd worden.
Habitat - Boslandschap
-
Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
Het boslandschap is qua oppervlakteaandeel veruit het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Volgens de bosinventarisatie is 63 % (3302 ha) van de totale oppervlakte bebost.
Het boslandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- zuurminnende eiken-beuken- en eiken-berkenbossen (9120 en 9190);
- eiken-haagbeukenbossen (9160); alluviale bossen (91E0);
- vleermuizen die bossen en landschappen met een belangrijk aandeel houtige vegetatie als jachtgebied prefereren.
Momenteel is slechts 41 % (1366 ha) van de beboste oppervlakte in het gebied habitatwaardig. Daarnaast komen in het gebied veel naaldhoutaanplanten, populierenbossen en jonge loofbossen voor die niet als boshabitat gekwalificeerd kunnen worden. Anderzijds vormt het boslandschap ook een matrix voor habitattypes in de heidesfeer en de graslandsfeer die zich kunnen ontwikkelen op open plekken in het bos.
Nagenoeg alle belangrijke Kempische oud-boskernen (Peerdsbos, Zoerselbos, ’s Herenbos, Grotenhoutbos, …) maken deel uit van dit gebied. Daarom is het gebied in de Gewestelijke Instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) essentieel in Vlaanderen voor de boshabitats zuurminnende eiken-beukenbossen (9120) en eiken-berkenbossen (9190).
In de vele beekvalleien van dit gebied komen goed ontwikkelde, oude alluviale bossen (91E0) en in veel mindere mate ook eiken-haagbeukenbossen (9160) voor. Voor deze boshabitattypes is het gebied in de G-IHD zeer belangrijk in Vlaanderen.
- Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur:
de meeste boshabitats in dit gebied hebben momenteel een onvoldoende gevarieerde structuur: er zijn te veel homogene bestanden (qua leeftijd en/of boomsoort), er is te weinig dood hout en soms ook te weinig spontane verjonging. In vele bossen is het aandeel invasieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, rododendron, …) te hoog. De overgang tussen bos en open habitats (heide, graslanden) is vaak heel scherp wat in het nadeel speelt van een hele reeks soorten die zich in deze overgangszone ophouden (verscheidene vlindersoorten, reptielen, nachtzwaluw, boompieper, …). Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer worden invasieve exoten bestreden en zal de heterogeniteit van het bomenbestand en het aandeel van dikke bomen, dood hout, boszomen en open plekken geleidelijk toenemen. Alluviale bossen leiden vaak onder verdroging en/of eutrofiëring. Voor dit bostype is dus ook een herstel van de waterhuishouding (op sommige plaatsen ijzerrijke grondwaterkwel) en de waterkwaliteit in de beekvalleien noodzakelijk. - Realisatie van grote boshabitatkernen:
de verschillende boshabitatkernen in het gebied zijn stuk voor stuk te klein. Bijna nergens wordt het Minimum Structuur Areaal (MSA) gehaald. Hierdoor zijn de populaties van de habitattypische soorten die er voorkomen ook klein en kwetsbaar en zijn de boskernen vaak slecht gebufferd tegen negatieve externe milieu-invloeden zoals eutrofiëring en verzuring. Het vergroten en met elkaar verbinden van deze boshabitatkernen is dan ook een zeer belangrijke doelstelling voor dit gebied [*]. In enkele deelgebieden wordt de vorming van een kwaliteitsvolle boshabitatkern van ca. 300 ha nagestreefd. Met de realisatie van deze grote boshabitatkernen worden langetermijngaranties gegeven voor stabiele populaties van de bijlagesoorten wespendief, zwarte specht en middelste bonte specht, maar ook voor tal van andere habitattypische soorten. Deze grote kernen zullen voor deze soorten fungeren als bronpopulatie van waaruit via stapstenen andere bossen in de Kempen gekoloniseerd kunnen worden. De oppervlaktetoename van de droge boshabitats (9120 en 9190) wordt in de eerste plaats gerealiseerd door omvorming van niet-habitatwaardig bos. Binnen de diverse oud-boskernen in dit gebied zijn immers nog aanzienlijke oppervlaktes naaldhout aanwezig die een groot potentieel hebben voor omvorming naar habitatwaardig bos op relatief korte termijn (enkele decennia). Voor de onderlinge verbinding en een betere buffering van de boshabitatkernen is ook effectieve bosuitbreiding nodig op gronden die momenteel nog niet bebost zijn. Via bosuitbreiding van droge boshabitats kan bovendien ook een functioneel netwerk van open plekken met droge heide of heischraal grasland gecreëerd worden ten behoeve van habitattypische heidesoorten. Voor de alluviale bossen zal het aandeel van effectieve bosuitbreiding in de voorziene toename hoger liggen omdat de huidige habitatkernen in de smalle beekvalleien meestal sterk versnipperd zijn. Via bosuitbreiding worden deze versnipperde kernen zoveel mogelijk met elkaar verbonden tot robuustere gehelen. De omvorming van aangeplante populierenbossen blijft in dit gebied eerder beperkt. - Herstel van de natuurlijke hydrologie:
verscheidene alluviale bossen (91E0) hebben te leiden van verdroging (door onttrekking van grondwater en/of te sterke drainage in valleigebieden) en/of eutrofiëring (door aanrijking van het grondwater in de infiltratiegebieden met nitraat en orthofosfaat) met verregaande verruiging tot gevolg. Om een goede staat van instandhouding van deze boshabitats te kunnen bereiken, is het van essentieel belang dat de natuurlijke hydrologie in de infiltratiegebieden hersteld wordt, o.m. via een aangepast bodemgebruik. - Doelsoorten:
een belangrijke randvoorwaarde bij de tot doel gestelde bosomvorming en kwaliteitsverbetering zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan bossen gebonden vleermuizen (Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis/gewone baardvleermuis, franjestaart en gewone/grijze grootoorvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen structuurrijke loofbossen met mantels en zomen, dreven, open plekken en voldoende oude bomen met holtes en spleten. Omvorming van naaldhout en bestrijding van exoten zoals Amerikaanse eik mag dus niet ten koste gaan van levende holle bomen (waarin spechtenholen veel langer intact blijven en dus veel langer door vleermuizen kunnen gebruikt worden), staand dood hout (waarin veel keverlarven leven en waarvan de loszittende schors ook een belangrijke schuilplaats is voor vleermuizen) en drevenstructuren (die belangrijk zijn voor de connectiviteit). Daarnaast vereisen deze vleermuissoorten ook het behoud of herstel van kleinschalige landschappen met voldoende opgaande lijnvormige elementen tussen de boscomplexen. Naast de ‘bosvleermuizen’ zullen de volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen: middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, drie bijlage 1-soorten van de vogelrichtlijn; de rodelijstsoorten bosbeekjuffer, bont dikkopje, bruine eikenpage, kleine ijsvogelvlinder, vinpootsalamander, hazelworm, boompieper, gekraagde roodstaart, goudvink, matkop, nachtegaal en wielewaal; typische ongewervelden van oude bossen zoals de lederloopkever; typische oud-bosplanten die in dit gebied hun meest noordelijke of oostelijke groeiplaatsen hebben en moeilijk vervangbaar zijn zoals wegedoorn, steeliep, bosgeelster, verspreidbladig goudveil, bosroos, dalkruid, enz.
[*] In sommige bossen (bv. de kleine geïsoleerde boskernen langs de Lachenenbeek) kan het Minimum Structuurareaal enkel bereikt worden via effectieve bosuitbreiding buiten de grenzen van het habitatrichtlijngebied. Deze bosuitbreidingen vallen echter buiten de scope van dit S-IHD-rapport en moeten via een ander beleidsproces (AGNAS) gerealiseerd worden.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)Boslandschap9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat -
Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
Het boslandschap is qua oppervlakteaandeel veruit het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Volgens de bosinventarisatie is 63 % (3302 ha) van de totale oppervlakte bebost.
Het boslandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- zuurminnende eiken-beuken- en eiken-berkenbossen (9120 en 9190);
- eiken-haagbeukenbossen (9160); alluviale bossen (91E0);
- vleermuizen die bossen en landschappen met een belangrijk aandeel houtige vegetatie als jachtgebied prefereren.
Momenteel is slechts 41 % (1366 ha) van de beboste oppervlakte in het gebied habitatwaardig. Daarnaast komen in het gebied veel naaldhoutaanplanten, populierenbossen en jonge loofbossen voor die niet als boshabitat gekwalificeerd kunnen worden. Anderzijds vormt het boslandschap ook een matrix voor habitattypes in de heidesfeer en de graslandsfeer die zich kunnen ontwikkelen op open plekken in het bos.
Nagenoeg alle belangrijke Kempische oud-boskernen (Peerdsbos, Zoerselbos, ’s Herenbos, Grotenhoutbos, …) maken deel uit van dit gebied. Daarom is het gebied in de Gewestelijke Instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) essentieel in Vlaanderen voor de boshabitats zuurminnende eiken-beukenbossen (9120) en eiken-berkenbossen (9190).
In de vele beekvalleien van dit gebied komen goed ontwikkelde, oude alluviale bossen (91E0) en in veel mindere mate ook eiken-haagbeukenbossen (9160) voor. Voor deze boshabitattypes is het gebied in de G-IHD zeer belangrijk in Vlaanderen.
- Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur:
de meeste boshabitats in dit gebied hebben momenteel een onvoldoende gevarieerde structuur: er zijn te veel homogene bestanden (qua leeftijd en/of boomsoort), er is te weinig dood hout en soms ook te weinig spontane verjonging. In vele bossen is het aandeel invasieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, rododendron, …) te hoog. De overgang tussen bos en open habitats (heide, graslanden) is vaak heel scherp wat in het nadeel speelt van een hele reeks soorten die zich in deze overgangszone ophouden (verscheidene vlindersoorten, reptielen, nachtzwaluw, boompieper, …). Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer worden invasieve exoten bestreden en zal de heterogeniteit van het bomenbestand en het aandeel van dikke bomen, dood hout, boszomen en open plekken geleidelijk toenemen. Alluviale bossen leiden vaak onder verdroging en/of eutrofiëring. Voor dit bostype is dus ook een herstel van de waterhuishouding (op sommige plaatsen ijzerrijke grondwaterkwel) en de waterkwaliteit in de beekvalleien noodzakelijk. - Realisatie van grote boshabitatkernen:
de verschillende boshabitatkernen in het gebied zijn stuk voor stuk te klein. Bijna nergens wordt het Minimum Structuur Areaal (MSA) gehaald. Hierdoor zijn de populaties van de habitattypische soorten die er voorkomen ook klein en kwetsbaar en zijn de boskernen vaak slecht gebufferd tegen negatieve externe milieu-invloeden zoals eutrofiëring en verzuring. Het vergroten en met elkaar verbinden van deze boshabitatkernen is dan ook een zeer belangrijke doelstelling voor dit gebied [*]. In enkele deelgebieden wordt de vorming van een kwaliteitsvolle boshabitatkern van ca. 300 ha nagestreefd. Met de realisatie van deze grote boshabitatkernen worden langetermijngaranties gegeven voor stabiele populaties van de bijlagesoorten wespendief, zwarte specht en middelste bonte specht, maar ook voor tal van andere habitattypische soorten. Deze grote kernen zullen voor deze soorten fungeren als bronpopulatie van waaruit via stapstenen andere bossen in de Kempen gekoloniseerd kunnen worden. De oppervlaktetoename van de droge boshabitats (9120 en 9190) wordt in de eerste plaats gerealiseerd door omvorming van niet-habitatwaardig bos. Binnen de diverse oud-boskernen in dit gebied zijn immers nog aanzienlijke oppervlaktes naaldhout aanwezig die een groot potentieel hebben voor omvorming naar habitatwaardig bos op relatief korte termijn (enkele decennia). Voor de onderlinge verbinding en een betere buffering van de boshabitatkernen is ook effectieve bosuitbreiding nodig op gronden die momenteel nog niet bebost zijn. Via bosuitbreiding van droge boshabitats kan bovendien ook een functioneel netwerk van open plekken met droge heide of heischraal grasland gecreëerd worden ten behoeve van habitattypische heidesoorten. Voor de alluviale bossen zal het aandeel van effectieve bosuitbreiding in de voorziene toename hoger liggen omdat de huidige habitatkernen in de smalle beekvalleien meestal sterk versnipperd zijn. Via bosuitbreiding worden deze versnipperde kernen zoveel mogelijk met elkaar verbonden tot robuustere gehelen. De omvorming van aangeplante populierenbossen blijft in dit gebied eerder beperkt. - Herstel van de natuurlijke hydrologie:
verscheidene alluviale bossen (91E0) hebben te leiden van verdroging (door onttrekking van grondwater en/of te sterke drainage in valleigebieden) en/of eutrofiëring (door aanrijking van het grondwater in de infiltratiegebieden met nitraat en orthofosfaat) met verregaande verruiging tot gevolg. Om een goede staat van instandhouding van deze boshabitats te kunnen bereiken, is het van essentieel belang dat de natuurlijke hydrologie in de infiltratiegebieden hersteld wordt, o.m. via een aangepast bodemgebruik. - Doelsoorten:
een belangrijke randvoorwaarde bij de tot doel gestelde bosomvorming en kwaliteitsverbetering zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan bossen gebonden vleermuizen (Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis/gewone baardvleermuis, franjestaart en gewone/grijze grootoorvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen structuurrijke loofbossen met mantels en zomen, dreven, open plekken en voldoende oude bomen met holtes en spleten. Omvorming van naaldhout en bestrijding van exoten zoals Amerikaanse eik mag dus niet ten koste gaan van levende holle bomen (waarin spechtenholen veel langer intact blijven en dus veel langer door vleermuizen kunnen gebruikt worden), staand dood hout (waarin veel keverlarven leven en waarvan de loszittende schors ook een belangrijke schuilplaats is voor vleermuizen) en drevenstructuren (die belangrijk zijn voor de connectiviteit). Daarnaast vereisen deze vleermuissoorten ook het behoud of herstel van kleinschalige landschappen met voldoende opgaande lijnvormige elementen tussen de boscomplexen. Naast de ‘bosvleermuizen’ zullen de volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen: middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, drie bijlage 1-soorten van de vogelrichtlijn; de rodelijstsoorten bosbeekjuffer, bont dikkopje, bruine eikenpage, kleine ijsvogelvlinder, vinpootsalamander, hazelworm, boompieper, gekraagde roodstaart, goudvink, matkop, nachtegaal en wielewaal; typische ongewervelden van oude bossen zoals de lederloopkever; typische oud-bosplanten die in dit gebied hun meest noordelijke of oostelijke groeiplaatsen hebben en moeilijk vervangbaar zijn zoals wegedoorn, steeliep, bosgeelster, verspreidbladig goudveil, bosroos, dalkruid, enz.
[*] In sommige bossen (bv. de kleine geïsoleerde boskernen langs de Lachenenbeek) kan het Minimum Structuurareaal enkel bereikt worden via effectieve bosuitbreiding buiten de grenzen van het habitatrichtlijngebied. Deze bosuitbreidingen vallen echter buiten de scope van dit S-IHD-rapport en moeten via een ander beleidsproces (AGNAS) gerealiseerd worden.
habitattype_naamEssen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)Boslandschap9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betulihabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
Het boslandschap is qua oppervlakteaandeel veruit het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Volgens de bosinventarisatie is 63 % (3302 ha) van de totale oppervlakte bebost.
Het boslandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- zuurminnende eiken-beuken- en eiken-berkenbossen (9120 en 9190);
- eiken-haagbeukenbossen (9160); alluviale bossen (91E0);
- vleermuizen die bossen en landschappen met een belangrijk aandeel houtige vegetatie als jachtgebied prefereren.
Momenteel is slechts 41 % (1366 ha) van de beboste oppervlakte in het gebied habitatwaardig. Daarnaast komen in het gebied veel naaldhoutaanplanten, populierenbossen en jonge loofbossen voor die niet als boshabitat gekwalificeerd kunnen worden. Anderzijds vormt het boslandschap ook een matrix voor habitattypes in de heidesfeer en de graslandsfeer die zich kunnen ontwikkelen op open plekken in het bos.
Nagenoeg alle belangrijke Kempische oud-boskernen (Peerdsbos, Zoerselbos, ’s Herenbos, Grotenhoutbos, …) maken deel uit van dit gebied. Daarom is het gebied in de Gewestelijke Instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) essentieel in Vlaanderen voor de boshabitats zuurminnende eiken-beukenbossen (9120) en eiken-berkenbossen (9190).
In de vele beekvalleien van dit gebied komen goed ontwikkelde, oude alluviale bossen (91E0) en in veel mindere mate ook eiken-haagbeukenbossen (9160) voor. Voor deze boshabitattypes is het gebied in de G-IHD zeer belangrijk in Vlaanderen.
- Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur:
de meeste boshabitats in dit gebied hebben momenteel een onvoldoende gevarieerde structuur: er zijn te veel homogene bestanden (qua leeftijd en/of boomsoort), er is te weinig dood hout en soms ook te weinig spontane verjonging. In vele bossen is het aandeel invasieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, rododendron, …) te hoog. De overgang tussen bos en open habitats (heide, graslanden) is vaak heel scherp wat in het nadeel speelt van een hele reeks soorten die zich in deze overgangszone ophouden (verscheidene vlindersoorten, reptielen, nachtzwaluw, boompieper, …). Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer worden invasieve exoten bestreden en zal de heterogeniteit van het bomenbestand en het aandeel van dikke bomen, dood hout, boszomen en open plekken geleidelijk toenemen. Alluviale bossen leiden vaak onder verdroging en/of eutrofiëring. Voor dit bostype is dus ook een herstel van de waterhuishouding (op sommige plaatsen ijzerrijke grondwaterkwel) en de waterkwaliteit in de beekvalleien noodzakelijk. - Realisatie van grote boshabitatkernen:
de verschillende boshabitatkernen in het gebied zijn stuk voor stuk te klein. Bijna nergens wordt het Minimum Structuur Areaal (MSA) gehaald. Hierdoor zijn de populaties van de habitattypische soorten die er voorkomen ook klein en kwetsbaar en zijn de boskernen vaak slecht gebufferd tegen negatieve externe milieu-invloeden zoals eutrofiëring en verzuring. Het vergroten en met elkaar verbinden van deze boshabitatkernen is dan ook een zeer belangrijke doelstelling voor dit gebied [*]. In enkele deelgebieden wordt de vorming van een kwaliteitsvolle boshabitatkern van ca. 300 ha nagestreefd. Met de realisatie van deze grote boshabitatkernen worden langetermijngaranties gegeven voor stabiele populaties van de bijlagesoorten wespendief, zwarte specht en middelste bonte specht, maar ook voor tal van andere habitattypische soorten. Deze grote kernen zullen voor deze soorten fungeren als bronpopulatie van waaruit via stapstenen andere bossen in de Kempen gekoloniseerd kunnen worden. De oppervlaktetoename van de droge boshabitats (9120 en 9190) wordt in de eerste plaats gerealiseerd door omvorming van niet-habitatwaardig bos. Binnen de diverse oud-boskernen in dit gebied zijn immers nog aanzienlijke oppervlaktes naaldhout aanwezig die een groot potentieel hebben voor omvorming naar habitatwaardig bos op relatief korte termijn (enkele decennia). Voor de onderlinge verbinding en een betere buffering van de boshabitatkernen is ook effectieve bosuitbreiding nodig op gronden die momenteel nog niet bebost zijn. Via bosuitbreiding van droge boshabitats kan bovendien ook een functioneel netwerk van open plekken met droge heide of heischraal grasland gecreëerd worden ten behoeve van habitattypische heidesoorten. Voor de alluviale bossen zal het aandeel van effectieve bosuitbreiding in de voorziene toename hoger liggen omdat de huidige habitatkernen in de smalle beekvalleien meestal sterk versnipperd zijn. Via bosuitbreiding worden deze versnipperde kernen zoveel mogelijk met elkaar verbonden tot robuustere gehelen. De omvorming van aangeplante populierenbossen blijft in dit gebied eerder beperkt. - Herstel van de natuurlijke hydrologie:
verscheidene alluviale bossen (91E0) hebben te leiden van verdroging (door onttrekking van grondwater en/of te sterke drainage in valleigebieden) en/of eutrofiëring (door aanrijking van het grondwater in de infiltratiegebieden met nitraat en orthofosfaat) met verregaande verruiging tot gevolg. Om een goede staat van instandhouding van deze boshabitats te kunnen bereiken, is het van essentieel belang dat de natuurlijke hydrologie in de infiltratiegebieden hersteld wordt, o.m. via een aangepast bodemgebruik. - Doelsoorten:
een belangrijke randvoorwaarde bij de tot doel gestelde bosomvorming en kwaliteitsverbetering zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan bossen gebonden vleermuizen (Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis/gewone baardvleermuis, franjestaart en gewone/grijze grootoorvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen structuurrijke loofbossen met mantels en zomen, dreven, open plekken en voldoende oude bomen met holtes en spleten. Omvorming van naaldhout en bestrijding van exoten zoals Amerikaanse eik mag dus niet ten koste gaan van levende holle bomen (waarin spechtenholen veel langer intact blijven en dus veel langer door vleermuizen kunnen gebruikt worden), staand dood hout (waarin veel keverlarven leven en waarvan de loszittende schors ook een belangrijke schuilplaats is voor vleermuizen) en drevenstructuren (die belangrijk zijn voor de connectiviteit). Daarnaast vereisen deze vleermuissoorten ook het behoud of herstel van kleinschalige landschappen met voldoende opgaande lijnvormige elementen tussen de boscomplexen. Naast de ‘bosvleermuizen’ zullen de volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen: middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, drie bijlage 1-soorten van de vogelrichtlijn; de rodelijstsoorten bosbeekjuffer, bont dikkopje, bruine eikenpage, kleine ijsvogelvlinder, vinpootsalamander, hazelworm, boompieper, gekraagde roodstaart, goudvink, matkop, nachtegaal en wielewaal; typische ongewervelden van oude bossen zoals de lederloopkever; typische oud-bosplanten die in dit gebied hun meest noordelijke of oostelijke groeiplaatsen hebben en moeilijk vervangbaar zijn zoals wegedoorn, steeliep, bosgeelster, verspreidbladig goudveil, bosroos, dalkruid, enz.
[*] In sommige bossen (bv. de kleine geïsoleerde boskernen langs de Lachenenbeek) kan het Minimum Structuurareaal enkel bereikt worden via effectieve bosuitbreiding buiten de grenzen van het habitatrichtlijngebied. Deze bosuitbreidingen vallen echter buiten de scope van dit S-IHD-rapport en moeten via een ander beleidsproces (AGNAS) gerealiseerd worden.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Boslandschap91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) en 6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat
Soorten - Boslandschap
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Bechsteins vleermuis
Het boslandschap is qua oppervlakteaandeel veruit het belangrijkste landschapstype binnen dit habitatrichtlijngebied. Volgens de bosinventarisatie is 63 % (3302 ha) van de totale oppervlakte bebost.
Het boslandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- zuurminnende eiken-beuken- en eiken-berkenbossen (9120 en 9190);
- eiken-haagbeukenbossen (9160); alluviale bossen (91E0);
- vleermuizen die bossen en landschappen met een belangrijk aandeel houtige vegetatie als jachtgebied prefereren.
Momenteel is slechts 41 % (1366 ha) van de beboste oppervlakte in het gebied habitatwaardig. Daarnaast komen in het gebied veel naaldhoutaanplanten, populierenbossen en jonge loofbossen voor die niet als boshabitat gekwalificeerd kunnen worden. Anderzijds vormt het boslandschap ook een matrix voor habitattypes in de heidesfeer en de graslandsfeer die zich kunnen ontwikkelen op open plekken in het bos.
Nagenoeg alle belangrijke Kempische oud-boskernen (Peerdsbos, Zoerselbos, ’s Herenbos, Grotenhoutbos, …) maken deel uit van dit gebied. Daarom is het gebied in de Gewestelijke Instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) essentieel in Vlaanderen voor de boshabitats zuurminnende eiken-beukenbossen (9120) en eiken-berkenbossen (9190).
In de vele beekvalleien van dit gebied komen goed ontwikkelde, oude alluviale bossen (91E0) en in veel mindere mate ook eiken-haagbeukenbossen (9160) voor. Voor deze boshabitattypes is het gebied in de G-IHD zeer belangrijk in Vlaanderen.
- Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur:
de meeste boshabitats in dit gebied hebben momenteel een onvoldoende gevarieerde structuur: er zijn te veel homogene bestanden (qua leeftijd en/of boomsoort), er is te weinig dood hout en soms ook te weinig spontane verjonging. In vele bossen is het aandeel invasieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, rododendron, …) te hoog. De overgang tussen bos en open habitats (heide, graslanden) is vaak heel scherp wat in het nadeel speelt van een hele reeks soorten die zich in deze overgangszone ophouden (verscheidene vlindersoorten, reptielen, nachtzwaluw, boompieper, …). Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer worden invasieve exoten bestreden en zal de heterogeniteit van het bomenbestand en het aandeel van dikke bomen, dood hout, boszomen en open plekken geleidelijk toenemen. Alluviale bossen leiden vaak onder verdroging en/of eutrofiëring. Voor dit bostype is dus ook een herstel van de waterhuishouding (op sommige plaatsen ijzerrijke grondwaterkwel) en de waterkwaliteit in de beekvalleien noodzakelijk. - Realisatie van grote boshabitatkernen:
de verschillende boshabitatkernen in het gebied zijn stuk voor stuk te klein. Bijna nergens wordt het Minimum Structuur Areaal (MSA) gehaald. Hierdoor zijn de populaties van de habitattypische soorten die er voorkomen ook klein en kwetsbaar en zijn de boskernen vaak slecht gebufferd tegen negatieve externe milieu-invloeden zoals eutrofiëring en verzuring. Het vergroten en met elkaar verbinden van deze boshabitatkernen is dan ook een zeer belangrijke doelstelling voor dit gebied [*]. In enkele deelgebieden wordt de vorming van een kwaliteitsvolle boshabitatkern van ca. 300 ha nagestreefd. Met de realisatie van deze grote boshabitatkernen worden langetermijngaranties gegeven voor stabiele populaties van de bijlagesoorten wespendief, zwarte specht en middelste bonte specht, maar ook voor tal van andere habitattypische soorten. Deze grote kernen zullen voor deze soorten fungeren als bronpopulatie van waaruit via stapstenen andere bossen in de Kempen gekoloniseerd kunnen worden. De oppervlaktetoename van de droge boshabitats (9120 en 9190) wordt in de eerste plaats gerealiseerd door omvorming van niet-habitatwaardig bos. Binnen de diverse oud-boskernen in dit gebied zijn immers nog aanzienlijke oppervlaktes naaldhout aanwezig die een groot potentieel hebben voor omvorming naar habitatwaardig bos op relatief korte termijn (enkele decennia). Voor de onderlinge verbinding en een betere buffering van de boshabitatkernen is ook effectieve bosuitbreiding nodig op gronden die momenteel nog niet bebost zijn. Via bosuitbreiding van droge boshabitats kan bovendien ook een functioneel netwerk van open plekken met droge heide of heischraal grasland gecreëerd worden ten behoeve van habitattypische heidesoorten. Voor de alluviale bossen zal het aandeel van effectieve bosuitbreiding in de voorziene toename hoger liggen omdat de huidige habitatkernen in de smalle beekvalleien meestal sterk versnipperd zijn. Via bosuitbreiding worden deze versnipperde kernen zoveel mogelijk met elkaar verbonden tot robuustere gehelen. De omvorming van aangeplante populierenbossen blijft in dit gebied eerder beperkt. - Herstel van de natuurlijke hydrologie:
verscheidene alluviale bossen (91E0) hebben te leiden van verdroging (door onttrekking van grondwater en/of te sterke drainage in valleigebieden) en/of eutrofiëring (door aanrijking van het grondwater in de infiltratiegebieden met nitraat en orthofosfaat) met verregaande verruiging tot gevolg. Om een goede staat van instandhouding van deze boshabitats te kunnen bereiken, is het van essentieel belang dat de natuurlijke hydrologie in de infiltratiegebieden hersteld wordt, o.m. via een aangepast bodemgebruik. - Doelsoorten:
een belangrijke randvoorwaarde bij de tot doel gestelde bosomvorming en kwaliteitsverbetering zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan bossen gebonden vleermuizen (Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis/gewone baardvleermuis, franjestaart en gewone/grijze grootoorvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen structuurrijke loofbossen met mantels en zomen, dreven, open plekken en voldoende oude bomen met holtes en spleten. Omvorming van naaldhout en bestrijding van exoten zoals Amerikaanse eik mag dus niet ten koste gaan van levende holle bomen (waarin spechtenholen veel langer intact blijven en dus veel langer door vleermuizen kunnen gebruikt worden), staand dood hout (waarin veel keverlarven leven en waarvan de loszittende schors ook een belangrijke schuilplaats is voor vleermuizen) en drevenstructuren (die belangrijk zijn voor de connectiviteit). Daarnaast vereisen deze vleermuissoorten ook het behoud of herstel van kleinschalige landschappen met voldoende opgaande lijnvormige elementen tussen de boscomplexen. Naast de ‘bosvleermuizen’ zullen de volgende habitattypische soorten profiteren van deze doelstellingen: middelste bonte specht, zwarte specht en wespendief, drie bijlage 1-soorten van de vogelrichtlijn; de rodelijstsoorten bosbeekjuffer, bont dikkopje, bruine eikenpage, kleine ijsvogelvlinder, vinpootsalamander, hazelworm, boompieper, gekraagde roodstaart, goudvink, matkop, nachtegaal en wielewaal; typische ongewervelden van oude bossen zoals de lederloopkever; typische oud-bosplanten die in dit gebied hun meest noordelijke of oostelijke groeiplaatsen hebben en moeilijk vervangbaar zijn zoals wegedoorn, steeliep, bosgeelster, verspreidbladig goudveil, bosroos, dalkruid, enz.
[*] In sommige bossen (bv. de kleine geïsoleerde boskernen langs de Lachenenbeek) kan het Minimum Structuurareaal enkel bereikt worden via effectieve bosuitbreiding buiten de grenzen van het habitatrichtlijngebied. Deze bosuitbreidingen vallen echter buiten de scope van dit S-IHD-rapport en moeten via een ander beleidsproces (AGNAS) gerealiseerd worden.
BoslandschapGewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Bechsteins vleermuissoort
Heidelandschap
details ...
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.
- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.
Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.
Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.
Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:
- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
Habitat - Heidelandschap
-
Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
habitattype_naamDroge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)Heidelandschap2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)Heidelandschap3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojunctea en 3160 - Dystrofe natuurlijke poelen en meren en 7140_oli Oligotroof zuur overgangsveenhabitat -
Wateren met kranswiervegetaties (3140)
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
habitattype_naamWateren met kranswiervegetaties (3140)Heidelandschap3140 - Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetatieshabitat -
Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
habitattype_naamVochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)Heidelandschap4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporionhabitat -
Droge heide (4030)
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
habitattype_naamDroge heide (4030)Heidelandschap4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Heidelandschap6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_ha en 6230_hnhabitat
Soorten - Heidelandschap
-
Drijvende waterweegbree
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
HeidelandschapDrijvende waterweegbreesoort -
Poelkikker, Heikikker
Naast de diverse boscomplexen omvat het gebied ook een aantal kleine tot middelgrote heidekernen. Het heidelandschap omvat de volgende Europese habitattypes en soorten:
- landduinhabitats (2310 en 2330);
- voedselarme tot matig voedselrijke vennen en plassen (3130), dystrofe vennen (3160) en oligotroof zuur overgangsveen (7140_oli);
- voedselarme tot matig voedselrijke plassen met kranswiervegetaties (3140);
- vochtige heide (4010) met slenken op veengronden (7150);
- droge heide (4030);
- droog soortenrijk heischraal grasland (6230_ha en 6230_hn);
- drijvende waterweegbree;
- heikikker en poelkikker;
In de heidekernen komen bovendien relictpopulaties van een hele reeks rodelijstsoorten voor. Sommige van deze habitats (3130 en 3140) komen (ook) voor in voormalige zandwinningsplassen en worden omwille van de samenhang ook onder dit landschap besproken.
Realisatie van drie middelgrote heidekernen met topkwaliteit:
Nergens in het gebied komt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte heide voor die nodig is voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypische soorten. Versterking (vergroting) van de heidekernen is dus absoluut noodzakelijk. De belangrijkste deelgebieden hiervoor zijn het militair domein van Malle, het militair domein van Tielen en de Visbeekvallei. In deze deelgebieden komen nog goed ontwikkelde landduinen voor waardoor het gebied essentieel is in Vlaanderen voor de landduinhabitats 2310 en 2330 (cfr. G-IHD). Bovendien zijn de heidekernen in de militaire domeinen centraal gelegen en door een brede bosgordel enigszins tegen negatieve externe milieu-invloeden (vermesting, verzuring, enz.) gebufferd.- 1. De omgeving van het vliegveld van Malle is een kerngebied in Vlaanderen voor het dwerghaverbond, een subtype van habitattype 2330. De nog grotendeels met naaldhout beboste landduinen langs het oostelijk deel van de landingsbaan kunnen vrijgemaakt worden zodat een aaneengesloten oppervlakte landduinhabitats ontstaat. Dankzij de ZW-NO-oriëntatie van de landingsbaan zijn er goede kansen voor actieve windwerking en spontane dynamiek in deze landduinen.
- 2. In het militair domein van Tielen zullen voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van habitattypische soorten twee middelgrote gevarieerde heidelandschappen (landduinhabitats, vochtige en droge heide, heischrale graslanden en vennen) gecreëerd worden, die met elkaar verbonden worden via een corridor langs de spoorlijn.
- 3. De Visbeekvallei is samen met het Groot Schietveld het laatste leefgebied voor de Adder in Vlaanderen, maar de actuele populatie is te klein. De adder is een habitattypische soort voor heidebiotopen. Voor een duurzame adderpopulatie is dus een toename van de heidebiotopen noodzakelijk. Daarom zal de oppervlakte vochtige en droge heide, landduinhabitats en heischraal grasland in de Visbeekvallei aanzienlijk uitgebreid worden.
Kwaliteitsverbetering van de heidehabitats:
De habitatstructuur in de heidekernen is meestal zwak ontwikkeld en vaak dreigt ook vergrassing en/of verbossing door gebrek aan beheer. Naast oppervlaktetoename is dus ook kwaliteitsverbetering van de heidekernen aan de orde. Dit heeft betrekking op het verhogen van de habitatstructuur en het terugdringen van vergrassing en verbossing door gericht beheer. In vochtige heide is vergrassing en verbossing vaak het gevolg van verdroging. De kwaliteitsverbetering van de vochtige heide is dus onlosmakelijk verbonden met het herstel van de natuurlijke hydrologie.Toename van vennen met Oeverkruidgemeenschappen en van de populaties Drijvende waterweegbree:
Het behoud van de goed ontwikkelde vegetaties van voedselarme tot matige voedselrijke stilstaande wateren (3130 en 3140) in voormalige zandwinningsplassen (Mellevijver, centrale vijver in het Grotenhoutbos) is een eerste doelstelling. Daarnaast zal de oppervlakte vennen met Oeverkruidgemeenschappen (3130) op korte termijn toenemen door venherstel in de Visbeekvallei (cfr. LIFE-project) en door de herinrichting van sommige verlaten visvijvers in de valleien van de Grote Kaliebeek en de Visbeek. Deze oppervlaktetoename geeft kansen voor de uitbreiding van het aantal populaties Drijvende waterweegbree in het gebied. Van deze soort, waarvoor het gebied ook van essentieel belang is in Vlaanderen, komt momenteel immers slechts één populatie voor in de Mellevijver.Realisatie van een uitgestrekt complex van schrale graslanden in het militair domein van Malle
Langs de landingsbaan van het militair domein van Malle komt reeds een aanzienlijke oppervlakte soortenrijk struisgrasland (6230_ha) voor. Daarom is het gebied ook voor dit Europees prioritaire habitattype essentieel in Vlaanderen (cfr. G-IHD). Dankzij een samenspel van factoren (geschikte bodem, aangepast beheer, goede buffering van het vliegveld door de omliggende boscomplexen, …) zijn hier grote potenties voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van dit habitattype en verscheidene habitattypische soorten. Ook de graslanden aan de westzijde van de landingsbaan dienen dus omgevormd te worden naar een complex van schrale onbemeste graslanden. In dit complex zal ruimte zijn voor ca. 10 ha extra soortenrijk struisgrasland. In de andere deelgebieden wordt gestreefd naar het onderling verbinden van de sterk versnipperde heischrale graslandjes tot grotere gehelen.Doelsoorten
De volgende habitattypische soorten zullen profiteren van deze doelstellingen:- heikikker en poelkikker, twee bijlage 2-soorten van de habitatrichtlijn
- nachtzwaluw en boomleeuwerik, twee bijlage 1–soorten van de vogelrichtlijn
- de volgende rodelijstsoorten: gouden sprinkhaan, heidesabelsprinkhaan, negertje, snortikker, veldkrekel, beekoeverlibel, noordse witsnuitlibel, venglazenmaker, venwitsnuitlibel, koraaljuffer, tangpantserjuffer, groentje, heivlinder, heideblauwtje, zandloopkevers, vinpootsalamander, levendbarende hagedis, adder, tapuit
- diverse soorten zeldzame en bedreigde spinnen, lieveheersbeestjes, loopkevers, spinnendoders, mieren, goudwespen, roofvliegen, enz.
HeidelandschapPoelkikker, Heikikkersoort
Kleinschalige landschappen
details ...
In het habitatrichtlijngebied komen nog een drietal vleermuissoorten voor die een breed spectrum van jachtgebieden hebben en eerder kleinschalige landschappen foerageren.
Soorten - Kleinschalige landschappen
-
Gewone dwergvleermuis, Ingekorven vleermuis, Laatvlieger
In het habitatrichtlijngebied komen nog een drietal vleermuissoorten voor die een breed spectrum van jachtgebieden hebben en eerder kleinschalige landschappen foerageren.
Kleinschalige landschappenGewone dwergvleermuis, Ingekorven vleermuis, Laatvliegersoort
Open beekdallandschap
details ...
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).
Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.
Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.
Habitat - Open beekdallandschap
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Open beekdallandschap3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition en 7140_meso - mineraalarm circumneutraal overgangsveenhabitat -
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.habitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Open beekdallandschap3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Open beekdallandschap6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion) en 6230_hmo - Vochtige soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Open beekdallandschap6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)habitat
Soorten - Open beekdallandschap
-
Beekprik
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.Open beekdallandschapBeekpriksoort -
Geel schorpioenmos
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.Open beekdallandschapGeel schorpioenmossoort -
Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.Open beekdallandschapKleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuissoort -
Rivierdonderpad, Kleine modderkruiper
De valleien van de talrijke beken die het gebied doorkruisen, vormen een aparte landschapsecologische eenheid. Vaak worden ze gekenmerkt door kalk- en ijzerrijke kwel waardoor ze abiotisch sterk contrasteren met de andere delen van het gebied en specifieke habitats en soorten herbergen. Het open beekdallandschap omvat volgende habitattypes en soorten: van nature voedselrijke plassen (3150) en circum-neutraal mineraalrijk overgangsveen (7140_meso) ; traag stromende laaglandbeken met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (3260); vochtig heischraal grasland (6230_hmo); beekbegeleidende schraalgraslanden (6410); voedselrijke alluviale ruigtes van het Moerasspireaverbond (6430_hf); glanshaverhooiland (6510_hu); dotterbloemgraslanden (rbbhc); kleine en grote zeggenvegetaties (rbbms en rbbmc); moerasspirearuigtes met graslandkenmerken (rbbhf); geel schorpioenmos; kleine modderkruiper en rivierdonderpad; vleermuizen die open water en moerassen als jachtgebied prefereren. In het beekdallandschap komen ook alluviale bossen voor, maar deze worden besproken bij het boslandschap.
Realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten met gezonde populaties van rivierdonderpad en kleine modderkruiper:
habitatwaardige beektrajecten met helder, zuurstofrijk water en een goed ontwikkelde waterplantengemeenschap (habitattype 3260) komen momenteel nog maar zeer sporadisch voor in dit gebied. In verscheidene beken komen kleine modderkruiper en/of rivierdonderpad voor, maar uit de schaarse monitoringgevens blijkt dat de populaties van deze Europees beschermde vissoorten sterk onder druk staan. Beide knelpunten hebben dezelfde oorzaken: ongezuiverde (huishoudelijke) lozingen, te frequent werkende overstorten, te diepe en te frequente beekruimingen en de aanwezigheid van migratieknelpunten. Ook de beekmorfologie laat vaak te wensen over met steile oevers, hoge oeverwallen door ophoping van (nutriëntenrijk) slib, en een egale beekbodem met weinig sedimentvariatie. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, zijn er grote potenties voor de ontwikkeling van habitattype 3260 aangezien de beken in het gebied meestal een goede structuurkwaliteit hebben. Een verdere verbetering van de waterkwaliteit is zeker te verwachten aangezien het Decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat alle Vlaamse waterlichamen uiterlijk tegen 2021 een goede toestand dienen te bereiken. Voor het speerpuntgebied Molenbeek-Bollaaak dient dit reeds tegen 2015 het geval te zijn. Daarom wordt in samenhang met het benedenstrooms gelegen habitatrichtlijngebied “Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heide” (BE2100026) de realisatie van een aaneensluitend netwerk van habitatwaardige beektrajecten zonder migratieknelpunten en met een aangepast beheer als doelstelling naar voor geschoven. Dit netwerk moet de ontwikkeling van gezonde populaties rivierdonderpad en kleine modderkruiper mogelijk maken. De herinrichting van verlaten visvijvers in de valleien van de Visbeek en de Grote Kaliebeek zal veel kansen geven voor de ontwikkeling van van nature voedselrijke plassen (3150) en de hiermee samen voorkomende verlandingsvegetaties (7140_meso).Realisatie van een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte beekbegeleidende graslanden en ruigtes in de valleien van de Tappelbeek en de Visbeek:
dit gebied is in Vlaanderen essentieel voor beekbegeleidende schraalgraslanden (6410), omdat er nog een vallei is waar het zeldzame subtype blauwgrasland (6410_mo) voorkomt, en voor geel schorpioenmos dat in dit blauwgrasland haar enige groeiplaats in Vlaanderen heeft. Verspreid in de beekdalen komen ook veldrusgraslanden (6410_ve), voedselrijke alluviale ruigtes (6430_hf) en relicten van glanshaverhooilanden (6510_hu) voor. Vele van deze waardevolle vochtige graslanden zijn verruigd en verbost of helemaal verdwenen door verdroging, eutrofiëring en gebrek aan beheer. In dit gebied zijn er echter veel potenties voor deze graslanden. Langs de Tappelbeek in het Zoerselbos en in de Visbeekvallei wordt een voldoende grote aaneengesloten oppervlakte (telkens ca. 30 ha) van beekbegeleidende graslanden en ruigtes tot doel gesteld. In beide gevallen zal het gaan om een mozaïek van Europees beschermde habitattypes (veldrusgraslanden en glanshaverhooilanden) enerzijds en regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden, grote en kleine zeggenvegetaties, moerasspirearuigtes met graslandkenmerken) anderzijds. In het Zoerselbos zal dit gebeuren in het kader van het natuurinrichtingsproject door het herstel van een oud vloeibeemdencomplex waarin nog typische soorten (Graslathyrus, Beemdlangbloem, …) voorkomen, en in de Visbeekvallei in het kader van het LIFE-project. Ook in de vallei van het Groot Schijn wordt gestreefd naar een oppervlakte-uitbreiding van veldrus- en blauwgraslanden (6410) en vochtig heischraal grasland (6230_hmo). De graslanden van het Vrieselhof en de Rundvoort behoren immers tot de best ontwikkelde en soortenrijkste van het hele habitatrichtlijngebied, maar zijn nu nog te gefragmenteerd.Herstel van de lokale hydrologie en van een aangepast graslandbeheer in de beekvalleien:
op verschillende plaatsen (Zalfenbos in Malle, vallei van de Rode Loop, …) wordt de natuurlijke grondwaterkwel in de beekvalleien weggevangen door drainagegrachten of grondwaterwinningen of wordt het grondwater in de infiltratiegebieden aangerijkt door meststoffen. Hierdoor verdrogen of verruigen de kwelafhankelijke habitats en worden ze niet meer gebufferd tegen verzuring. Herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats. Voor het behoud van deze habitats is ook een aangepast extensief graslandbeheer noodzakelijk. Mee sturend voor de tot doel gestelde kwaliteitsverbetering van de stilstaande wateren en beekvalleien in het gebied zijn de habitatvereisten van de diverse soorten aan vochtige tot natte ecotopen gebonden vleermuizen (watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) die in het gebied voorkomen. Deze soorten verkiezen ofwel open waterpartijen met een goede waterkwaliteit, een natuurlijke visstand in evenwicht met de draagkracht van de plas, en natuurlijke oevers begroeid met oevervegetatie ofwel open beekvalleien met een mozaïek van vochtige graslanden, ruigtes enz.Open beekdallandschapRivierdonderpad, Kleine modderkruipersoort
Vleermuisverblijf-, zwerm- en paarplaatsen
details ...
Hieronder vallen de overwinteringsplaatsen van vleermuizen die deel uitmaken van dit habitatrichtlijngebied, nl. het fort van Oelegem, de schans van Schilde en de aanwezige bunkers.
Soorten - Vleermuisverblijf-, zwerm- en paarplaatsen
-
Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Bechsteins vleermuis
Hieronder vallen de overwinteringsplaatsen van vleermuizen die deel uitmaken van dit habitatrichtlijngebied, nl. het fort van Oelegem, de schans van Schilde en de aanwezige bunkers.
Vleermuisverblijf-, zwerm- en paarplaatsenGewone/Grijze grootoorvleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Bechsteins vleermuissoort
Planten en dieren
In en rond de bossen kun je beschermde vogelsoorten zoals de wespendief, de zwarte specht en de middelste bonte specht zien rondvliegen. Bechsteins vleermuis, Brandts vleermuis en franjestaart zijn soorten die houden van gevarieerde loofbossen met onder andere dreven, open plekken en voldoende oude bomen met holtes en spleten. Op de heide van de Visbeekvallei komt nog een kleine populatie adders voor. Aan de oevers van de vennen in de heidegebieden kun je ook drijvende waterweegbree bewonderen.
Zoogdieren
Vissen en rondbekken
Planten
Amfibieën en reptielen
Habitattypes
Nieuws
-
Thu, 20/05/2021De Natuur is jarig, leve Natura2000-dag!