Heidelandschap

Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van soorten en habitattypes waaronder:

  • heidehabitats (2310, 2330, 4010, 4030 en 5130) )
  • eikenbossen op zandgronden (9190) )
  • amfibieën zoals Heikikker, rugstreeppad en Poelkikker)
  • reptielen zoals Gladde slang)
  • vleermuizen zoals Ruige en Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis, Watervleermuis

Het heidelandschap omvat in dit habitatrichtlijngebied ook open, warmteminnende en bloemenrijke vegetaties op de terrils.
De heidefragmenten komen versnipperd voor in bijna alle deelgebieden van deze SBZ-H. Verdere knelpunten zijn verzuring en vermesting en spontane successie. In het Heidebos te As is de natuurlijke verjonging van Jeneverbes actueel te laag, wat op langere termijn een knelpunt vormt om dit habitattype te behouden.
Het open houden van de poelen en plassen en de warmteminnende vegetatie op de terrils is van belang voor een aantal Europees te beschermen soorten; onder meer Rugstreeppad. Deze doelen dienen gerealiseerd te worden in de deelgebieden 2 (Klaverberg), 3 (Ruwmortelven) en 4 (Heiderbos). In totaal is er een uitbreiding binnen SBZ voorzien van ongeveer 65 ha in functie van de goede staat van instandhouding van de heidehabitats en de habitattypische soorten Gladde slang, Heikikker en Rugstreeppad en de boshabitats. Via het LIFE-project Itter en Oeter wordt er hier bovenop ook nog zo’n 3-5ha uitbreiding van natte heide en 2-5ha droge heide voorzien.